In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland opgelegd vanwege de problematische situatie tussen de ouders, die resulteerde in een langdurige echtscheidingsstrijd en spanningen die de ontwikkeling van de kinderen bedreigden. Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) was verzoeker in hoger beroep, omdat zij het niet eens waren met de beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling op te heffen voor de genoemde minderjarigen, maar niet voor de oudste, [oudste kind].
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de ervaringen van de kinderen met hun vader en de impact van de ondertoezichtstelling op hun ontwikkeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling een averechts effect heeft gehad, waarbij de weerstand van de kinderen tegen hun vader is toegenomen. De kinderen hebben tijdens een kinderverhoor aangegeven dat zij zich onveilig voelden bij hun vader en dat de druk om contact te herstellen schadelijk voor hen was. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen grond meer bestaat voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en dat de situatie van [oudste kind] wezenlijk verschilt, waardoor de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor haar in stand heeft gelaten.
De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was. Het hof heeft benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat het belangrijk is om hen de ruimte te geven om zelf contact te leggen met hun vader, indien zij dat wensen, zonder de druk van een ondertoezichtstelling.