Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de commanditaire vennootschap met één beherend vennoot[B],gevestigd te [plaats],
[C], zijnde de enige beherende vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonende te [plaats],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ik blijf bij hetgeen ik bij gelegenheid van de conclusie van partijen op 13 februari 2012 heb verklaard. Ik heb geen aanvulling. U houdt mij voor de urenlijsten. Die lijsten heb ik voor het eerst gezien toen mijn advocaat ze aan mij liet zien. Ik wist niet dat deze lijsten bestonden. Ik had er nooit van gehoord. U houdt mij voor dat er een schriftelijke verklaring is in het dossier dat deze urenlijsten door een collega van mij zijn ingevuld. Ik wist dat niet. (….)”
U houdt mij voor de schriftelijke verklaring van 19 oktober 2011. Ik ken die verklaring ik heb die zelf geschreven toen ik in Griekenland was. Ik blijf bij de inhoud van deze verklaring, deze klopt.Ik heb bij het restaurant [B] gewerkt vanaf 1995. Ik ben een aantal keren gestopt en weer teruggegaan. Ik heb er voor het eerst samengewerkt met meneer [A] op 13 februari 2006, hoewel ik over de datum enig voorbehoud moet maken, omdat ik mijn papieren niet bij mij heb. [A] werkte toen al in het restaurant en ik ben toen weer begonnen. We hebben tot eind augustus 2007 samengewerkt, toen ben ik weggegaan. Wanneer ik weer ben teruggekomen weet ik niet meer precies, maar ik heb in elk geval gewerkt tot 30 april 2009. [A] heeft de gehele periode daar gewerkt en hij werkte daar ook nog toen ik wegging.[A] en ik werkten allebei zes dagen per week in het restaurant. We werkten elk de maandag tot en met vrijdag van 14 uur tot half elf ‘s avonds. Op zaterdag werkten we van 2 tot elf ‘s avonds en op zondag van 13 uur tot half elf ‘s avonds. We begonnen op dezelfde tijd en we waren op dezelfde tijd klaar. We hadden één dag per week vrij. [A] had geen vaste vrije dag dat kon op maandag, dinsdag, woensdag of donderdag zijn. We hadden nooit een vrije dag in het weekend of op feestdagen. Wij wisselden elkaar af wat betreft die vrije dag. We hadden dus nooit op de dezelfde dag vrij. (…) Als u mij vraagt hoeveel uren [A] en ik werkten antwoord ik u 160, 170 ,180 uren per maand. In elk geval meer dan 10 uur per week. Nu u mij nog een keer vraagt antwoord ik u dat we in elk geval 8,5 uur per dag werkten. Er zijn nooit overuren uitbetaald aan [A] of mijzelf. Ik heb wel aan meneer [C] gevraagd om de over uren uit te betalen. Hij zei dan altijd dat komt later of aan het einde van het jaar. (…) Ik heb nooit gehoord van urenlijsten voor mijzelf of voor [A]. Urenlijsten werden alleen bijgehouden voor bedienend personeel en dat was met name bedoeld om de fooien te verdelen. Wij kregen geen fooien, de heer [C] kreeg dat deel van de fooien dat bestemd was voor het keukenpersoneel. Het ging met het geld en de uren altijd hetzelfde, vanaf het begin dat ik daar heb gewerkt. Ik heb daar wel tegen geprotesteerd, maar heb er niets tegen gedaan.(…)”
Ik werkte vanaf begin 2008 bij het restaurant [B]. In het begin werkte ik niet officieel maar als oproepkracht. In(het hof leest: ik)
werkte wisselend soms de hele week soms niet. In juni/juli 2009 heb ik een contract gekregen dat ik fulltime in dienst was maar dat bleek later toch niet zo te zijn. Als u mij vraagt hoe dat zit antwoord ik u dat ik langer werkte dan op het contract stond. Op het contract stond 20 uur per week. De heer [A] werkte voor mij al in het restaurant. Ik dacht dat hij zes dagen per week werkte, want ik zag hem zes dagen in de week. Hij werkte ‘s middags vanaf twee à drie uur tot ‘s avonds als de keuken dicht ging. In de zomer sloot de keuken om half 11 en in de winter om half 10. De heer [A] had één dag per week vrij. Dat was een vaste dag. Welke dag dat was weet ik niet. Ik heb nooit met [A] over overuren gesproken. Ik wist ook niet of hij overuren maakte. Ik heb gehoord van de urenlijsten voor het personeel of dat voor al het personeel was weet ik niet. Als u mij vraagt of het alleen voor de bediening of ook voor de keuken was antwoord ik u dat ik dat niet weet. Een meisje hield de lijsten bij ze heette [G] haar achternaam weet ik niet. Voor zover ik weet werd dat door [G] opgeschreven in het bijzijn van de betrokken collega. Het was niet zo dat zij later zelf opschreef, voor zover ik mij dat kan herinneren. Ze deed dat altijd aan het einde van de avond. Als u mij vraagt of die lijsten iets te maken hadden met de verdeling van de fooien antwoord ik u dat ik dat niet weet. Op vragen van mr. Evers antwoord ik als volgt: u vraagt mij wanneer ik met meneer [A] heb gewerkt en of dat veranderde. Ik weet dat hij op bepaalde momenten problemen heeft gekregen met zijn hart of mijn(het hof leest: met)
zijn heupen maar of dat in 2008 of in 2009 was dat weet ik niet. U vraagt mij hoe het kan dat ik hem in het beging zes dagen per week heb zien werken, terwijl ik zelf wisselend werkte zoals ik heb verklaard. Ik antwoord u dat ik ook in de eerste periode, net als later, ook wel zeven dagen per week heb gewerkt.”
