ECLI:NL:GHARL:2013:4706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.104.222-01 2-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van vordering op basis van voorovereenkomst tot oprichting exploitatievennootschap en verjaring

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van een opeisbare vordering op basis van een voorovereenkomst die strekt tot de oprichting van een exploitatievennootschap. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, heeft een verklaring voor recht gevraagd dat de voorovereenkomst onverminderd geldt en heeft veroordeling gevraagd van de geïntimeerden tot nakoming van deze overeenkomst. De rechtbank heeft alle vorderingen van de appellante afgewezen, omdat zij van mening was dat de vorderingen waren verjaard. De kern van het geschil betreft de vraag of de verjaringstermijn is aangevangen op het moment van oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap in november 2000, en of de appellante in de jaren daarna nog enige actie heeft ondernomen om de oprichting van de exploitatievennootschap te vorderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet heeft aangetoond dat zij binnen de verjaringstermijn actie heeft ondernomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vordering tot oprichting van de exploitatievennootschap opeisbaar was en dat de verjaringstermijn van vijf jaar is aangevangen in november 2000. De appellante heeft betoogd dat partijen de voorovereenkomst stilzwijgend hebben gewijzigd, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen bewijs is geleverd voor deze stelling. Het hof heeft de appellante toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van de geïntimeerden dat de vordering tot oprichting van de exploitatievennootschap terstond na de oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap opeisbaar was geworden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.104.222/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 119223/ HA ZA 10-541)
arrest van de tweede kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.J.M. Derks, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen

1.Millenergy v.o.f.,

gevestigd te Slochteren,
hierna:
Millenergy v.o.f.,

2. KDE Engergy B.V.,

gevestigd te Slochteren,
hierna:
KDE Energy,

3. Windwise B.V.,

gevestigd te Zwolle,
hierna:
Windwise,

4. [geïntimeerde sub 4],

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna:
[geïntimeerde sub 4] of kortweg [geïntimeerde sub 4],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. K. de Vries, kantoorhoudend te Groningen,
en

5.Aktivabedrijf Enexis Noord B.V.,

gevestigd te Rosmalen,
hierna:
Enexis,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. J.F. Koenders, kantoorhoudende te Groningen,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerde sub 4] c.s..

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ten aanzien van het procesverloop tot 16 oktober 2012 verwijst het hof naar het arrest van die datum.
1.2
Hierna hebben Millenergy, KDE, Eneco (voorheen Windwise) en [geïntimeerde sub 4] een gezamenlijke memorie van antwoord genomen. Gelijktijdig heeft Enexis een memorie van antwoord genomen.
1.3
Ten slotte zijn de procesdossiers opnieuw voor arrest gefourneerd.

