ECLI:NL:GHARL:2013:4714

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.109.357-01 2-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van vennootschap onder firma en geschil over winstaandeel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] over de verdeling van de vennootschap onder firma (vof) en de toewijzing van winstaandeel. [appellant] had in eerste aanleg bij de rechtbank Assen een vordering ingesteld tot betaling van een resterend winstaandeel van € 90.000,-, vermeerderd met rente en kosten. Hij vorderde ook dat [geïntimeerden] hem zouden toestaan zijn voormalige cliënten te bedienen zonder dat zij hem daarbij in de weg zouden staan. De rechtbank had in haar vonnissen van 2 november 2011 en 2 mei 2012 geoordeeld dat [geïntimeerden] niet voldoende hadden aangetoond dat er een afwijkende regeling was getroffen over de winstverdeling, en had hen veroordeeld tot betaling van € 9.000,- aan [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl [geïntimeerden] in incidenteel appel hun vorderingen hebben herhaald. Het hof heeft de procedure en de eerdere vonnissen in detail beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [geïntimeerden] niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er een andere regeling was getroffen. Het hof heeft echter ook vastgesteld dat de rechtbank een fout had gemaakt in de berekening van het winstaandeel van [appellant]. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van [appellant] tot betaling van € 9.000,- gedeeltelijk toegewezen, maar het bedrag verlaagd naar € 3.000,-.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere vonnissen voor het overige en veroordeelde [geïntimeerden] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor de verdeling van vennootschapswinsten en de bewijsvoering in dergelijke geschillen verduidelijkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.109.357/01
(zaaknummer rechtbank Assen 85361/HA ZA 11-171)
arrest van de tweede kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. C.H.J. van der Maas, kantoorhoudend te Haren,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna:
[de v.o.f.],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 2],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 3],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. R.F. Dirkzwager, kantoorhoudend te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
2 november 2011 en 2 mei 2012 van de rechtbank Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 juni 2012,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep (met productie),
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"dit vonnis te vernietigen en om alsnog:
  • [de v.o.f.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk in de zin dat als de een betaalt de anderen zullen zijn gekweten, te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 90.000, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente van de dag van betekening van de inleidende dagvaarding tot de dag van de algehele betaling,
  • [de v.o.f.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [appellant] zijn eigen (voormalige) cliënten (van de VOF) met een jaaromzet van € 75.000 à € 100.000 bedient zonder dat geïntimeerden hem daarbij iets in de weg leggen,
  • het vennootschapsvermogen van [de v.o.f.] te scheiden en te delen met dien verstande dat de na uitbetaling van het winstaandeel van [appellant] resterende activa van de vennootschap aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden toegescheiden onder de verplichting om de passiva van de vennootschap voor hun rekening te nemen en [appellant] voor aanspraken van de schuldeisers van de vennootschap onder firma per 31 oktober 2010 te vrijwaren,
  • [de v.o.f.], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk in de zin dat als de een betaalt de anderen zullen zijn gekweten, veroordeelt in:
a) de kosten van deze procedure in beide instanties,
b) de kosten van het beslag ad € 1.015,25."
2.4
In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] gevorderd:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
in incidenteel appèl:
de vonnissen van de rechtbank assen in opgemelde aangelegenheid gewezen op 2 november 2011 en 2 mei 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende [appellant] alsnog te veroordelen om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag groot € 61.925 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 4 mei 2011.
in appèl:
de vorderingen van [appellant] af te wijzen en het bestreden vonnis van de rechtbank Assen van 2 mei 2012, zo ver als thans door [appellant] bestreden, te bekrachtigen.
in appèl en incidenteel appèl:
met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties."
2.5
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De beoordeling

3.1
De feiten
3.2
De door de rechtbank in het vonnis van 2 november 2011 onder 2 (2.1 tot en met 2.3) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Aangevuld met wat overigens nog is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
3.3
[appellant] en [geïntimeerde 2] zijn per 1 januari 2008 gaan samenwerken in een door hen opgerichte vennootschap onder firma (hierna: de vof). Er is geen vennootschapsakte opgesteld. Voordien had [geïntimeerde 2] een eenmanszaak en was [appellant] bij hem in loondienst.
