ECLI:NL:GHARL:2013:4764

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.120.431-01 25-6-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen na langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om de ontheffing van het gezag van ouders over hun drie kinderen, die sinds februari 2010 in een pleeggezin verblijven. De ouders zijn in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin hun gezag over de kinderen werd ontnomen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ontheffing, onderbouwd door een rapport dat de ongeschiktheid van de ouders om voor de kinderen te zorgen aantoont. De ouders verzetten zich tegen deze beslissing en stellen dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kinderen op zich te nemen, en dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hun gezag moet worden ontnomen.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de kinderen in de thuissituatie bij de ouders fysiek en emotioneel verwaarloosd zijn. De ouders hebben in het verleden niet adequaat gereageerd op de hulpverlening en hebben geen inzicht getoond in hun problematiek. De kinderen hebben zich in het pleeggezin goed ontwikkeld, en het hof concludeert dat het belang van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding zwaarder weegt dan het recht van de ouders op behoud van het gezag. De ouders hebben geen overtuigend bewijs geleverd dat zij in staat zijn om de zorg voor de kinderen te dragen, en hun verzoek om een deskundigenonderzoek naar hun opvoedingsvaardigheden is afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee de ontheffing van het gezag over de kinderen in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.431/01
(zaaknummer rechtbank [woonplaats 2]-Lelystad 200997 / FZ RK 12-1493)
beschikking van de familiekamer van 25 juni 2013
inzake
[de ouders],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming regio Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de raad,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Gereformeerde Jeugdzorg,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: SGJ,
en
Fam. [pleegouders],wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 11 december 2012 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2013, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 maart 2013, heeft de raad het verzoek van de ouders bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts op 4 maart 2013 per fax alsmede op 7 maart 2013 per gewone post binnengekomen een brief van mr. Scheele van 4 maart 2013 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof van 30 mei 2013. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, namens de raad mw. [A], de pleegouders en namens SGJ is verschenen mw. [B]. Door de advocaat van de ouders zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, namelijk:
  • [kind 1], geboren op [geboortedag] in de gemeente [X];
  • [kind 2], geboren op [geboortedag] in de gemeente
  • [kind 3], geboren op [geboortedag] in de gemeente [Z].
3.2
De voornoemde kinderen (roepnamen: [kind 1], [kind 2] en [kind 3]) zijn bij beschikking van 20 mei 2010 door de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Bij die beschikking is tevens machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend. De maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 20 mei 2013.
3.3
De kinderen verblijven sinds februari 2010 in het gezin bij de pleegouders, aanvankelijk op vrijwillige basis en later op basis van de voormelde machtigingen.
3.4
De raad heeft op 2 augustus 2012 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot ontheffing van de ouders van het gezag over de kinderen. Ter onderbouwing van het verzoek is verwezen naar een rapport van bevindingen van 1 augustus 2012.
3.5
De ouders hebben verweer gevoerd.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, na de zaak te hebben behandeld ter zitting van 31 oktober 2012, het verzoek van de raad toegewezen en de ouders ontheven van het gezag over hun drie voornoemde kinderen met benoeming van Bureau Jeugdzorg Overijssel tot voogd over de minderjarigen, uit te voeren door SGJ.
3.7
De ouders kunnen zich niet vinden in die beschikking en zijn daarvan, onder aanvoering van twee grieven, in hoger beroep gekomen. In hun eerste grief keren de ouders zich tegen de overweging van de rechtbank dat zij uiteindelijk terugplaatsing van de kinderen willen en dat hun verzoek om een deskundigenonderzoek te bevelen daarop is gericht. Die overweging is volgens de ouders onjuist. De ouders verzetten zich niet tegen de uithuisplaatsing en wijzen er op dat zij niet in hoger beroep zijn gegaan tegen de machtigingen tot uithuisplaatsing. Voorts heeft de advocaat van de ouders in de procedure in eerste aanleg, ter zitting van de rechtbank op 31 oktober 2012, desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de ouders zich niet verzetten tegen de uithuisplaatsing van de kinderen. Wel is het zo dat de ouders zich niet kunnen vinden in de beperkte omgangsregeling. De ouders stellen dat de veronderstelde 'onmacht en ongeschiktheid tot verzorging en opvoeding' ook de grond vormt voor de beperkte omgang. De ouders willen daarom een nieuw diagnostisch onderzoek naar hun opvoedkundige- en verzorgende vaardigheden om zo aan te tonen dat zij wel meer omgang moeten kunnen krijgen met de kinderen, alsmede dat zij in het gezag kunnen blijven. Verder wijzen de ouders op een drietal uitspraken van de Hoge Raad waarin het beoordelingskader voor de ontheffing uiteen is gezet en in het bijzonder de plaats die de 'duurzame bereidheid' van de ouders om de kinderen in het pleeggezin te laten in dient te nemen in de overwegingen. Het belang van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie dient in die overwegingen voorop te staan maar in dit geval is er volgens de ouders geen enkele grond om aan te nemen dat het gezag van de ouders aan die continuïteit en stabiliteit in de weg staat. Daarentegen wijzen de ouders op het gevaar van vervreemding en verstoting van de kinderen in geval van ontheffing van de ouders uit het gezag, hetgeen op latere leeftijd een negatieve impact kan hebben op de kinderen.
