In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die een overeenkomst voor informaticaprestaties had gesloten met Proximedia Nederland B.V. De overeenkomst, gesloten op 9 maart 2006, verplichtte Proximedia tot het leveren van een multimedia computer, internetverbinding, websiteontwerp en technische ondersteuning. [appellant] diende hiervoor gedurende 48 maanden maandelijks een bedrag van € 201,11 te betalen. Na een aantal betalingen heeft [appellant] de overeenkomst op 18 mei 2006 willen ontbinden, maar Proximedia stelde dat dit alleen mogelijk was tegen een beëindigingsvergoeding van 60% van de resterende maandtermijnen.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep van [appellant] op de Colportagewet te laat was en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn beroep op dwaling. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en de reconventionele vordering van Proximedia toegewezen.
In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de afwijzing van zijn beroep op dwaling en wanprestatie. Het hof oordeelt dat het beroep op dwaling te laat is gedaan, aangezien de dwaling voor [appellant] kenbaar was kort na de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof concludeert dat Proximedia niet in verzuim is geraakt, omdat [appellant] haar niet in gebreke heeft gesteld.
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de teruggave van de computerapparatuur, omdat [appellant] deze al had teruggegeven. De vordering van Proximedia tot betaling van € 1.608,62 wordt verlaagd naar € 1.518,12. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.