3.4
Op 1 mei 2009 is [geïntimeerde 3] toegetreden tot de vof, die vanaf dat moment haar huidige naam kreeg: [de v.o.f.].
3.5
[appellant] is op 1 november 2010 uit de vof getreden.
4.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellant] heeft [geïntimeerden] gedagvaard voor de rechtbank Assen en gevorderd - in hoofdzaak - veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een resterend winstaandeel van € 90.000,-, vermeerderd met rente en kosten. Het betreft een evenredig winstaandeel van 50% over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2009 en van 33,33 % over de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 oktober 2010. Hiermee corresponderen bedragen van respectievelijk (over 2008:) € 70.045,50, (over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009:) € 18.867,50, (over de periode 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009:) € 46.860,67 en (over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2010:) € 53.777,-, waarop in mindering strekken de reeds uitbetaalde bedragen over genoemde periodes van respectievelijk € 26.389,-, € 11.406,- , € 21.108,- en € 26.541,-. Dit resulteert in een bedrag van € 105.106,67, dat [appellant] matigt tot een bedrag van
€ 90.000,-. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat [appellant] zijn eigen (voormalige) cliënten (van de vof) met een jaaromzet van € 75.000,00 à € 100.000,00 bedient zonder dat [geïntimeerden] hem daarbij iets in de weg leggen. Ten slotte heeft [appellant] verdeling van het vennootschapsvermogen gevorderd, aldus dat na uitbetaling van voornoemd winstaandeel aan [appellant] de resterende activa aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] worden toegedeeld, onder de verplichting om het passief van de vof voor hun rekening te nemen en [appellant] te vrijwaren voor aanspraken van de schuldeisers van de vof.
4.2
[geïntimeerden] hebben verweer gevoerd. Volgens hen is met [appellant] over 2008 en 2009 een vaste maandelijkse vergoeding voor arbeid en winst overeengekomen van
€ 2.500,-, dus € 30.000,- per jaar. Ook Voor 2010 werden afspraken gemaakt. Uitgaande van deze afspraken over 2008 tot en met 2010 heeft [appellant] teveel ontvangen. In reconventie hebben [geïntimeerden] veroordeling gevorderd van [appellant] tot betaling ad € 61.925,-, vermeerderd met rente en kosten. Daartoe stellen zij dat, uitgaande van de hiervoor bedoelde afspraken, [appellant] voor een bedrag van € 51.684,- is overbedeeld, althans ongerechtvaardigd is verrijkt, althans dat dit bedrag onverschuldigd aan hem is betaald. Voorts stellen [geïntimeerden] dat [appellant] voor bedragen van € 7.485,-, € 1.019,-, € 982,- en € 755,- schade aan hen heeft berokkend waarvoor zij hem aansprakelijk achten en waarvan zij vergoeding vorderen. Ten slotte wordt veroordeling tot betaling van rente en kosten gevorderd.
4.3
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 november 2011 overwogen (samengevat) dat, nu [geïntimeerden] betwisten dat de winst evenredig over de vennoten dient te worden verdeeld en zich daartoe beroepen op een van dit uitgangspunt afwijkende contractuele regeling met [appellant], inhoudende dat ten aanzien van de jaren 2008 en 2009 met hem is overeengekomen dat hij als vergoeding voor ingebrachte arbeid en zijn winstaandeel een vast bedrag zou ontvangen van € 2.500,- per maand, zij die afspraak hebben te bewijzen. De rechtbank heeft hen tot dit bewijs toegelaten.
Ten aanzien van de vergoeding van het winstaandeel over het jaar 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerden] onvoldoende feiten of omstandigheden hebben gesteld die, na eventuele bewijslevering, tot het oordeel kunnen leiden dat een afwijkende contractuele regeling is getroffen ten aanzien van het winst- of verliesaandeel van [appellant].