2.De feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2. van het bestreden vonnis van 1 februari 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten luiden, voor zover relevant:
2.1.1
Op 30 juli 1999 hebben N.V. EDON Groep, [B.V. X] en [appellante] een ‘voorovereenkomst’ getekend (hierna als zodanig aan te duiden). In deze overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
"OVERWEGENDE ALS VOLGT:
. EDON houdt zich onder meer bezig met distributie van energie in de ruimste zin van het woord waaronder windenergie,
. [geïntimeerde sub 4] houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling van windparken,
. Tussen EDON en [geïntimeerde sub 4] bestaat een samenwerking op het gebied van de ontwikkeling en exploitatie van windparken, in het kader van welke samenwerking EDON en [geïntimeerde sub 4] voornemens zijn een gezamenlijke besloten vennootschap op te richten (hierna te noemen: de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap),
. [appellante] houdt zich onder meer bezig met het beheer van windparken,
. (…)
. Partijen en de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap wensen voor de hierna te noemen windparken een samenwerking aan te gaan. Partijen zullen omtrent de rechtsvorm van deze samenwerking nog nader overleg plegen. (…) Hierna zal de samenwerking worden aangeduid als: de Exploitatie-vennootschap, ongeacht de uiteindelijke rechtsvorm.
. Vooruitlopend op de oprichting van de Exploitatie-vennootschap en de in dat kader te sluiten definitieve overeenkomsten wensen partijen in deze voorovereenkomst de hoofdlijnen van de tussen hen bereikte overeenstemming vast te leggen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1 - Oprichting Exploitatie-vennootschap
1.1
Na oprichting door EDON en [geïntimeerde sub 4] van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap zal worden overgegaan tot het oprichten van de Exploitatie-vennootschap en partijen zullen daarin samenwerken op basis van de hierna in deze overeenkomst genoemde uitgangspunten en nader te maken afspraken.
1.2
De Exploitatie-vennootschap zal als doel hebben het ontwikkelen het doen bouwen en het exploiteren van windparken hierna te noemen: het Project, op de locaties:
- [A]
- [B]
- [C]
- [D]
- [E]
welke locaties nader zijn omschreven in de tender en de daarbij behorende kaart van Groningen Seaports van december 1997, (…)
1.7
Gedurende de periode tussen de totstandkoming van deze overeenkomst en het moment van oprichting van de Exploitatie-vennootschap zal de rechtsverhouding tussen partijen geen andere zijn dan bestond (laatstelijk voor het aangaan van deze overeenkomst), zodat met name niet mag worden geconcludeerd tot het bestaan van een vennootschap onder firma.
Artikel 2 - Projectontwikkeling
2.1
De Exploitatie-vennootschap zal zo spoedig mogelijk na oprichting de ontwikkeling van het Project (parklay-out, vergunningen e.d. welke noodzakelijk zijn om de in artikel 1.1 genoemde windparken als bouwklaar te realiseren) ter hand nemen, hierna te noemen: de Projectontwikkeling.
De vennoten in de Exploitatie-vennootschap zullen iedere maand schriftelijk omtrent de voortgang van de Projectontwikkeling worden geinformeerd en zij staan de Exploitatievennootschap desgewenst met raad en daad bij. (..,)"
2.1.2
Op 13 juli 2000 heeft omzetting plaatsgevonden van N.V. EDON Groep naar
EDON Groep B.V., waarbij de handelsnamen zijn gewijzigd in EDON Groep B.V. en
Essent Noord.
2.1.3
Op 16 november 2000 is door EDON Groep B.V. en [geïntimeerde sub 4] Holding de in artikel 1.1 van de voorovereenkomst bedoelde EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap opgericht in de vorm van Millenergy B.V.
2.1.4
Op 11 december 2006 is Millenergy B.V. gesplitst in Westereems B.V. en KDE B.V., waarna op 13 december 2006 door KDE B.V. en Windwise B.V. Millenergy (v.o.f.) is opgericht.
2.1.5
[B.V. X] heeft haar naam gewijzigd in [geïntimeerde sub 4]
2.1.6
In 2007 is één windturbine gerealiseerd op locatie [E]; deze windturbine is vervolgens verkocht.
2.1.7
Bij brief van 22 maart 2010 heeft [appellante] [geïntimeerde sub 4] verzocht te bevestigen dat de voorovereenkomst door [geïntimeerde sub 4] zal worden nageleefd.
heeft op deze brief niet gereageerd.
2.1.8
Op 13 april 2010 is de statutaire naam van EDON Groep B.V. gewijzigd in Aktivabedrijf Enexis Noord B.V.

3.Het geschil

3.1
[appellante] heeft een verklaring voor recht gevraagd, kort gezegd inhoudende dat de voorovereenkomst onverminderd geldt. Zij heeft veroordeling gevraagd van [geïntimeerde sub 4] c.s. tot nakoming van deze overeenkomst door onder meer mee te werken aan de oprichting van de Exploitatievennootschap, door samen te werken bij de projectontwikkeling op basis van de in de overeenkomst genoemde uitgangspunten en door mee te werken aan nader te maken afspraken, alsmede door het beheer van de in de overeenkomst beschreven projecten tegen marktconforme prijzen uit te besteden aan [appellante]. Ook is een schadevergoeding gevorderd van [geïntimeerde sub 4] c.s. ter zake van door [appellante] geleden en te lijden schade ten gevolge van het mislopen van de beheers- en exploitatie-inkomsten door de verkoop van de al verkochte windmolen. De rechtbank heeft al deze vorderingen afgewezen.
3.2
De kern van het geschil betreft de vraag of EDON (thans Enexis) en [geïntimeerde sub 4] op grond van de voorovereenkomst tegenover [appellante] tot enige prestatie gehouden zijn, en of dat ook geldt voor Millenergy in haar hoedanigheid van EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap in de zin van de voorovereenkomst. De uit deze overeenkomst voortvloeiende verbintenissen strekken volgens [appellante] behalve tot de oprichting van de exploitatievennootschap ook tot het aangaan van de met de voorovereenkomst beoogde samenwerking en, meer specifiek, de uitbesteding van het beheer aan [appellante] van de in die overeenkomst beschreven projecten. KDE Energy en Windwise zijn in hun hoedanigheid van vennoten van Millenergy bij die vordering betrokken. De discussie tussen partijen heeft zich toegespitst op de vraag of het feit dat de exploitatievennootschap niet is opgericht aan deze vorderingen op [geïntimeerde sub 4] c.s. in de weg staat. Het hof zal deze discussie hierna thematisch behandelen.

