ECLI:NL:GHARL:2013:4755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.126.416-01 20-6-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen met betrekking tot Bureau Jeugdzorg Friesland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland opgelegd vanwege de problematische situatie tussen de ouders, die resulteerde in een langdurige echtscheidingsstrijd en spanningen die de ontwikkeling van de kinderen bedreigden. Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) was verzoeker in hoger beroep, omdat zij het niet eens waren met de beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling op te heffen voor de genoemde minderjarigen, maar niet voor de oudste, [oudste kind].

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de ervaringen van de kinderen met hun vader en de impact van de ondertoezichtstelling op hun ontwikkeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling een averechts effect heeft gehad, waarbij de weerstand van de kinderen tegen hun vader is toegenomen. De kinderen hebben tijdens een kinderverhoor aangegeven dat zij zich onveilig voelden bij hun vader en dat de druk om contact te herstellen schadelijk voor hen was. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen grond meer bestaat voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en dat de situatie van [oudste kind] wezenlijk verschilt, waardoor de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor haar in stand heeft gelaten.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was. Het hof heeft benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat het belangrijk is om hen de ruimte te geven om zelf contact te leggen met hun vader, indien zij dat wensen, zonder de druk van een ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.416/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/123961/FJ RK 12-1214)
beschikking van de familiekamer van 20 juni 2013
inzake
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
verder te noemen: de moeder,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Hiemstra, kantoorhoudend te Buitenpost.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 januari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 april 2013, is BJZ in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. BJZ verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de opheffing van de ondertoezichtstelling van de hierna genoemde minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]).
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 juni 2013, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van BJZ bestreden. De moeder concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek van BJZ in hoger beroep.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
  • op 13 mei 2013 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te
  • op 21 mei 2013 het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank
  • op 29 mei 2013 een brief met bijlagen van BJZ van 27 mei 2013.
2.4
De hierna genoemde minderjarige [minderjarige 2] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak. Op 11 juni 2013 is hij gehoord door een raadsheer-commissaris. Bij gelegenheid van de hierna vermelde mondelinge behandeling van de zaak is de inhoud van het kinderverhoor meegedeeld.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op donderdag 13 juni 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn mw. Lautenbach en mw. Scheepstra namens BJZ, de moeder en haar advocaat mr. Hiemstra en voorts is de vader verschenen. Hoewel opgeroepen is namens de raad niemand verschenen. Namens BJZ zijn pleitaantekeningen overgelegd. Het hof heeft de pleitaantekeningen van mr. Hiemstra geweigerd omdat deze niet voldeden aan het procesreglement.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn voormalige echtelieden. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, namelijk:
- [oudste kind], geboren in de gemeente [geboorteplaats 1] op [geboortedag 3];
-[minderjarige 1], geboren in de gemeente [geboorteplaats 2] op [geboortedag 1]; en
- [minderjarige 2], geboren in de gemeente [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2].
3.2
Bij beschikking van 23 december 2009 is door de rechtbank Leeuwarden de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 januari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 29 juni 2012 zijn de voornoemde kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ. De kinderrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat de kinderen klem zitten tussen de ouders door de langdurige echtscheidingsstrijd en de daarmee gepaard gaande spanningen. [oudste kind] heeft al ruim een jaar geen contact meer met haar vader gehad en [minderjarige 2] heeft sinds februari 2012 geen omgang meer met zijn vader. De huidige situatie vormt voor de kinderen een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Zij kunnen zich niet autonoom ontwikkelen, de ontwikkeling van hun identiteit komt in gevaar, alsmede hun mogelijkheden om relaties met anderen aan te gaan en te onderhouden. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft niet tot verbetering van de communicatie tussen de ouders geleid, aldus de kinderrechter in die beschikking van 29 juni 2012.
3.4
De moeder heeft bij verzoekschrift van 11 december 2012 de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van de [oudste kind], [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op te heffen.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter laatstgenoemd verzoek toegewezen voor zover het de opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] betreft en afgewezen voor zover het [oudste kind] betreft.
3.6
BJZ kan zich niet vinden in de opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter beoordeling staat de opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voornoemd, thans respectievelijk[x en y] jaar oud.
4.2
Bij de beoordeling van een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling dient de rechter, gelet op het bepaalde in artikel 1:256 lid 4 BW, te beoordelen of nog grond voor de maatregel bestaat.
4.3
Het hof is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting op 13 juni 2013, van oordeel dat de kinderrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat geen grond meer bestaat voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]. Het hof kan zich vinden in de motivering van de kinderrechter daartoe in de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
4.4
De maatregel van ondertoezichtstelling betekent - mede gelet op de daarmee gepaard gaande bevoegdheden - een inmenging van overheidswege in het gezinsleven van ouder(s) en kind en is daarom slechts gerechtvaardigd indien en voor zover zij berust op de wettelijke gronden, die strekken tot bescherming van het kind.
4.5
In het onderhavige geval is het hof gebleken dat met name het ontbreken van contact tussen de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] enerzijds en de vader anderzijds heeft bijgedragen aan de conclusie dat zij ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd in de zin als hier bedoeld.