4.4
In het eindvonnis van 2 mei 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerden] zijn geslaagd in het bewijs. Gelet op de jaarstukken resulteert dit volgens de rechtbank in een resterend winstaandeel van [appellant] van € 9.000,-. De rechtbank heeft op grond daarvan in conventie [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan [appellant] te betalen. De gevorderde rente heeft de rechtbank afgewezen. Voorts heeft de rechtbank in conventie de vordering om [geïntimeerden] te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat [appellant] zijn eigen (voormalige) cliënten (van de vof) met een jaaromzet van € 75.000,00 à € 100.000,00 bedient zonder dat [geïntimeerden] hem daarbij iets in de weg leggen, als niet bestreden toegewezen. Ten slotte heeft de rechtbank in conventie de verdeling van de vof vastgesteld en wel aldus dat aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] het actief van de vof is toegedeeld, onder de verplichting om het passief van deze vennootschap voor hun rekening te nemen en [appellant] te vrijwaren voor aanspraken van de schuldeisers van de vennootschap. [appellant] is in conventie in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en heeft zij die vordering afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
5.
De bespreking van de grieven
5.1
Met
grief 1 in het principaal appelklaagt [appellant] over rechtsoverweging 2.6 van het vonnis van 2 mei 2012. Daaruit zou blijken dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant] vanaf 2008 niet meer in loondienst was. Naar het oordeel van het hof blijkt echter niet uit de bestreden rechtsoverweging dat de rechtbank daarvan is uitgegaan. Waar de rechtbank spreekt over loonkosten en dergelijke, doelt zij klaarblijkelijk op de als productie 17 overgelegde salarisspecificatie over 2007. De grief faalt.
5.2
Volgens
grief 2 in het principaal appelheeft de rechtbank ten onrechte acht geslagen op de producties die de advocaat van [geïntimeerden] bij brief van 28 februari 2012 voorafgaand aan de getuigenverhoren aan de rechtbank heeft toegezonden. [appellant] klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, nu hij geen gelegenheid heeft gehad zich over deze producties uit te laten. Hoewel deze klacht op zichzelf terecht is voorgedragen, leidt de grief niet tot vernietiging, nu [appellant] in hoger beroep deze producties zelf in zijn gefourneerde procesdossier heeft gevoegd en alsnog de gelegenheid te baat heeft genomen zich uitvoerig over deze producties uit te laten.
5.3
Met de
grieven 3 tot en met 6 in het principaal appel klaagt [appellant] over het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] zijn geslaagd in de aan hen gegeven bewijsopdracht. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
5.4
In een e-mail van 20 september 2010 heeft [geïntimeerde 2] aan [appellant] geschreven:
“Bij het afhandelen van het jaarwerk 2008 ga ik uit van de volgende afspraken die destijds zijn gemaakt. (…)
Winstuitkering 2008 Vincent gelijk aan loonkosten 2007 (voordeel fiscaal door ondernemersaftrek."
5.5
In reactie daarop heeft [appellant] bij e-mail van 22 september 2010 aan [geïntimeerde 2] geschreven:
“(...) In januari 2008 hebben we mondelinge afspraken gemaakt (...).
In mijn beleving hebben we afgesproken dat mijn arbeidsvergoeding gelijk zou zijn aan de loonkosten (werkgeverslasten). Dit zou dan rond de EUR 30.000,- zijn. Daarnaast is er ook gezegd dat dit niet het enige bedrag zou zijn en dat ik ook nog een deel van de restantwinst tegemoet kon zien. Een concreet bedrag is niet genoemd, maar ik kan leven met een bedrag van 10% x EUR 30.000 = EUR 3.000,-.”
5.6
Deze e-mails komen overeen met de getuigenverklaring van [geïntimeerde 2], die voor zover van belang heeft verklaard:
“Ik heb eind 2007 met [appellant] afspraken gemaakt. (...) We hebben toen afgesproken dat hij een inkomen zou hebben dat gelijk is aan de loonkosten vermeerderd met de werkgeverslasten in 2007. De loonkosten vermeerderd met de werkgeverslasten bedroegen in 2007 € 30.000,-. Dit betekent dat [appellant] recht zou hebben op een aandeel ter grootte van € 2.500,- per maand in 2008.(…)
Voor het jaar 2009 zijn met [appellant] geen concrete afspraken gemaakt. De betalingen in 2009 zijn voortgezet op de wijze zoals die plaatsvonden in 2008.”
