ECLI:NL:GHARL:2013:4702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.095.072-01 2-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Honorarium advocaat en bewijslast in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2013, gaat het om een hoger beroep betreffende de betaling van een honorarium aan een advocaat. De appellant, die in eerste aanleg eiser in verzet was, heeft een geschil met de geïntimeerde, die als gedaagde in het verzet fungeert. De zaak is ontstaan uit een eerdere uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 29 juni 2011 werd gedaan. De appellant heeft in hoger beroep tegenbewijs geleverd tegen de veronderstelling dat er een honorarium van € 2.500,- was overeengekomen, zoals vermeld in een opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010. Het hof heeft de verklaringen van de appellant en getuigen in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat er geen uurtarief was afgesproken, maar een vast bedrag van € 2.500,-. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellant geen opdrachtbevestiging had ontvangen in de gevangenis, wat de bewijslast beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de appellant erin was geslaagd het voorshands bewijs te ontzenuwen en dat de geïntimeerde niet meer in rekening mocht brengen dan het overeengekomen bedrag. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de appellant veroordeeld tot betaling van € 600,- aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.095.072/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 549885 CV EXPL 11-5321)
arrest van de tweede kamer van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in het verzet,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. V.J.M. Janszen, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in het verzet,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. [geïntimeerde], kantoorhoudend te Velserbroek.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 januari 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 14 maart 2013 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna hebben beide partijen een memorie na enquête genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat partijen een honorarium voor [geïntimeerde] zijn overeengekomen als weergegeven is in de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010.
2.2
[appellant] heeft een tweetal getuigen voorgebracht: zichzelf en [getuige].
2.3
[appellant] heeft onder meer verklaard:
" [geïntimeerde] was eerst pro-deo advocaat voor mij. Volgens mij is er een toevoeging aangevraagd. Ik vond hem een aardige man, maar hij vertelde mij dat als hij door mij betaald werd, dat hij dan meer tijd had om in mijn zaak te investeren. Dit was volgens mij tijdens het tweede of derde gesprek dat ik met hem had in oktober. Wij hebben toen de afspraak gemaakt dat ik € 2500,- zou betalen. Ik heb toen nog tegen mr. [geïntimeerde] gezegd dat ik hem een bezoek aan Egypte cadeau zou doen als ik vrij zou komen. Mr. [geïntimeerde] zei dat dat niet hoefde omdat ik die € 2500,- terug moest betalen aan mijn vrienden. Ik had Mr. [geïntimeerde] namelijk verteld dat mijn vrienden, de taxichauffeurs, geld voor mij zouden inzamelen. Ik was indertijd taxichauffeur en ik had al eerder aan mijn vrienden uit de taxi-kringen gevraagd om een grote advocaat voor mij te zoeken. U vraagt mij wie die vrienden waren, dat zijn [A] en [getuige], de getuigen die voor vandaag zijn aangezegd. Zij zijn beide taxichauffeur. Die vrienden waren voor mij naar mr. Spong gegaan, maar die vroeg een honorarium van € 10.000,-. Dat was te duur. Ik heb tegen mr. [geïntimeerde] gezegd dat mijn taxi-vrienden naar zijn kantoor zouden komen om de gevraagde € 2500,- te betalen. Dat hebben zij ook gedaan. Ik heb later van hen gehoord dat de heer [A] en de heer [getuige] bij mr. [geïntimeerde] op kantoor zijn geweest om het bedrag contant te betalen. Mr. [geïntimeerde] heeft toen gezegd dat hij het geld liever op zijn rekening overgeboekt wilde krijgen. De heren [getuige] en [A] hebben dat toen gedaan. U houdt mij voor dat uit het rekeningafschrift dat in de procedure is overgelegd blijkt dat de heer [B] het geld heeft overgemaakt. Dat klopt, ik heb van de heren [getuige] en [A] gehoord dat zij het geld aan heer [B] hebben gegeven en dat hij het vervolgens heeft overgemaakt. U vraagt mij of dat niet erg omslachtig was. Daarop antwoord ik dat het juist makkelijker was want de heer [B] kon internetbankieren. (…)
Ter correctie op het voorgaande merk ik op dat ik alleen van de heer [A] heb gehoord dat hij met [getuige] bij [geïntimeerde] is geweest. De heer [getuige] heeft mij dat niet verteld.