4.De beoordeling van de grieven

4.1
De vordering tot oprichting van de exploitatievennootschap
4.1.1
[geïntimeerde sub 4] c.s. heeft aangevoerd dat de vorderingen van [appellante] zijn verjaard, omdat sinds de oprichting van Millenergy B.V. in november 2000 meer dan 5 jaren zijn verstreken zonder dat [appellante] heeft gevorderd dat de exploitatievennootschap alsnog wordt opgericht. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd onder verwijzing naar artikel 2.1 van de overeenkomst, waarin de afspraak is vastgelegd dat de exploitatievennootschap zo spoedig mogelijk na oprichting de ontwikkeling van het project ter hand zal nemen. Aan die oprichting moest de oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap voorafgaan. Tussen partijen staat vast dat deze vennootschap, Millenergy B.V., in november 2000 is opgericht. Partijen zijn met betrekking tot het tijdstip van oprichting van de exploitatievennootschap niets overeengekomen. Dat betekent volgens de rechtbank dat de vordering tot oprichting gelet op het bepaalde in artikel 6:38 BW direct opeisbaar was en dat de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar in november 2000 is aangevangen. Omdat niet is gesteld of gebleken dat [appellante] in de 5 jaren nadien oprichting van de exploitatievennootschap heeft gevorderd en evenmin is gesteld of gebleken dat [appellante] stuitinghandelingen heeft verricht, is die vordering naar het oordeel van de rechtbank verjaard. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat zich met de gemaakte afspraken niet verhoudt dat de oprichting van de exploitatievennootschap lange tijd niet opportuun was en dat [appellante] pas in beeld zou komen als er een windmolen was geplaatst waarover zij het beheer kon gaan voeren. Omdat de overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank bij verjaring van de vordering tot oprichting van de exploitatievennootschap geheel is uitgewerkt, zijn alle vorderingen afgewezen.
4.1.2
De strekking van de grieven is
primairdat partijen (van meet af aan) bedoeld hebben om niet direct na oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap een projectvennootschap op te richten, maar pas op een later moment (zie in het bijzonder de memorie van grieven onder 26). Aangevoerd wordt dat het ontwikkelen van windmolens veel tijd in beslag neemt voordat alle benodigde vergunningen en andere noodzakelijke toestemmingen en wijzigingen zijn verkregen. Daarmee verstrijkt volgens [appellante] regelmatig een periode van 8 tot 10 jaar. Overeenkomstig de verklaring van de voormalig directeur van Millenergy, [de voormalig directeur], zou het in de branche gebruikelijk zijn om een projectvennootschap pas op te richten zodra uitzicht bestaat op de realisatie van een project (zie de memorie van grieven onder 53). Dat is pas het geval, aldus [appellante], als de milieu- en bouwvergunning (en financiering) verkregen zijn. Aldus bestrijdt [appellante] dat de vordering tot oprichting van de exploitatievennootschap terstond na oprichting van de EDON-[geïntimeerde sub 4]-vennootschap opeisbaar was.
4.1.3
Met dit primaire betoog wordt aan de orde gesteld of, zoals [geïntimeerde sub 4] c.s. aan haar beroep op verjaring ten grondslag legt, gelet op artikel 6:38 BW terstond na oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap nakoming van de verplichting tot oprichting van de exploitatievennootschap kon worden gevorderd. Dat is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. In dit geval rust de stelplicht en - gelet op de betwisting - de bewijslast ter zake van de aanvang van de verjaring op [geïntimeerde sub 4] c.s.. Bij de beantwoording van de vraag wat de contractspartijen bij de voorovereenkomst daaromtrent zijn overeengekomen, komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad,
13-03-1981,
LJN:AG4158). Ook bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis. Deze uitleg dient niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het contract is gesteld, maar in praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dit geschrift als geheel in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer hebben, vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004,
LJN:AO1427 en HR 5 april 2013,
LJN:BY8101).
4.1.4
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in de overeenkomst niets is bepaald omtrent het moment waarop de projectvennootschap diende te worden opgericht. Behoudens de afspraak dat de oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap eraan vooraf diende te gaan, is evenmin iets bepaald over de periode gedurende welke met de oprichting van de exploitatievennootschap kon worden gewacht. Uitdrukkelijk is echter wel vermeld dat de exploitatievennootschap
