ECLI:NL:GHARL:2013:4709

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.106.423-01 2-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van een strook grond van de gemeente grenzend aan het trottoir

In deze zaak gaat het om de verkrijgende verjaring van een strook grond die eigendom is van de Gemeente Heerenveen. De strook grond, die aan de tuin van de geïntimeerde grenst, is door de Gemeente in gebruik gegeven aan de vorige bewoners. De geïntimeerde heeft deze strook grond sinds de aankoop van zijn woning in 1995 in gebruik gehad en stelt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden. De Gemeente betwist dit en vordert ontruiming van de grond. Het hof oordeelt dat de Gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de geïntimeerde niet te goeder trouw is geweest. Het hof concludeert dat de geïntimeerde de strook grond onafgebroken in bezit heeft gehad en dat hij te goeder trouw was, waardoor hij in juli 2005 de eigendom van de strook heeft verworven. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die de vorderingen van de Gemeente had afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerde had toegewezen. De Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.423/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 113932/HA ZA 11-556)
arrest van de tweede kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
Gemeente Heerenveen,
zetelende te Heerenveen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
de Gemeente,
advocaat: mr. D.A. Westra, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.M. Bakker, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 8 februari 2012 van de rechtbank Leeuwarden, zoals hersteld bij vonnis van 21 maart 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 april 2012,
  • de memorie van grieven, met producties,
  • de memorie van antwoord, met producties,
  • een akte van de Gemeente van 6 november 2012,
  • een antwoordakte van [geïntimeerde] van 4 december 2012,
  • een akte van depot van [geïntimeerde] van 7 december 2012,
  • een akte van de Gemeente van 15 januari 2013.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van de Gemeente zoals geformuleerd in de memorie van grieven luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad,
het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden 8 februari 2012, hersteld op 21 maart 2012 in de procedure met rolnummer 113932/HA ZA 11-556 te vernietigen;
te verklaren voor recht dat appellante eigenaresse is van de Gemeentegrond, zijnde het stuk grond op de kadastrale kaart met arcering aangegeven, grenzend aan onder meer de woning aan de [adres] te [plaats];
te verklaren voor recht dat geïntimeerde de Gemeentegrond onder 2 omschreven onrechtmatig in gebruik heeft;
geïntimeerde te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis(het hof leest: arrest)
de onder 2 omschreven Gemeentegrond met alles dat zich daarop vanwege geïntimeerde mocht bevinden, te ontruimen, te verlaten en in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van appellante te stellen op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag zal hebben te gelden;
appellante te machtigen om, wanneer geïntimeerde de onder 4 omschreven ontruiming niet binnen de hierboven genoemde termijn heeft voltooid, zelf die ontruiming op kosten van geïntimeerde te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
geïntimeerde te verbieden na de feitelijke terbeschikkingstelling de Gemeentegrond wederom in gebruik te nemen en te bepalen dat geïntimeerde aan appellante voor iedere dag dat hij na bedoelde feitelijke terbeschikkingstelling in strijd met dit verbod handelt, een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag, waarbij een gedeelte van een dag als hele dag zal hebben te gelden;
geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van het bedrag groot € 904,-betreffende de buitengerechtelijke kosten;
de (reconventionele) vorderingen van geïntimeerde af te wijzen;
geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00 te vermeerderen met € 68,00 ingeval van betekening en met € 258,- ingeval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente."
2.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2.
[geïntimeerde] en zijn toenmalige partner [A] hebben in juli 1995 de woning met garage, erf en tuin aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [X], sectie [a], nummers [1], [2] en [4] gekocht en in eigendom verkregen van [B].
3.3.
De woning is gelegen op het perceel met het nummer [1]. Het perceel met het nummer [2] is ingericht als tuin.
3.4.
De Gemeente is eigenares van het perceel kadastraal bekend gemeente [X], sectie [a], nummer [3]. Op dit perceel is de [straat 2] gelegen.
3.5.
Het perceel met het nummer [2] grenst aan de west- en de noordwestzijde aan het perceel met het nummer [3]. Ter plaatse waar de [straat 2] uit komt op de [straat] had [B] in de bocht van de weg aansluitend op zijn perceel een strook van het perceel met het nummer [3] in gebruik als tuin op grond van een met de Gemeente gesloten bruikleenovereenkomst.
3.6.
[geïntimeerde] heeft het gebruik van deze strook grond na verkrijging van de woning [adres] in juli 1995 voortgezet.
3.7.
De Gemeente heeft [geïntimeerde] bij brief van 15 december 2009 het volgende medegedeeld:
"Aan de zijkant van uw woning bevindt zich een stuk grond van ca. 19 m2. Dit stuk grond is aan de vorige bewoners in gebruik gegeven. Een ingebruikgeving staat op naam en wordt dus niet door de volgende bewoner overgenomen.