5.7
Voorts blijkt uit de overgelegde producties dat [appellant] daadwerkelijk op jaarbasis bedragen heeft opgenomen van rond de € 30.000,-. Als onweersproken staat vast dat hij toegang had tot de bankrekening van de vof en tot ongeveer genoemd bedrag jaarlijks bedragen aan hemzelf overmaakte.
5.8
Op grond van een en ander in onderlinge samenhang bezien acht het hof bewezen dat met [appellant] een winstaandeel van € 30.000,- per jaar is overeengekomen, gelijk aan ongeveer zijn loon plus werkgeverslasten over 2007.
5.9
Weliswaar schrijft [appellant] in zijn e-mail van 22 september 2010 dat er
"daarnaast is gezegd"dat dit niet het enige bedrag zou zijn en dat hij nog een deel van de restantwinst tegemoet kon zien, maar uit zijn verklaring blijkt niet dat ter zake concreet iets tussen partijen is overeengekomen. Hij verklaart immers zelf dat geen concreet bedrag is genoemd. Het enkele feit dat in de jaarrapporten 2008 en 2009 het ter zake door [appellant] in zijn
e-mail van 21 september 2010 als acceptabel genoemde bedrag van € 3.000,- op jaarbasis is verwerkt, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Deze jaarrapporten zijn opgemaakt nadat [appellant] was uitgetreden en houden een berekening van het kapitaal in zoals
[geïntimeerden] dat aan [appellant] in het kader van de onderhandelingen hebben voorgesteld. Daarmee zeggen de jaarrapporten niets over wat er tussen partijen wel of niet is overeengekomen, zoals [appellant] ook zelf betoogt. Overigens beweert [appellant] ook zelf niet dat hij aanspraak kan maken op in totaal € 33.000,- per jaar.
5.1
Wat [appellant] tegenover het voorgaande stelt is innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds verklaart hij ter comparitie in eerste aanleg dat hij in december 2007 met [geïntimeerde 2] heeft afgesproken dat tot € 100.000,- winst de verdeling 70% voor [geïntimeerde 2] en 30% voor hemzelf zou zijn, anderzijds stelt hij en biedt hij in hoger beroep te bewijzen aan dat ter zake de winstverdeling helemaal niets zou zijn overeengekomen. Het hof gaat aan deze innerlijk tegenstrijdige uitlatingen voorbij en passeert om die reden genoemd bewijsaanbod.
5.11
De onderhavige grieven stuiten af op het vorenstaande en behoeven voor het overige geen afzonderlijke bespreking.
5.12
De
grieven 7 en 8 in het principaal appelklagen over het oordeel van de rechtbank dat het resterend winstaandeel van [appellant] kan worden gesteld op € 9.000,-. Waar met deze grieven wordt betoogd dat [appellant] recht heeft op meer dan dit bedrag, vloeit uit het voorgaande voort dat ook deze grieven falen. In het incidenteel appel zal aan de orde komen of [appellant] recht heeft op het bedrag van € 9.000,-.
5.13
Grief 1 in het incidenteel appelkomt erop neer dat de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 van het tussenvonnis van 2 november 2011 heeft miskend dat [geïntimeerden] hebben gesteld dat voor 2010 hetzelfde is afgesproken als over de jaren 2008 en 2009. Het hof kan [geïntimeerden] daarin niet volgen. Het gestelde in de conclusie van antwoord in conventie onder 11 laat zich niet anders lezen dan dat over 2010 afspraken zijn gemaakt zoals die zijn vastgelegd in een e-mail van 21 december 2009 (prod. 8). Die afspraken komen neer op een winstaandeel gelijk aan 50% van de omzet minus autokosten. Op die basis hebben [geïntimeerden] dan ook onder 26 van genoemde conclusie berekend op welk winstaandeel [appellant] over 2010 aanspraak zou kunnen maken, te weten: € 22.366,-. Zij hebben dus wel degelijk voor 2010 een afwijkende afspraak gesteld. In zoverre faalt de grief. De rechtbank heeft geoordeeld dat die afwijkende afspraak onvoldoende is onderbouwd, tegen welk oordeel de grief niet opkomt.
