Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
[appellant] heeft verklaard dat hij met [geïntimeerde] de afspraak heeft gemaakt dat hij € 2.500,- zou betalen en dat hij geen uurtarief met [geïntimeerde] is overeengekomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010 - anders dan de factuur van die datum waarvan hij de ontvangst in deze procedure wel heeft erkend - niet in de gevangenis heeft ontvangen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de factuur van 4 oktober 2010 zelf niet blijkt dat het een voorschotnota betreft. Dat volgt enkel uit de begeleidende brief van die datum.
beslist niet over een uurtarief heeft gesproken, maar over een vast, rond bedrag, te weten € 2.500,-.
Het hof is van oordeel dat [appellant] er aldus in is geslaagd het voorshands bewijs waarvan het hof in zijn tussenarrest van van 22 januari 2013 is uitgegaan - te weten dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden zou verrichten op basis van een uurtarief van € 195,- per uur excl. btw en kantooronkosten - te ontzenuwen.
[getuige] heeft immers verklaard dat [geïntimeerde] heeft laten weten dat dit bedrag de kosten zou dekken "tot de zitting".
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] [appellant] ook nog heeft bijgestaan tijdens een (pro forma) zitting op 3 december 2010. Uit de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde urenstaat blijkt dat [geïntimeerde] in de periode van 3 december 2010 tot aan de overdracht van de zaak aan mr. Hiddema nog 171 minuten aan de zaak heeft besteed waarvan 40 minuten bestaan uit reistijd en 36 minuten uit overdracht van de zaak aan
mr. Hiddema.
Nu vast staat dat [geïntimeerde] in genoemde periode opdracht had van [appellant] om zijn belangen te behartigen en eveneens dat [geïntimeerde] in die periode daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, maar niet welke afspraken partijen ten aanzien van die periode over zijn honorering hebben gemaakt, komt [geïntimeerde] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW, bij gebreke van een prijsafspraak, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon toe, zoals door hem subsidiair is betoogd (conclusie van antwoord in oppositie sub 15). Het hof is van oordeel dat, gelet op de tijdsbesteding, € 600,- inclusief btw en kantooronkosten, een redelijk loon is voor de in de periode 3 tot 17 december 2010 verrichte werkzaamheden.