ECLI:NL:GHARL:2013:4581

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.120.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep bijstandsverhaal door gemeente

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 december 2008, waarin de gemeente Utrecht verhaalsbijdragen heeft vastgesteld voor de bijstandsverlening aan de vrouw en hun kinderen. De man, die in persoon is verschenen bij de mondelinge behandeling, heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de eerdere procedure en dat de beschikking pas op 4 december 2012 aan hem is betekend. Het hof overweegt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de man eerder bekend was met de beschikking.

Het hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De man betwist dat hij in staat is om de verhaalsbijdrage van € 1.260,- per maand te betalen, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. De man heeft geen inzicht gegeven in zijn inkomsten en heeft verklaard dat hij af en toe heeft gewerkt, maar deze inkomsten niet heeft opgegeven aan de belastingdienst. Het hof concludeert dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen draagkracht heeft om de verhaalsbijdrage te voldoen.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.215
(zaaknummer rechtbank Utrecht 252822)
beschikking van de familiekamer van 27 juni 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A. van den Berg te Utrecht,
en
de
gemeente Utrecht,
zetelend te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 december 2008, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 januari 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 8 maart 2013;
- een brief van mr. Van den Berg van 8 mei 2013 met bijlagen, ingekomen op 13 mei 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2013 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, kantoorgenoot van de advocaat van de man. Namens de gemeente is P.R. Kuus verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de man en [A] (verder: de vrouw) zijn geboren:
- [kind 1] op [geboortedatum] 1999,
- [kind 2], op [geboortedatum] 2006, en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2011.
3.2
Met ingang van 26 oktober 2005 verleent de gemeente aan de vrouw een bijstandsuitkering, mede ten behoeve van de kinderen, naar de norm voor een alleenstaande ouder.
3.3
Bij brief van 22 juni 2007 heeft de gemeente de man medegedeeld de ten behoeve van de vrouw en hun beider kinderen verstrekte bijstand op de man te willen verhalen. Daarbij is de man verzocht inlichtingen omtrent zijn financiële omstandigheden te verstrekken. Aan dit verzoek heeft de man geen gevolg gegeven, waarna de gemeente hem aan zijn verplichting heeft herinnerd bij brief van 18 juli 2007 en (na ontvangst van aan het verzoek onvoldoende beantwoordende inlichtingen van de man) voor de laatste maal bij brief van 23 augustus 2007.
3.4
De gemeente heeft de verhaalsbijdrage bij beschikking van 12 december 2007 vastgesteld op de verstrekte bruto bijstand van € 1.260,- per maand met ingang van 1 december 2007. De gemeente heeft dit besluit op 12 december 2007 aan de man verzonden.
3.5 Omdat de man in der minne niet tot betaling overging, heeft de gemeente op 6 juni 2008 besloten tot verhaal in rechte en op 29 juli 2008 een verzoek bij de rechtbank ingediend. De gemeente verzoekt de rechtbank te bepalen:
- dat de man ter zake van de kosten van bijstand een verhaalsbijdrage van € 1.260,- per maand verschuldigd is met ingang van 1 december 2007,
- dat de man met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van de beschikking van de rechtbank ter zake van nog te maken kosten van bijstand een verhaalsbijdrage van € 1.260,- per maand aan de gemeente zal moeten betalen, zolang de bijstandsverlening voortduurt,
- dat de man ter zake van de reeds gemaakte kosten van bijstand gedurende de periode van
1 december 2007 tot de eerste van de maand volgend op de datum van de beschikking van de rechtbank een bedrag van € 630,- per maand verschuldigd is, tot de achterstand in de betalingen geheel zal zijn voldaan, en voorts dat de man, indien hij in gebreke mocht blijven het vastgestelde bedrag te voldoen, terstond de alsdan resterende hoofdsom ineens aan de gemeente verschuldigd is.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het verhaal door de gemeente op de man van de aan de vrouw verstrekte bijstand. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking het verhaalsbedrag met ingang van 1 december 2007 vastgesteld op het door de gemeente verzochte bedrag van € 1.260,- per maand, bepaald dat de man het verschuldigde verhaalsbedrag van € 1.260,- met ingang van 1 januari 2009 maandelijks aan de gemeente zal voldoen zolang de bijstandsverlening aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen, voortduurt, bepaald dat de man de sedert 1 december 2007 ontstane achterstand zal aflossen in bedragen van € 630,- per maand totdat de achterstand in betalingen geheel zal zijn voldaan en de man, in geval van niet tijdige betaling van hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is, veroordeeld tot betaling ineens van de alsdan resterende hoofdsom.
4.2 De man is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
3 december 2008. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man is op 15 januari 2013 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man voert aan dat de – na een procedure, waarin hij niet was verschenen, gegeven – beschikking van 3 december 2008 eerst op 4 december 2012 aan hem is betekend. Hij stelt dat hij niet op de hoogte was van de gevoerde procedure. De man stelt, onder verwijzing naar een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, dat hij sinds 2006 een zwervend bestaan leidt en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Sinds enkele maanden woont hij bij familie, aldus de man. De gemeente stelt dat de man wel eerder bekend was met de beschikking van 3 december 2008 en dat eerdere betekening van die beschikking niet heeft plaatsgevonden omdat geen adres van de man bekend was.