Ik heb van juni 2003 tot juni 2007 in de bediening van restaurant [B] gewerkt. Meneer [A] is als ik me het goed herinner in 2005 begonnen en toen ik wegging werkte hij er nog. Hij werkte in de keuken. Het keukenpersoneel begon vroeg, in de zomer eerder dan in de winter. In de zomer begonnen ze wel eens om 10 uur ’s morgens. Wat hun normale tijd om te beginnen was weet ik niet. Ikzelf begon ook wel eens om 10 ’s ochtends maar ook om 4 of 5 uur ’s middags. Het restaurant ging om 5 uur ’s middags open, behalve op zondagen want dan ging het open ’s ochtends om 10 of 11 uur. En ook bij de zomerfeesten was het eerder open, maar hoe laat precies weet ik niet meer. Het keukenpersoneel werkte tot een uur of half 11, 11 uur. De keuken ging om 10 uur dicht en op vrijdag om half 11. Daarna moesten ze nog schoonmaken. Voor de bediening hadden we toen een rooster wanneer je moest werken. Voor de fooien moest je zelf aan het einde van de werkdag hoe lang je gewerkt had. Daar waren urenlijsten voor en iedereen schreef zijn eigen uren op. De fooien werden door mijzelf eens per week verdeeld over het bedienend personeel, afhankelijk van het aantal uren dat er gewerkt was. Hetzelfde systeem gold voor de keuken, maar dat geld deed ik voor de keuken in een keer in een envelop en die gaf ik aan de heer [C]. Wat hij er mee deed weet ik niet. Ik heb gehoord van het keukenpersoneel dat zij het niet kregen. In de tijd dat ik in het restaurant werkte hadden wij geen bedrijfsleidster. Over overuren is nooit gesproken. (…) Ik werkte gemiddeld zes dagen per week. [A] werkte gemiddeld ook zes dagen per week. (....) Ik had zelf een nuluren contract maar ik werkte vaste dagen. Ik ging toen niet meer naar school. Ik werkte in de zomer gemiddeld zo’n 40 uur per week en in de winter zo’n 30 uur per week.”
Ik heb sinds 1989 dit restaurant. Daarvoor had ik andere restaurants. Ik heb nooit problemen gehad met personeel dat overuren claimde. In 2005 heb ik met [A] besproken dat hij 38 uur per week moest werken. Dat stond ook in zijn eerste contract en dat contract heeft hij ondertekend. Over overuren is niet gesproken, die komen bij ons niet voor. Het personeel wisselt immers elkaar af. Wij gaan om 14:00 uur open voor het keukenpersoneel, voor de gasten om 17:00 uur. De bediening komt in twee shifts om 17:00 en 18:00 uur. De bedrijfsleidster [G] kwam meestal eerder. De keuken, waar [A] werkte, is tot 10 uur ‘s avonds open. Daar moet dan nog wel schoongemaakt worden, maar daar wordt vaak al eerder mee begonnen. In de zomer zijn ze meestal om een uur of 10, kwart over 10 klaar. In de winter zijn ze eerder klaar vaak al om half 10, want in de winter is het minder druk.