In de tweede grief voegen de ouders hier aan toe dat de bestreden beschikking onvoldoende en onjuist is gemotiveerd. Het lijkt er volgens de ouders op dat zij bij voorbaat al uit het gezag waren ontheven, terwijl de motivering zich niet met de wettelijke grondslag verdraagt.
3.8
De raad heeft de grieven van de ouders gemotiveerd betwist en is van mening dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor de ontheffing van de ouders uit het gezag over hun kinderen is voldaan. Uit het raadsonderzoek is volgens de raad voldoende gebleken dat de ouders blijvend niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Gezien de problematiek van de kinderen en hun gehechtheid in het pleeggezin, acht de raad het in het belang van de kinderen en de ouders om duidelijkheid te scheppen over hun toekomstperspectief. Als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort dient de onzekerheid die inherent is aan het voortduren van de maatregelen van uithuisplaatsing te worden beëindigd. Het belang van de ouders om het gezag over de kinderen te behouden weegt volgens de raad niet op tegen het belang van de kinderen bij duidelijkheid, stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie. De raad heeft voorts kritische kanttekeningen geplaatst bij de door de ouders gestelde 'duurzame bereidheid' om de kinderen in het pleeggezin op te laten groeien.
3.9
SGJ heeft zich met de raad achter de bestreden beschikking geschaard. Namens SGJ is ter zitting van het hof in dit verband onder meer toegelicht hoe het zo gekomen is dat de omgang tussen de ouders en de kinderen beperkt is. Voorts is opgemerkt dat alle informanten uit het raadsonderzoek opnieuw door SGJ zijn benaderd om erachter te komen waar precies de knelpunten zaten. Daaruit is volgens SGJ met name gebleken dat de ouders geen probleeminzicht hebben en zorgmijdend zijn, hetgeen mede heeft doen beslissen om geen 'second opinion' of een gezinsopname (gericht op het toewerken naar terugkeer van de kinderen) in een gespecialiseerde instelling zoals bijvoorbeeld die in [Q] aan te vragen. SGJ concludeert dat de ouders terecht zijn ontheven van het ouderlijk gezag over hun kinderen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.4
Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] inmiddels langer duren dan de hiervoor genoemde termijnen. De kinderen werden in de thuissituatie bij de ouders kort gezegd fysiek en affectief verwaarloosd mede vanwege psychiatrische problematiek bij de vader en beperkte draagkracht bij de moeder. De kinderen verblijven sinds februari 2010, dus al vanaf zeer jonge leeftijd, in het gezin bij de pleegouders. Bij de pleegouders gaat het goed met de kinderen. Ze halen hun ontwikkelingsachterstand in, zij het dat deze nog steeds forse achterstand veel extra inzet, doorzettingsvermogen, speciale aandacht en ondersteuning van de pleegouders vraagt. De hechting van de kinderen in het pleeggezin laat een stijgende lijn zien. [kind 3] hecht zich goed. [kind 2] groeit heel langzaam in het pleeggezin maar hecht zich nu ook aan de pleegmoeder. De onzekerheid over de verblijfplaats van de kinderen weerhoudt met name [kind 1] en [kind 2] van een verdieping van de hechting.
4.5
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging zoals genoemd in artikel 1:254 BW en de terugkeer van het kind naar de ouder(s). Indien er geen perspectief is op terugkeer van de kinderen naar de ouders ligt in beginsel een verderstrekkende maatregel in de rede, mede gelet op het belang van de kinderen bij duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief en het beëindigen van de onzekerheid die nu eenmaal inherent is aan de tijdelijke maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Ook duidelijkheid richting de pleegouders is voor de kinderen van belang aangezien hechting een wederzijds proces is.