zo spoedig mogelijk na oprichtingde ontwikkeling van het project ter hand diende te nemen. Die activiteit bestaat blijkens de overeenkomst onder meer uit werkzaamheden die betrekking hebben op
'vergunningen e.d.welke noodzakelijk zijn om de in artikel 1.1 genoemde windparken als bouwklaar te realiseren'. Het ligt voor de hand - zoals [appellante] ook lijkt aan te nemen - dat daarmee met name wordt gedoeld op milieu- en bouwvergunningen. Het verweer van [appellante] tegen het beroep op verjaring komt er dus op neer dat partijen in strijd met deze expliciete taakomschrijving hebben bedoeld juist de totstandkoming van dergelijke vergunningen
af te wachtenvoordat de vennootschap zou worden opgericht. In het licht van het voorgaande is dat niet aannemelijk, temeer omdat van de zijde van [appellante] niet wordt toegelicht op wiens schouders de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van dergelijke vergunningen dan wel zou komen te liggen. Dat het in de windmolenbranche gebruikelijk zou zijn om met de oprichting van exploitatiemaatschappijen te wachten totdat de vereiste vergunningen zijn verkregen (wat wordt bestreden), is onverenigbaar met de bewoordingen van de overeenkomst. [appellante] heeft vooralsnog niet duidelijk gemaakt dat (en op grond waarvan) [geïntimeerde sub 4] c.s. had behoren te begrijpen dat ondanks die bewoordingen het de bedoeling van [appellante] was zich aan dat gebruik te conformeren en uit welke verklaringen of gedragingen van [geïntimeerde sub 4] c.s. [appellante] mocht afleiden dat deze daarmee instemde.
4.1.5
De conclusie luidt dat de door [geïntimeerde sub 4] c.s. aan de overeenkomst gegeven uitleg voorshands voor juist moet worden gehouden, behoudens door [appellante] te leveren tegenbewijs. Zij zal tot deze bewijslevering worden toegelaten.
4.1.6
In afwijking van haar stellingen in eerste aanleg betoogt [appellante] voorts dat partijen de voorovereenkomst op enig moment stilzwijgend hebben gewijzigd door af te zien van het direct oprichten van een gezamenlijke exploitatievennootschap c.q. dat zij in onderling overleg met goedvinden van alle partijen op een iets andere wijze uitvoering hebben gegeven aan de voorovereenkomst. Zij verwijst hiertoe onder meer naar 39 producties die bij de memorie van grieven zijn overgelegd en naar productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg. Uit al deze producties blijkt volgens [appellante] dat partijen vanaf 1999 steeds gezamenlijk naar buiten zijn getreden en de gang van zaken onderling hebben afgestemd. [appellante] voert in dit verband ook aan dat, anders dan partijen in juli 1999 konden voorzien, niet meteen van start gegaan kon worden met het project [plaats] in volle omvang, maar dat al kort na ondertekening van de voorovereenkomst duidelijk werd dat eerst [plaats] Zuid (waaronder slechts een klein stukje van [vestigingsplaats] Seaports valt waarop zij rechten kon doen gelden) ontwikkeld diende te worden. Voor [plaats] Noord en Midden konden nog geen vergunningen of toestemmingen worden aangevraagd.
4.1.7
Het hof vat dit onderdeel van de grieven op als een nadere,
subsidiaireonderbouwing van de vordering, en niet als een verweer tegen het beroep op verjaring. Met dit betoog wordt de vordering immers gebaseerd op een gewijzigde overeenkomst, terwijl het beroep op verjaring is gebaseerd op de oorspronkelijke overeenkomst (die volgens [geïntimeerde sub 4] c.s. nooit is gewijzigd). Van deze nadere afspraak tot wijziging van de overeenkomst draagt [appellante] dan ook de stelplicht en bewijslast. Op grond van het navolgende kan niet al voorshands van het bestaan van deze nadere overeenkomst worden uitgegaan.
4.1.8
Het enkele feit dat de exploitatievennootschap tussen 2000 en 2005 niet is opgericht brengt niet mee - ook niet onder de geschetste omstandigheden - dat partijen de overeenkomst omtrent het moment van oprichting stilzwijgend hebben gewijzigd. Dat onderling overleg hierover in een dergelijke wijziging heeft geresulteerd, valt uit de overgelegde stukken evenmin af te leiden. Ten aanzien van de opsplitsing van het project in drie delen geldt meer in het bijzonder dat het uitstel met betrekking tot de onderdelen Noord en Midden er niet aan in de weg heeft gestaan dat voor het onderdeel Zuid (waarop de voorovereenkomst ook betrekking had) wel vergunningen moesten worden aangevraagd.
[appellante] brengt daartegen in dat [geïntimeerde sub 4] c.s. met de ontwikkeling van deze eerste fase vaart wilde maken en dat zij die procedure zelf niet wilde vertragen.
4.1.9