Ik ben in 2002 getrouwd met de heer [C]. Sindsdien werk ik als kokkin in de keuken van het restaurant. [A] was mijn hulp in de keuken. We werken altijd samen. Daarnaast werkte in de keuken de heer [D], maar die stond achter de grill. (…. [E] is pas in juli 2009 bij ons begonnen. [A] was er toen niet meer, hij is in juni 2009 de ziektewet ingegaan. In de tijd dat [A] bij ons werkte was [G] de bedrijfsleidster. U vraagt wanneer [A] werkte. Hij kwam net als de rest van het keukenpersoneel rond half 2, kwart voor 2 ’s middags. Eerst werd er koffie gedronken, om 2 uur begonnen we met het werk. We waren klaar om een uur of half 10, kwart voor 10 in de winter. We begonnen dan al vroeger met schoonmaken. In de zomer waren we klaar om een uur of 10, half 11 ’s avonds. Dan hadden we ook al schoongemaakt. [A] werkte vijf dagen per week. Het personeel regelde onderling wanneer zij hun twee vrije dagen per week opnamen. Dat kon alleen in de periode maandag tot en met donderdag. In het weekend werkt iedereen. Als door de week [A] vrij was deden anderen zijn werk. We hadden genoeg mensen. [G] hield urenlijsten bij. [G] vulde die lijsten in als de mensen uit de keuken kwamen. Ze waren er dus gewoon zelf bij. Ze gingen dan meestal samen nog iets drinken. En dan werden die lijsten ingevuld. Die lijsten werden gebruikt om de fooi te verdelen. Daar bemoeide ik mij niet mee. [G] verdeelde de fooien. Er werden nooit overuren gemaakt door het personeel. U vraagt hoe het gaat als er iemand ziek is. Dat vingen we zelf op. [E] werkte eigenlijk in de bediening maar als het nodig was sprong hij ook bij in de keuken. En in de zomer hadden we meer personeel. (…) Mevrouw [G] werkt bij ons vanaf 2007, vanaf wanneer weet ik niet precies meer.”
37 respectievelijk 39 respectievelijk 41 uren per week (uitgaande van 4,3 weken per maand). Dat betekent dus dat het niet om een werkweek van zes dagen maar van vijf dagen kan zijn gegaan, gelet op het aantal uren dat deze getuige verklaard heeft dat er per dag werd gewerkt te weten “in elk geval 8,5 uren per dag”. Daarbij komt dat deze getuige op de vraag hoeveel uren [A] en hij werkten, heeft geantwoord: “
In elk geval meer dan 10 uur per week. Nu u mij nog een keer vraagt antwoord ik u dat we in elk geval 8,5 uur per dag werkten.”Deze tegenstrijdigheden heeft de getuige onverklaard gelaten.
De verklaring van [A] heeft de beperkte bewijskracht van artikel 164 Rv. zodat deze slechts van betekenis is voor zover sprake zou zijn van voldoende steunbewijs.
2.19 Wat betreft het aantal gewerkte uren per dag overweegt het hof naar aanleiding van de getuigenverhoren als volgt. [A] heeft als partijgetuige verklaard dat hij blijft bij hetgeen hij bij gelegenheid van de (het hof begrijpt:) comparitie van partijen in hoger beroep van 13 februari 2012 heeft verklaard. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij werkte van 14.00 tot 22.30 uur en soms eerder begon. Voorts verklaart hij dat hij zes dagen per week werkte.
Het hof stelt vast dat deze verklaring overeenstemt met zijn bij gelegenheid van de memorie van grieven ingenomen stellingen in hoger beroep, maar - zonder toelichting - afwijkt van de stellingen bij dagvaarding in eerste aanleg, waar hij spreekt van zes werkdagen, op zondag van 13:00 tot 22:00 uur en op de overige dagen vanaf 14:00 tot 22:00 uur. Het hof constateert voorts dat hij zijn vordering in eerste aanleg heeft berekend op basis van deze laatste urenvaststelling, hetgeen neerkomt op een totaal van 49 uren per week (te weten
8 uren per dag x 5 werkdagen + 9 uren op zondag). Het hof constateert voorts dat [A] in de in hoger beroep gewijzigde werkuren per dag geen aanleiding heeft gezien zijn vordering dienovereenkomstig te herberekenen. Uitgaande van de voormelde getuigenverklaring van [A] zou hij elke dag 8½ uur in het restaurant werkzaam zijn geweest.
[E] heeft verklaard dat [A] 's middags vanaf 14.00 uur à 15:00 uur werkte tot
's avonds de keuken dichtging, in de zomer was dat om 22:30 uur en in de winter om 21:30 uur. Dit zou rekenkundig neerkomen op in de zomer maximaal 8½ uur per dag en minimaal 7½ uur per dag en in de winter maximaal 7½ uur per dag en minimaal 6½ dag.
Nu de getuige [F] heeft verklaard dat zij niet wist wat de normale begintijd van het keukenpersoneel - waartoe [A] behoorde - was en alleen over het eindtijdstip heeft verklaard, is deze verklaring in zoverre naar het oordeel van het hof niet relevant nu daaruit de werkduur per werkdag niet blijkt.