Gezien u de grond in gebruik heeft en het illegaal in gebruik hebben van grond een ongewenste situatie is bieden wij u de 19 m2 te koop aan voor een prijs van € 50,- per m2 k.k. Op bijgaand kaartje kunt u de situatieschets vinden. (…)."
3.8.
Nadat de Gemeente bij brieven van 24 februari 2010 en 9 april 2010 de strook grond opnieuw aan [geïntimeerde] te koop had aangeboden heeft de Gemeente bij brief van 7 mei 2010 [geïntimeerde] onder meer geschreven:
"Tot op heden hebben wij nog niks van u vernomen.
Wij willen u nogmaals vragen om bij interesse in aankoop de overeenkomsten binnen 2 weken ondertekend te retourneren. (…)
Mocht u de grond niet willen kopen, verzoeken wij u om de gemeentegrond binnen 6 weken na dagtekening van deze brief in ontruimde staat op te leveren. (…)."
3.9.
[geïntimeerde] heeft niet gereageerd op het aanbod van de Gemeente en hij heeft de strook grond niet ontruimd.
3.10.
[A] heeft op 16 september 2012 een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin de volgende passages zijn opgenomen:
"Ten tijd van de aankoop van de woning aan de [straat 2] te [plaats], ik meen augustus 1995, was ik gehuwd met [geïntimeerde] en samen kochten we de woning aan en trokken er als gezin met onze zoon in.
Ik was bij de aankoop op de hoogte van alle zaken rond die aankoop. Ik regelde in onze relatie de financiële administratie en dergelijke.
Bij de aankoop van de toenmalige eigenaars, familie [B], is nimmer gesproken over het feit dat de strook voor de woning aan de voorzijde (wegkant [straat 2]) niet eigendom van de [B] was. Ik en wij wisten niet beter dat die strook deel uit maakte van de door ons aangekochte woning.
Ik kan mij ook goed herinneren dat er bij de aankoopstukken en de overdracht van de woning bij de notaris geen kadastrale stukken zijn gedeeld of in ons bezit zijn gekomen, die anders aantoonden.
Dus nogmaals wij gingen er vanuit en mochten er naar mijn mening ook vanuit gaan dat de strook grond waar nu de procedure over gaat bij het onroerend goed hoorde.
Direct na de aankoop heeft mijn toenmalige echtgenoot [geïntimeerde] ook de gehele tuin heringericht. De strook voor de woning is integraal deel gemaakt van de tuin door daar in de eerste plaats op die strook staande struiken te verwijderen en er een soort geluidswal omheen te plaatsen. Door dat te doen maakten wij van tuin en strook zichtbaar en qua gebruik één geheel."
Het geschil in eerste aanleg
3.11.
De Gemeente heeft in conventie voor zover hier van belang gevorderd voor recht te verklaren dat zij eigenares is van de strook grond en [geïntimeerde] te veroordelen de strook te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom. De Gemeente heeft zich daarbij beroepen op de eigendom van de strook grond.
3.12.
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat hij op, dan wel na 14 juli 2005 door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond en de Gemeente te veroordelen tot medewerking aan registratie van dat feit in de openbare registers op straffe van een dwangsom.
3.13.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 8 februari 2012 de vorderingen van de Gemeente in conventie afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure zowel in conventie als in reconventie.
Wijziging van eis
3.14.
De Gemeente heeft een
"Memorie van grieven, tevens houdende eiswijziging genomen"zonder in deze memorie nader aan te geven waar de eiswijziging uit bestaat. Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente de vorderingen, zoals geformuleerd in de dagvaarding in eerste aanleg heeft herhaald in de dagvaarding in hoger beroep en in het petitum van de memorie van grieven. Het enige verschil dat het hof tussen de dagvaarding in eerste aanleg enerzijds en de dagvaarding in hoger beroep en in de conclusie van de memorie van grieven anderzijds heeft kunnen ontdekken is dat in beide laatstgenoemde stukken vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie wordt gevorderd. Dat betreft echter geen wijziging van de oorspronkelijke eis. Van een eiswijziging is dan ook geen sprake.
De grieven
3.15.
De
grieven I en IIzijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.3. en 2.5. van het vonnis van 8 februari 2012. Aangezien het hof de feiten zelf heeft vastgesteld heeft de Gemeente in dat opzicht bij deze grieven geen belang. Voor zover nodig zal de inhoud van deze grieven bij de bespreking van de overige grieven worden betrokken.
3.16.
De Gemeente stelt met de grieven
III tot en met VIIIhet geschil in volle omvang aan de orde. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk bespreken.
3.17.
Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of [geïntimeerde], zoals hij heeft gesteld en de Gemeente heeft betwist, door middel van verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook van het perceel met het nummer [3] die hij ter hoogte van de bocht van de [straat 2] naar de [straat] als tuin in gebruik heeft.
3.18.