4.6
Onderschreven kan worden dat het in het algemeen voor een goede en evenwichtige ontwikkeling van een kind wenselijk is dat het kind omgang heeft met beide ouders. De gezamenlijke betrokkenheid van de ouders is nodig voor versterking van de identiteit van het kind, gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen, om te voorkomen dat hechtings- en loyaliteitsbanden worden verbroken. Daarmee is echter niet gezegd dat steeds wanneer de mogelijkheid tot omgang met een van de ouders ontbreekt, dit meebrengt dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van het kind worden bedreigd als hier bedoeld. Het enkele ontbreken van omgang tussen het kind en de niet verzorgende ouder is onvoldoende voor de conclusie dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling is voldaan. Bedacht dient bovendien te worden dat onder omstandigheden juist het bestaan van contact tussen een kind en zijn ouder schadelijk kan zijn voor een kind, bijvoorbeeld wanneer de (emotionele of fysieke) veiligheid van een kind niet is gewaarborgd.
4.7
Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
4.8
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een dergelijke ontwikkelingsbedreiging eerst dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de minderjarige concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. De enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige in de toekomst nadelig of schadelijk zal kunnen zijn, biedt onvoldoende basis voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige.
4.9
Het hof is gebleken dat de maatregel van ondertoezichtstelling een averechts effect heeft gesorteerd in die zin dat de weerstand bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tegen de vader zo mogelijk nog groter is geworden vanwege de druk die zij hebben ervaren in het herstel van de contacten met de vader. [minderjarige 2] heeft tijdens het kinderverhoor in dit verband duidelijk toegelicht hoe hij de contacten met de vader - en de bemoeienis van de gezinsvoogd tijdens de ondertoezichtstelling - heeft ervaren. Onder meer heeft hij opgemerkt dat hij tijdens de omgangsmomenten (vóór het verbreken ervan in februari 2012) dikwijls door de vader werd opgesloten in zijn kamer (langdurig en waarbij hij ook niet naar de wc mocht), te zijn geslagen door de vader, dat de vader meermaals dronken was en voorts dat de vader uitlatingen jegens hem heeft gedaan in de zin dat hij hem zou vermoorden en dat hij lelijk was (hetgeen natuurlijk onzin is). [minderjarige 1] heeft blijkens de stukken (en de tijdens het kinderverhoor door [minderjarige 2] overgelegde schriftelijke verklaring van [minderjarige 1] waarvan de inhoud ter zitting door het hof is meegedeeld aan partijen) een soortgelijke beleving van de omgang met de vader. Ook zij voelt zich door uitlatingen en gedrag van de vader zodanig gekwetst en gekleineerd dat zij geen contact meer met hem wil. De uitlatingen van de kinderen komen op het hof authentiek en oprecht over omdat zij gedetailleerd zijn, elkaar ondersteunen en voorts steun vinden in het beeld van de situatie zoals die in het raadsrapport van mei 2012 wordt beschreven. Voorts heeft de vader de voorvallen in ieder geval deels erkend al heeft hij daar een andere beleving van. De vader voelt zich juist door de kinderen onheus bejegend. Het hoeft geen betoog dat dit soort uitlatingen en gedragingen van de vader zeer schadelijk zijn voor de kinderen en op geen enkele manier zijn te rechtvaardigen, ook niet in het geval bij de kinderen sprake zou zijn van gebrekkige waarden en normen zoals de vader ter zitting heeft gesteld. Voor de stelling van BJZ dat de mening van de kinderen over de vader waarschijnlijk is ingegeven door de moeder heeft het hof onvoldoende steun kunnen vinden.
4.1
Het hof is gebleken dat in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling met name is aangestuurd op contactherstel tussen de kinderen en vader - zonder onderzoek naar de veiligheidssituatie voor de kinderen bij de vader - en dat zulks zodanige spanningen heeft opgeleverd bij de kinderen dat hun schoolprestaties achteruit gingen en zij zich bang en zeer ongelukkig voelden. [minderjarige 2] heeft in dit verband toegelicht dat het sinds de opheffing van de ondertoezichtstelling weer beter gaat, dat hij weer van het leven geniet en dat hij veel zin heeft in het komend eerste schooljaar op de Havo aan [schoolnaam en plaats].
4.11
Voor zover BJZ een en ander wijt aan de tegenwerking van de moeder in het kader van de uitvoering van de maatregel stelt het hof vast dat BJZ er niet in is geslaagd om - met alle instrumenten die BJZ ten dienste staan in het kader van de uitvoering van de maatregel - langszij te komen. Voorts moet het hof vaststellen dat de oudste van de kinderen, [oudste kind], inmiddels contact heeft gezocht met de vader en zij daarin kennelijk niet wordt gehinderd door de moeder. Het hof acht daarom aannemelijk dat ook [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet in dat contact zullen worden gehinderd door de moeder wanneer zij zelf op den duur eventueel behoefte krijgen om dat contact aan te gaan. Het is naar het oordeel van het hof niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om thans in het kader van de ondertoezichtstelling te werken aan die contacten nu dat kennelijk averechts werkt en zij juist daardoor knel komen te zitten.
4.12
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter terecht de situatie van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onderscheiden van de situatie van [oudste kind] (en haar ondertoezichtstelling in stand gelaten), nu de situatie van [oudste kind] wezenlijk verschilt van die van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] omdat bij [oudste kind] ernstige gedragsproblemen aan het licht zijn getreden.
4.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, G. Jonkman en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 juni 2013.