4.6
Daarbij overweegt het hof dat weliswaar het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing een hereniging met de ouders is maar dat door verloop van een lange periode waarin het kind bij pleegouders opgroeit het belang van het kind op hereniging met zijn ouder(s) kan verschuiven naar het belang van het kind op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke (nieuwe) gezinsleven met de pleegouders. Hiervan is naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval sprake.
4.7
In de gegeven omstandigheden dient aan het belang van de kinderen bij continuering van de huidige opvoedingssituatie een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de ouders op behoud van het gezag. In hoeverre de ouders thans - anders dan in het verleden - wel in staat zijn om de kinderen een adequate opvoedingssituatie te bieden is in dat kader van ondergeschikt belang. Het hof ziet daarom geen aanleiding de ouders te volgen in hun verzoek (ex artikel 810a Rv) om een deskundigenonderzoek te gelasten naar hun opvoedingsvaardigheden, nu dat niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden. De hier bedoelde ongeschiktheid van de ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden is dan ook in de eerste plaats gelegen in de situatie van de kinderen.
4.8
Afgezien daarvan zijn er naar het oordeel van het hof ook ouderfactoren die tot de hier bedoelde ongeschiktheid leiden. Zo is het hof gebleken dat de huidige beperkte omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen zijn grond vindt in het feit dat een uitgebreidere regeling niet mogelijk bleek wegens het ontbreken van de daarvoor benodigde vaardigheden bij de ouders, zoals voldoende sensitiviteit en inlevingsvermogen. Het hof ziet in dit verband geen aanleiding te twijfelen aan de toelichting die namens SGJ ter zitting is gegeven op het verloop van de omgangsregeling in de loop der tijd, mede nu de betreffende schriftelijke aanwijzing inzake de beperking van de contacten tussen de ouders en de kinderen (in een andere procedure bij het hof) in rechte stand heeft gehouden. Ter zitting van het hof in de onderhavige procedure is voorts gebleken dat de ouders, in reactie op de ontheffing, hun medewerking aan de huidige omgangsregeling hebben opgezegd. Ook daarmee tonen de ouders aan dat zij ongeschikt zijn om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen nu zij kennelijk niet bij machte zijn het belang van de kinderen voorop te stellen. Door de pleegouders is in dit verband ter zitting toegelicht dat de kinderen erg waren getroffen door de stopzetting van de omgang. De verwijzing in dit verband door de ouders naar de mogelijkheid van vervreemding tussen de ouders en de kinderen en zelfs verstoting, kan niet tot de conclusie leiden dat het belang van de kinderen zich tegen de onderhavige ontheffing verzet. Een dergelijke stellingname bevestigt veeleer dat de zeggenschap over de kinderen niet bij de ouders dient te liggen.
4.9
Met betrekking tot de door de ouders gestelde duurzame bereidheid om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien is het hof niet overtuigd geraakt van de gestelde duurzame bereidheid. De ouders hebben in het kader van het raadsonderzoek (het hof verwijst naar bladzijde 14 van het raadsrapport van 1 augustus 2012) nog als hun visie uiteen gezet dat zij zelf zeggenschap willen houden over de kinderen en zelf de zorg voor de kinderen kunnen dragen. Terecht heeft de raad voorts in dit kader in zijn verweerschrift gewezen op de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 15 mei 2012 waaruit blijkt dat de ouders zich niet konden vinden in verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen. Ook de uitlatingen zijdens de ouders ter zitting van de rechtbank in eerste aanleg op 31 oktober 2012 zijn, anders dan de advocaat thans in hoger beroep heeft aangevoerd, op zijn minst ambivalent te noemen. Blijkens het betreffende proces-verbaal is in dit verband door de advocaat van de ouders op de vraag van de rechter of de ouders meer omgang willen omdat er dan perspectief op terugplaatsing is, geantwoord door de advocaat dat zulks vanuit de wet gezien klopt.
4.1
Het voorgaande betekent dat de grieven van de ouders tegen de bestreden beschikking geen doel treffen en dat de ontheffing dus in stand blijft. Dit betekent niet dat de ouders geen rol meer spelen in het leven van de kinderen. Integendeel, zij zullen altijd de biologische ouders blijven. Het hof gaat er vanuit dat SGJ zich ervoor zal inspannen om de contacten tussen de ouders en de kinderen op een voor iedereen aanvaardbare wijze nader in te vullen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 11 december 2012 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, G. Jonkman en
J.G. Idsardi en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 juni 2013 in bijzijn van de griffier.