ECLI:NL:GHARL:2013:4548

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
CD 200.119.337-01 25-6-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot zekerheidstelling voor de kosten van het hoger beroep door een zeevarende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot zekerheidstelling voor de kosten van het hoger beroep. De appellant, een zeevarende, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin zijn vorderingen waren afgewezen. De appellant stelde dat hij een arbeidsovereenkomst had met de geïntimeerde en vorderde betaling van achterstallig loon. De kantonrechter had geoordeeld dat er geen overeenkomst was vastgesteld tussen de appellant en de geïntimeerde, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen.

In het hoger beroep heeft de geïntimeerde een incidentele vordering ingediend tot zekerheidstelling, omdat de appellant geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. De geïntimeerde vorderde dat de appellant zekerheid zou stellen voor de proceskosten van het hoger beroep. Het hof heeft echter geoordeeld dat de incidentele vordering van de geïntimeerde niet tijdig was ingesteld en dat de appellant wel degelijk woonplaats in Nederland had, ondanks dat hij niet ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie. Het hof concludeerde dat de appellant zijn sociale en economische activiteiten in Nederland had en dat de vordering tot zekerheidstelling daarom niet kon worden toegewezen.

De beslissing van het hof was dat de vordering tot zekerheidstelling werd afgewezen en dat de kosten van het incident gereserveerd zouden worden voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun woonplaats en economische activiteiten duidelijk te maken in juridische procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op internationale elementen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.337/01
(zaaknummer rechtbank Groningen: 542762 CV EXPL 12-3935)
arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 25 juni 2013
in de zaak van
[appellant],
woonplaats kiezende te [plaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A. Rhijnsburger, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.H.J. van der [geïntimeerde], kantoorhoudende te Haren.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 4 oktober 2012, gewezen door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 11 december 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis. De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(…) dat het gerechtshof te Leeuwarden wordt verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat, te vernietigen het voornoemd vonnis van de Rechtbank Groningen sector kanton en opnieuw rechtdoende in hoger beroep, de vorderingen van [appellant] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.2
[appellant] heeft een memorie van grieven (met één productie) in het geding gebracht waarin, zo begrijpt het hof, wordt geconcludeerd conform de appeldagvaarding.
2.3
Ter rolle van 16 april 2013 heeft [geïntimeerde] een "incidentele conclusie ex art. 353 lid 2 juncto art. 224 Rv" genomen, waarin [geïntimeerde] concludeert:
"(…) tot veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [appellant] tot het stellen van zekerheid ten behoeve van [geïntimeerde] van € 2.639 (dan wel een door het hof vast te stellen ander bedrag) door middel van een bankgarantie (of op een andere door het hof vast te stellen wijze), een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident."
2.4
Bij antwoordmemorie in het incident heeft [appellant] geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
2.5
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd in het incident, waartoe beide partijen de stukken hebben overgelegd.
2.6
Gelet op art. CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb.2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
[appellant] heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken, stellende dat hij met haar een arbeidsovereenkomst heeft gesloten. Volgens [appellant] heeft hij voor [geïntimeerde] gewerkt als kapitein op het motorschip Julia Sara. Dit schip behoort in eigendom toe aan de rechtspersoon naar Duits recht [GmbH van geïntimeerde] MS Julia Sara GmbH & Co KG (hierna: [GmbH van geïntimeerde]). [geïntimeerde] is bestuurder van [GmbH van geïntimeerde].
3.3
[appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig loon tot een hoofdsom van € 12.025,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [appellant] een overeenkomst heeft met [geïntimeerde] in persoon. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen en hij is door de kantonrechter veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].
