Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ABN AMRO Bank N.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
7 november 2012 dat de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Harderwijk) tussen ABN AMRO als eiseres en (de niet verschenen) [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 november 2012 (met grieven),
- de conclusie van eis in hoger beroep overeenkomstig de hiervoor vermelde dagvaarding in hoger beroep d.d. 23 november 2012,
- de verstekverlening jegens [geïntimeerde].
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 11.581,46 (€ 10.681,45 aan hoofdsom en € 900,01 aan rente tot 8 augustus 2012) vermeerderd met de overeengekomen rente, althans de wettelijke rente, over een bedrag van € 10.681,45 vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. [geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen. De kantonrechter heeft de vordering, als onvoldoende (met bewijsstukken) onderbouwd, afgewezen. Het hoger beroep van ABN AMRO strekt ertoe dat het hof haar vordering alsnog zal toewijzen.
“In de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt na artikel 211 een nieuw artikel 211a ingevoegd, luidende:Artikel 211a1. Titel 2A is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die vóór het inwerkingtreden van deze titel zijn gesloten.2. Op kredietovereenkomsten met onbepaalde looptijd die op het tijdstip van het inwerkingtreden van titel 2A reeds liepen, zijn vanaf dat tijdstip de artikelen 62, 63, 65, 69 en 70 lid 2 van toepassing.”
4.De beslissing
10 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, voor zover deze vergoeding de ingevolge artikel 35 Wck (oud) ten hoogste toegelaten vergoeding niet te boven gaat;