5.2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De Wet werk en bijstand geeft in artikel 62h enige procedureregels voor het verzoekschrift tot verhaal. Hierin is onder meer bepaald dat op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op de procedure in hoger beroep, de artikelen 799 lid 2 en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder te noemen “Rv”), van overeenkomstige toepassing zijn. Het hof leidt daaruit af dat de overige artikelen uit de desbetreffende titel en in het bijzonder artikel 806 Rv op de verhaalsprocedure niet van toepassing zijn. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de vraag of de man tijdig in beroep is gekomen van de bestreden beschikking dient te worden beoordeeld op grond van het bepaalde in artikel 261 juncto artikel 358 Rv. Artikel 358 lid 2 Rv bepaalt dat door de niet in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening van de bestreden beschikking of nadat deze beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
5.3
Het beroepschrift, dat bij het hof is binnengekomen op 15 januari 2013, richt zich tegen een beschikking van 3 december 2008. Vast staat dat de man in de procedure in eerste aanleg niet is verschenen en dat de rechtbank de bestreden beschikking bij verstek heeft gegeven. De man heeft gesteld dat de bestreden beschikking pas aan hem bekend is geworden nadat deze aan hem bij deurwaardersexploot van 4 december 2012 is betekend.
Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente hier tegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bestreden beschikking aan de man op andere wijze vóór 4 december 2012
bekend is geworden. Door te stellen dat de man naar aanleiding van een aanschrijving van de gemeente in 2007 wel informatie heeft verstrekt en de man dus bekend was met de procedure van de gemeente tot verhaalsbijstand, heeft de gemeente niet aangetoond dat de man eerder dan 4 december 2012 bekend was met de bestreden beschikking. Op grond van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv is de man ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
5.4
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan de verzochte bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
5.5
De man betwist dat zijn draagkracht betaling van het vastgestelde verhaalsbedrag toelaat. De gemeente heeft dat gemotiveerd betwist.
5.6
Met de gemeente is het hof van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afgelopen jaren geen draagkracht heeft gehad om de vastgestelde verhaalsbijdrage te betalen. Het ligt op de weg van de man om inzicht te verschaffen in zijn financiële omstandigheden en op die wijze aan te tonen dat hij onvoldoende inkomen heeft gehad om een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De verklaringen van de belastingdienst, inhoudende dat bij die dienst geen inkomensgege-vens van de man bekend zijn over de jaren 2007 tot en met 2011, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om dat aan te tonen, temeer daar de man in die jaren grotendeels in het buitenland verbleef en hij geen bewijsstukken heeft overgelegd met betrekking tot zijn inkomsten aldaar.
Hier komt nog bij dat de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat hij af en toe heeft gewerkt, klusjes heeft gedaan, en dat hij voor geld auto’s op zijn naam heeft laten registreren. Deze inkomsten zijn niet opgegeven aan de belastingdienst. De man heeft ook geen inzage verschaft in deze inkomsten. Mede gelet op de hoge prioriteit van de betaling van onderhoudsverplichtingen, vooral jegens kinderen, is het hof van oordeel dat het voor rekening van de man dient te komen dat hij onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn financiën. Dat de man ervoor kiest om geen uitkering aan te vragen, in verband met zijn drugs- en gokverslaving, van welke verslaving eveneens geen bewijsstukken zijn overgelegd, en dat de man ervoor kiest om niet te solliciteren, zoals hij heeft verklaard, dient ook voor zijn rekening te blijven, nu hij daarmee zijn onderhoudsverplichting kennelijk miskent.
5.7
Het hof is voorts van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de kosten van zijn levensonderhoud geld heeft moeten lenen. Anders dan is aangevoerd in de stukken heeft de man betreffende de lening van een bedrag van € 17.000,- bij [B] op 10 juni 2007, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij dat geld heeft geleend om een onderneming te beginnen, en dat hij dat geld feitelijk heeft vergokt. Het hof maakt hieruit op dat dat geld niet besteed is aan zijn levensonderhoud.
5.8
Met de gemeente is het hof van oordeel dat uit de brief van de Dienst Uitvoering Onderwijs van 6 januari 2013 geen betalingsverplichting van de man blijkt. De in deze brief genoemde schuld laat het hof buiten beschouwing.
5.9
Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de man, tegenover de betwisting door de gemeente, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen draagkracht heeft om het vastgestelde verhaalsbedrag te betalen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 december 2008;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, J.H. Lieber en E.H. Schulten, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 27 juni 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.