Met [geïntimeerden] is het hof het echter eens dat, nu niet is komen vast te staan dat voor 2010 een nieuwe afspraak is gemaakt, ervan moet worden uitgegaan dat de voor 2008 en 2009 overeengekomen bedragen ook voor 2010 zijn blijven gelden. In zoverre slaagt de grief.
5.14
De
grieven 2 en 3in het incidenteel appel zijn gericht tegen rechtsoverwegingen 2.19 tot en met 2.25 van het bestreden vonnis van 2 mei 2012. In die rechtsoverwegingen motiveert de rechtbank (nader) de gedeeltelijke toewijzing van de conventionele vorderingen en voorts de afwijzing van de vordering in reconventie. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] in de toelichting op deze grieven slechts hun in eerste aanleg ingenomen stelling dat [appellant] voor een bedrag van € 51.684,- is overbedeeld herhalen en die stelling summier nader onderbouwen (zie het gestelde onder 10 en 12 tot en met 19 van de memorie van antwoord, tevens inhoudende grieven in het incidenteel appel). Het hof zal daarop hieronder ingaan. Voor zover de afgewezen vordering in reconventie tevens bestond uit een aantal schadeposten waarvoor [geïntimeerden] [appellant] aansprakelijk achten, leest het hof in de toelichting op de grieven geen bezwaren tegen de afwijzing daarvan door de rechtbank.
5.15
Het standpunt van [geïntimeerden] komt erop neer dat als de rechtbank wordt gevolgd, [appellant] voor een bedrag van € 51.684,- “teveel” zou ontvangen en zij specificeren dit bedrag met de volgende “correcties”:
kapitaal
volgens de jaarrekeningop basis van € 33.000,- per jaar: € 9.000
minus teveel berekend over 2008 en 2009 ad 2 x € 3.000,- € 6.000 -/-
klantenportefeuille € 25.000
meegenomen klanten € 60.800 -/-
vergoeding over 2010 € 22.366
ontvangen over 2010 € 25.000 -/-
privé-opname november 2010 €  1.250 -/-
schade voortijdige beëindiging lease € 15.000 -/-
5.16 (
(ad a en b). De rechtbank is bij de verdeling is uitgegaan van een bedrag van € 9.000,- dat [appellant] ingevolge de jaarrapporten nog aan kapitaal tegoed zou hebben. Dit gaat eraan voorbij dat in de jaarrapporten 2008 en 2009 is uitgegaan van een extra vergoeding voor [appellant] van € 3.000,- per jaar, zonder dat is gebleken dat partijen dit zijn overeengekomen. Het hof verwijst naar wat het hierover in het kader van de grieven 3 tot en met 6 in het principaal appel heeft overwogen. Dit leidt tot een correctie op de verdeling van € 6.000,-.
5.17 (
(ad c en d). Het standpunt van [geïntimeerden] begrijpt het hof verder aldus dat [appellant] voor een bedrag van € 60.800,-. minus € 25.000,- “teveel” aan klanten heeft meegenomen (conclusie van antwoord sub 23 en 24), hetgeen moet leiden tot een correctie ter grootte van het verschil tussen beide bedragen. Dit standpunt wordt verder echter niet of nauwelijks onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
5.18 (
(ad e en f). De correctie over 2010 is gebaseerd op de in eerste aanleg gestelde afwijkende afspraak over 2010, die de rechtbank onvoldoende vond onderbouwd. Het hof gaat ook voor 2010 uit van het bedrag van € 2.500,- per maand (€ 30.000,- per jaar). Het hof verwijst naar wat het bij grief 1 in het incidenteel appel heeft overwogen. [appellant] heeft derhalve over 2010 recht op 10/12 van € 30.000,- = € 25.000,-. Er is geen reden tot correctie.