Indien juist is dat het niet oprichten van de projectvennootschap eraan heeft bijgedragen dat deze eerste fase snel kon worden gerealiseerd, dan betekent dat nog niet (zonder meer) dat partijen indertijd gezamenlijk (met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming) hebben afgezien van de oprichting van de projectvennootschap. Dat is met name niet het geval omdat in artikel 6 van de voorovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst uitsluitend middels schriftelijke stukken kan worden gewijzigd. Aan dat vormvereiste is geen uitvoering gegeven.
4.1.10
Omdat [appellante] een concreet bewijsaanbod heeft gedaan van haar stelling dat partijen er na splitsing van het project
mee hebben ingestemddat de projectvennootschap niet ten behoeve van fase 1 - [plaats] Zuid - zou worden opgericht, zal zij tot dat bewijs worden toegelaten. Uit proceseconomische overwegingen zal het hof die bewijsopdracht combineren met de hiervoor onder 4.1.5. genoemde bewijsopdracht.
4.1.11
Meer subsidiairvoert [appellante] aan dat sprake is van stuiting van de verjaring in de zin van artikel 3:318 BW (erkenning). De omstandigheden die daartoe worden aangevoerd, spelen zich echter alle af na het moment van verjaring en kunnen alleen al om die reden niet aan die verjaring afdoen.
4.2
Het belang van de oprichting van de exploitatievennootschap
4.2.1
De rechtbank heeft overwogen dat de onverwijlde oprichting van de exploitatievennootschap in de rede lag, omdat partijen zijn overeengekomen dat deze zo spoedig mogelijk na oprichting de ontwikkeling van het project ter hand zou nemen. Al hetgeen partijen in het kader van hun samenwerking voor ogen stond, zou naar het oordeel van de rechtbank moeten plaatsvinden in de op te richten exploitatievennootschap. Tegen deze achtergrond kan [appellante] volgens de rechtbank niet worden gevolgd in haar niet nader uitgewerkte stelling dat bij verjaring van de vordering om de exploitatievennootschap op te richten de overeenkomst niet geheel uitgewerkt zou zijn. Tegen deze gedachtegang richten zich de tweede en derde grief van [appellante].
4.2.2
Het hof stelt met de rechtbank voorop dat in artikel 1.1 van de voorovereenkomst is afgesproken dat na oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap zal worden overgegaan tot het oprichten van een exploitatievennootschap waarin partijen zouden gaan samenwerken op basis van de uitgangspunten zoals die in de overeenkomst zijn geformuleerd. Met betrekking tot deze op te richten vennootschap hebben [appellante], EDON en [geïntimeerde sub 4] in artikel 1.2 van de overeenkomst vastgelegd dat het doel van deze vennootschap is het ontwikkelen, het doen bouwen en het exploiteren van windparken (het Project) op meerdere locaties nabij [plaats]. Dat betekent (in de woorden van de rechtbank) dat partijen met het sluiten van de voorovereenkomst hebben beoogd te komen tot een samenwerking, welke samenwerking binnen de op te richten exploitatievennootschap zou moeten plaatsvinden. Ook in de toelichting op de onderhavige grieven heeft [appellante] niet onderbouwd dat - en waarom - dat uitgangspunt onjuist zou zijn. Omdat daarmee onbestreden is gebleven dat partijen de samenwerking van de oprichting van de exploitatievennootschap afhankelijk hebben gemaakt, is bij de beoordeling van het geschil niet van belang of de samenwerking
feitelijkook zonder de oprichting van deze vennootschap vorm had kunnen krijgen. De grieven falen.
4.3
De vraag of [geïntimeerde sub 4] c.s. ongerechtvaardigd is verrijkt
4.3.1
Voor het geval de vordering niet op grond van de voorovereenkomst toewijsbaar is, heeft [appellante] aangevoerd dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet het hof echter niet in waar de stelling op kan worden gebaseerd dat [geïntimeerde sub 4] c.s. ongerechtvaardigd zijn verrijkt indien de voorovereenkomst en de daaruit voortvloeiende rechten van [appellante] worden weggedacht.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijke stelling van [geïntimeerde sub 4] c.s. dat de vordering tot (het verlenen van medewerking aan) de oprichting van de exploitatievennootschap terstond na de oprichting van de EDON/[geïntimeerde sub 4]-vennootschap opeisbaar is geworden;
draagt [appellante] op te bewijzen dat partijen er na splitsing van het project mee hebben ingestemd dat de projectvennootschap niet ten behoeve van fase 1 - [plaats] Zuid - zou worden opgericht;
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum van dinsdag 16 juli 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, voorzitter, L. Janse en K.M. Makkinga en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 juli 2013.