in het incident
3.4
Anders dan [appellant] stelt, is de incidentele vordering van [geïntimeerde] tijdig ingesteld, conform het bepaalde in art. 224 lid 3 Rv, in samenhang met art. 353 lid 2 Rv: vóór alle weren van regten. Dat [appellant] ten tijde van het indienen van de incidentele vordering reeds van grieven had gediend, doet hier niet aan af. Het gaat er immers om dat [geïntimeerde] de incidentele vordering vóór (of uiterlijk tegelijk met) haar memorie van antwoord indient, en daaraan is voldaan.
3.5
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat
[appellant] verzoeken van [geïntimeerde] om de proceskosten van de eerste aanleg te betalen, naast zich heeft neergelegd. Tenuitvoerlegging van het vonnis is niet mogelijk gebleken, omdat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [geïntimeerde] heeft er daarom belang bij dat [appellant] zekerheid stelt voor de proceskosten van het hoger beroep.
3.6
[appellant] heeft de incidentele vordering weersproken. Hij bevestigt dat hij een varend beroep heeft en niet staat ingeschreven (het hof begrijpt: in de gemeentelijke basisadministratie) in Nederland. [appellant] stelt dat hij vaak in Nederland verblijft en in Nederland altijd bereikbaar is op het adres van zijn zuster, [adres] te [plaats]. Omdat hij veelal Nederlandse opdrachtgevers heeft, ligt het centrum van zijn economische activiteiten in Nederland, aldus [appellant]. Ten slotte stelt [appellant] dat de incidentele vordering uitsluitend is ingesteld om de procesgang te frustreren.
3.7
Op grond van art. 224 lid 1 Rv, gelezen in samenhang met art. 353 lid 2 Rv, is degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland een vordering instelt in een geding alhier, zoals [appellant], verplicht om op vordering van de wederpartij (in casu [geïntimeerde]) zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden.
3.8
Het hof deelt niet de opvatting van [appellant] dat de incidentele vordering van [geïntimeerde] enkel is bedoeld om de procesgang te frustreren. Dat blijkt immers nergens uit. Wanneer [geïntimeerde] vruchteloos heeft getracht om de proceskostenveroordeling van de eerste aanleg bij [appellant] te innen, is het niet verwonderlijk dat zij zekerheid verlangt voor de door haar te maken kosten in hoger beroep.
3.9 Aangezien de incidentele vordering van [geïntimeerde] echter eerst in appel is ingesteld, heeft de verplichting tot zekerheidstelling ex art. 224 lid 1 Rv in dit geval enkel betrekking op de (geliquideerde) proceskosten van de procedure in hoger beroep en de schade die het rechtstreeks gevolg is van het in rechte opkomen van [appellant] in appel. Genoemde bepaling biedt derhalve geen grondslag voor de incidentele vordering van [geïntimeerde] voor zover die ook betrekking heeft op de proceskosten van de eerste aanleg ten bedrage van € 600,-. In zoverre komt de incidentele vordering van [geïntimeerde] reeds niet voor toewijzing in aanmerking.
3.1
De ratio van art. 224 Rv is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft. Het hof overweegt voorts dat art. 1:10 lid 1 BW bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Naar vaste rechtspraak heeft een natuurlijk persoon zijn woonstede op de plaats waar hij werkelijk woont met zijn gezin, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt, zijn goederen en eigendommen beheert, kortom, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om als dat doel is bereikt, terug te keren. Het niet zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie is hiervoor niet doorslaggevend.
3.11
Op grond van hetgeen [appellant] hierover heeft onweersproken heeft gesteld, oordeelt het hof dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van
zich in Nederland bevindt. [appellant], die een varend bestaan leidt in dienst van voornamelijk Nederlandse opdrachtgevers, staat dan wel niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland, maar hij verblijft vaak in Nederland en hij is bereikbaar op het hierboven weergegeven adres van zijn zuster in [plaats]. Dat is kennelijk de plaats vanwaar hij zijn zaken behartigt en waar vandaan hij vertrekt, maar niet zonder de bedoeling om er terug te keren. [appellant] heeft aldus woonplaats in Nederland, zodat art. 224 lid 1 Rv in dit geval toepassing mist.
3.12
De incidentele vordering van [geïntimeerde] zal derhalve worden afgewezen.
3.13
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
3.14
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing:

Het gerechtshof:
in het incident tot zekerheidstelling ex art. 224 Rv
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 23 juli 2013voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 25 juni 2013 in bijzijn van de griffier.