Op vragen van mr. Janszen antwoord ik als volgt: ik heb met mr. [geïntimeerde] geen uurtarief afgesproken en de opdrachtbevestiging van 4 oktober heb ik niet ontvangen in de gevangenis.(…)"
2.5
[getuige] heeft onder meer verklaard:
"Van een vriend van de heer [appellant], van wie de voornaam [C] is (zijn achternaam ken ik niet), hoorde ik dat hij door [appellant] vanuit de gevangenis was gebeld met de vraag of wij een advocaat voor [appellant] konden zoeken. Omdat [C] slecht Nederlands sprak, benaderde hij mij. Wij hebben eerst contact opgenomen met het kantoor van mr. Spong. Ons werd verteld dat hij een starttarief van € 10.000,- rekende. Hij zou dan eerst alleen het dossier lezen en als hij het interessant genoeg vond, zou hij verder gaan met de zaak.Van [C] hoorde ik dat [appellant] hem had gebeld met de mededeling dat hij een pro-deo advocaat had en dat hij ons vroeg om naar zijn kantoor te gaan. Als die advocaat als betaald advocaat in dienst genomen zou worden, zou hij namelijk meer tijd aan de zaak kunnen besteden. Ik ben toen samen met [C] naar het kantoor van [geïntimeerde] gegaan, de datum weet ik niet meer precies. Meneer [geïntimeerde] heeft ons verteld wat de stand van zaken was. Zo vertelde hij dat [appellant] eerst was bijgestaan door een vrouwelijke advocaat, maar dat dat niet echt goed was gegaan. Daarna had mr. [geïntimeerde] de zaak overgenomen. Hij vertelde ook dat meneer [appellant] alles had toegegeven aan het OM en dat het enige wat [geïntimeerde] nog ging doen was vragen om het slachtoffer tegenover [appellant] te zetten. Het slachtoffer had namelijk gezegd dat het een hindoestaanse man zou zijn. Als zij [appellant] niet zou herkennen, zou dat een pluspunt zijn. Ik heb toen gevraagd wat de kosten van [geïntimeerde] zouden zijn en hij antwoordde daarop dat het € 2500,- moest kosten tot aan de zitting. De zitting was op dat moment nog niet bekend. Dat was genoeg want er was maar weinig meer voor hem te doen. Dit was de eerste keer dat ik hoorde dat het € 2500,- moest kosten. Het was ook de eerste en de laatste keer dat ik de heer [geïntimeerde] heb gezien. Wij hebben het geld vervolgens ingezameld onder vrienden van [appellant] en het geld was binnen 24 uur bij elkaar. Van [C] heb ik toen gehoord dat het geld aan een jongen is gegeven die het via internet aan [geïntimeerde] zou overmaken. De vrienden van [appellant] bespraken alles in het arabisch en dat versta ik niet. Ik weet dus ook niet hoe die jongen heette. Wat ik weet ik van [C] gehoord. Ik merk nog op dat wij [geïntimeerde] ook nog hadden verteld over het honorarium van Spong. [geïntimeerde] zei doe dat maar niet want ook hij zou [appellant] niet kunnen vrijpleiten, omdat [appellant] had bekend.
Mr. Janszen vraagt mij of op het kantoor van mr. [geïntimeerde] is gesproken over een uurtarief. Dat is beslist niet het geval. Er is een vast bedrag, een rond bedrag, genoemd en geen uurtarief. Zou dat wel zo zijn geweest, dan hadden we ook moeten gaan rekenen wat voordeliger was, mr. [geïntimeerde] inschakelen of toch mr. Spong.(…)"
2.6
[geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête.
2.7
Het hof stelt voorop dat aan de verklaring van [appellant], in het kader van het door [appellant] te leveren tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit, niet de beperkte bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv toekomt. De bewijslast en het bewijsrisico blijven immers rusten op [geïntimeerde].
[appellant] heeft verklaard dat hij met [geïntimeerde] de afspraak heeft gemaakt dat hij € 2.500,- zou betalen en dat hij geen uurtarief met [geïntimeerde] is overeengekomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010 - anders dan de factuur van die datum waarvan hij de ontvangst in deze procedure wel heeft erkend - niet in de gevangenis heeft ontvangen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de factuur van 4 oktober 2010 zelf niet blijkt dat het een voorschotnota betreft. Dat volgt enkel uit de begeleidende brief van die datum.
[getuige] heeft verklaard dat [geïntimeerde] tijdens het bezoek dat [A] en [getuige] aan het kantoor van [geïntimeerde] brachten in verband met de betaling van het honorarium van
beslist niet over een uurtarief heeft gesproken, maar over een vast, rond bedrag, te weten € 2.500,-.
Het hof is van oordeel dat [appellant] er aldus in is geslaagd het voorshands bewijs waarvan het hof in zijn tussenarrest van van 22 januari 2013 is uitgegaan - te weten dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden zou verrichten op basis van een uurtarief van € 195,- per uur excl. btw en kantooronkosten - te ontzenuwen.
2.8
Naar het oordeel van het hof staat daarmee evenwel niet vast dat [geïntimeerde] niet meer in rekening mocht brengen dan genoemd bedrag van € 2.500,- dat in oktober 2010 ook namens [appellant] aan [geïntimeerde] is voldaan.
[getuige] heeft immers verklaard dat [geïntimeerde] heeft laten weten dat dit bedrag de kosten zou dekken "tot de zitting".
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] [appellant] ook nog heeft bijgestaan tijdens een (pro forma) zitting op 3 december 2010. Uit de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde urenstaat blijkt dat [geïntimeerde] in de periode van 3 december 2010 tot aan de overdracht van de zaak aan mr. Hiddema nog 171 minuten aan de zaak heeft besteed waarvan 40 minuten bestaan uit reistijd en 36 minuten uit overdracht van de zaak aan
mr. Hiddema.
Nu vast staat dat [geïntimeerde] in genoemde periode opdracht had van [appellant] om zijn belangen te behartigen en eveneens dat [geïntimeerde] in die periode daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, maar niet welke afspraken partijen ten aanzien van die periode over zijn honorering hebben gemaakt, komt [geïntimeerde] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW, bij gebreke van een prijsafspraak, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon toe, zoals door hem subsidiair is betoogd (conclusie van antwoord in oppositie sub 15). Het hof is van oordeel dat, gelet op de tijdsbesteding, € 600,- inclusief btw en kantooronkosten, een redelijk loon is voor de in de periode 3 tot 17 december 2010 verrichte werkzaamheden.
2.9
Grief 1 slaagt in zoverre.
Slotsom
2.1
Het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie te Lelystad van 29 juni 2011 waarvan beroep zal worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, het verzet gegrond verklaren en het tussen partijen gewezen vonnis van 16 februari 2011 (zaaknummer 539027 CV EXPL 11-2056) vernietigen en zal [appellant], opnieuw rechtdoende, veroordelen tot betaling van een bedrag van € 600,- in hoofdsom te vermeerden met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, de vordering van [geïntimeerde] op het punt van de buitengerechtelijk kosten afwijzen en [appellant] veroordelen in de kosten van de verstekprocedure die voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 76,31 aan explootkosten en € 284,- aan griffierecht. Het hof ziet in de omstandigheid dat beide partijen ten dele in het gelijk zijn gesteld aanleiding om de kosten van de procedure in eerste aanleg in verzet en in hoger beroep te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt.
[appellant] heeft voorts gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen. Nu niet is gesteld of gebleken of en in hoeverre [appellant] reeds aan het bestreden vonnis heeft voldaan, zal het hof die vordering als onvoldoende bepaald afwijzen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 29 juni 2011 en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verzet gegrond;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 16 februari 2011 (zaaknummer 5398027 CV EXPL 11-2056) en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 600,- aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de verstekprocedure en begroot deze voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] op € 360,31 aan verschotten;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg in verzet en van de procedure in hoger beroep aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van die procedures draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 2 juli 2013.