5.19 (
(ad g). [appellant] heeft ontkend dat hij in november 2010 een opname van € 1.250,- heeft gedaan (memorie van antwoord incidenteel appel onder 11.4). Nu [geïntimeerden] op wie in deze de bewijslast van deze stelling geen specifiek bewijs hebben aangeboden, gaat het hof hieraan voorbij.
5.20 (
(ad h). De post “schade voortijdige beëindiging lease is onvoldoende toegelicht. Het hof begrijpt dat de vof een leasecontract ter zake van de door [appellant] gebruikte auto heeft moeten afkopen en dat [appellant] niet bereid was het contract op zijn eigen naam voort te zetten. Het hof acht daarmee niet als vanzelfsprekend gegeven dat de afkoopkosten bij de verdeling (geheel) ten laste van [appellant] moeten worden gebracht. Een nadere juridische onderbouwing ontbreekt. Ook aan deze post gaat het hof derhalve voorbij.
5.21
Het vorenstaande leidt ertoe dat [appellant] op het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 9.000,- een correctie dient plaats te vinden van € 6.000,-, zodat per saldo resteert een bedrag van € 3.000,-. Slechts in zoverre slagen de onderhavige grieven. Voor het overige falen zij.
5.22
Grief 10 in het principaal appelis gericht tegen de afwijzing van de door [appellant] gevorderde rente. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat eerst door middel van haar vonnis de verdeling tot stand is gebracht, zodat [geïntimeerden] ter zake de vordering uit onderbedeling nog niet in verzuim kunnen zijn.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij wettelijke handelsrente vordert waarvoor geen verzuim is vereist. Deze stelling ziet eraan voorbij dat de vordering die voortvloeit uit de door de rechter tot stand gebrachte verdeling niet kwalificeert als vordering uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de vordering niet heeft vastgesteld. Het hof overweegt dat [appellant] “scheiding en deling” (lees: verdeling) van het vennootschapsvermogen heeft gevorderd, aldus dat na uitbetaling van het winstaandeel van [appellant] de resterende activa aan [geïntimeerden] worden toegedeeld, onder de verplichting om het passief van de vof voor hun rekening te nemen en [appellant] te vrijwaren voor aanspraken van de schuldeisers van de vof. Deze vordering strekt er dus wel toe dat de rechter de verdeling vaststelt. Aldus is het betoog van [appellant] onjuist.
Nu [appellant] ter zake van de vordering tot uitbetaling van het winstdeel niet heeft onderbouwd per wanneer en waarom [geïntimeerden] in verzuim zijn komen te verkeren, ontbreekt een grond voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. De grief faalt.
5.23
Grief 11 in het principaal appelklaagt over de proceskostenveroordeling in conventie. Het hof stelt echter vast dat de vastgestelde verdeling tot een veel lager aan [appellant] te betalen bedrag leidt dan door hem is gevorderd. Daarmee is hij in oorspronkelijke conventie de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. De grief faalt.
5.24
Grief 12 in het principaal appelheeft geen zelfstandige betekenis.
6.
De slotsom
Het principaal appel faalt. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het principaal hoger beroep worden veroordeeld, waarbij het te liquideren salaris aan de zijde van [geïntimeerden] zal worden begroot aan de hand van 1 punt in tarief IV .
Het incidenteel appel slaagt ten dele, ertoe leidend dat in plaats van het in eerste aanleg in conventie toegewezen bedrag van € 9.000,- een bedrag van € 3.000,- zal worden toegewezen. In zoverre zal het vonnis van 2 mei 2012 worden vernietigd. Voor het overige zal dat vonnis worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zullen als de in overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding (de helft van een punt in tarief IV.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 2 mei 2012 gedeeltelijk, namelijk voor zover in conventie onder 1 van het dictum [geïntimeerden] zijn veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 9.000,- en het tussenvonnis van 2 november 2011 voor zover dat aan het vernietigde deel van het eindvonnis heeft bijgedragen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 3.000,-;
bekrachtigt genoemde vonnissen voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden]:
op € 1.815,- aan verschotten en € 1.631,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
op nihil aan verschotten en € 815,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en procesveroordeling van [appellant];
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, W. Breemhaar, G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 juli 2013 in bijzijn van de griffier.