Op grond van artikel 3:99 BW verkrijgt de bezitter te goeder trouw van een onroerende zaak de eigendom van die zaak door een onafgebroken bezit daarvan gedurende tien jaren.
3.19.
Het hof zal als eerste ingaan op de vraag of [geïntimeerde] vanaf juli 1995 het bezit van de strook grond heeft gehad. Op grond van artikel 3:113 BW neemt men een goed in bezit door zich daar de feitelijke macht over te verschaffen (lid 1), waarbij geldt dat, wanneer een goed in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor een inbezitneming onvoldoende zijn (lid 2). In een dergelijk geval is een voor anderen zichtbare uitoefening van macht over de onroerende zaak nodig waaruit de pretentie van eigendom blijkt, alsmede dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de zaak is geëindigd.
3.20.
In dit verband acht het hof van belang dat de rechtsvoorganger van [geïntimeerde], [B], ten tijde van de koop van de woning [adres] de onderhavige strook grond aan zijn tuin had toegevoegd. [geïntimeerde] heeft na de koop van de woning het gebruik van de strook als tuin voortgezet als ware het een onderdeel van de bij de woning behorende tuin. Hij heeft de tuin, inclusief de strook, voortdurend als één geheel onderhouden en op enig moment ook opnieuw aangelegd en ingericht. Naar het oordeel van het hof gaat dit beduidend verder dan enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen en is er om die reden sprake van inbezitneming door [geïntimeerde]. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de stellingen van [geïntimeerde], de verklaring van [A] en de overgelegde foto's. De enkele ontkenning door de Gemeente dat [geïntimeerde] de strook in bezit heeft genomen acht het hof een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de onderbouwde stellingen van [geïntimeerde]. Het feit dat de onderhavige strook niet met een hek, dan wel met spoorbielzen of op een nadere wijze is afgeschermd van het trottoir langs de [straat 2], maakt het oordeel van het hof evenmin anders, omdat de tuin bij de woning [adres] ook voor het overige niet op die wijze van het trottoir is afgeschermd. De rand van het trottoir vormt in feite de begrenzing van de tuin.
Verder staat vast dat [geïntimeerde] de strook vanaf juli 1995 tot heden onafgebroken in gebruik heeft gehad. Van een tijdige stuiting door middel van het instellen van een eis als bedoeld in artikel 3:316 BW is geen sprake geweest. Een zodanige eis is eerst op 6 juli 2011 ingesteld. Dat is meer dan 10 jaar na juli 1995, zodat op dat moment de verjaring ten aanzien van de strook reeds was voltooid.
3.21.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] bezitter te goeder trouw is geweest van de in het geding zijnde strook grond. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Ten tijde van de koop van de woning met ondergrond en tuin vormde de strook onderdeel van de tuin. [geïntimeerde] behoefde er niet op bedacht te zijn dat de strook in eigendom aan de Gemeente toebehoorde. Voor bezit te goeder trouw is niet vereist dat [geïntimeerde] ook de kadastrale kaarten had moeten raadplegen.
3.22.
De Gemeente heeft aangevoerd dat [B] tegen een medewerker van de Gemeente en de advocaat van de Gemeente heeft gezegd dat het eigenlijk niet anders kan dan dat hij met [geïntimeerde] over de bruikleen van de strook grond heeft gesproken.
Van zijn kant heeft [geïntimeerde] bestreden dat hij daarover door [B] is geïnformeerd. Hij heeft zijn standpunt onderbouwd met een schriftelijke verklaring van [A].
3.23.
Naar het oordeel van het hof volgt uit hetgeen de Gemeente naar voren heeft gebracht niet zonder meer dat [B] [geïntimeerde] heeft geïnformeerd over de bruikleen van de strook grond. Derhalve heeft de Gemeente haar stelling dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw is geweest onvoldoende concreet onderbouwd.
Bovendien rust de bewijslast van de stelling dat [geïntimeerde] geen bezitter te goeder trouw is op de Gemeente op grond van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijsrecht.
De Gemeente heeft te kennen gegeven op grond van haar moverende redenen af te zien van het naar voren brengen van [B] als getuige en heeft ook anderszins geen bewijsaanbod gedaan.
Het voorgaande brengt mee dat aan de stelling van de Gemeente voorbij dient te worden gegaan.
3.24.
Dat betekent dat nu [geïntimeerde] de strook niet alleen gedurende meer dan tien jaren onafgebroken in bezit heeft gehad, maar ook bezitter te goeder trouw is, hij in juli 2005 de eigendom van de strook heeft verworven.
3.25.
Derhalve falen de grieven.
Slotsom
3.26.
Nu de grieven falen moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
Het hof zal de Gemeente als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 291,- aan griffierecht en € 1.341,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punten, tarief II, € 894,- per punt).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 8 februari 2012;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 291,- aan griffierecht en € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, R.A. van der Pol en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.