In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2013, gaat het om een incidentele vordering tot zekerheidstelling in het kader van een geschil tussen twee ex-partners, [appellant] en [geïntimeerde], die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 10 juni 1987, maar de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is tot op heden niet volledig gerealiseerd. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin onder andere werd bepaald dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op een deel van de door [appellant] opgebouwde pensioenrechten. In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingediend, waarin hij verzoekt om zekerheidstelling door [geïntimeerde] in de vorm van een bankgarantie van € 350.000,-, voordat hij aan het vonnis van de rechtbank moet voldoen. Hij stelt dat er een restitutierisico bestaat, omdat [geïntimeerde] mogelijk niet in staat is om aan haar verplichtingen te voldoen indien hij in het gelijk wordt gesteld in het hoger beroep.
[geïntimeerde] heeft de vordering van [appellant] bestreden en aangevoerd dat zij recht heeft op de uitvoering van het vonnis van de rechtbank, zonder dat zij vooraf zekerheid hoeft te stellen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van [geïntimeerde] bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van [appellant] bij de gevraagde zekerheidstelling. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [appellant] tot zekerheidstelling moet worden afgewezen, omdat de stellingen van [appellant] over het restitutierisico niet voldoende onderbouwd zijn. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak, die naar de rol is verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant].