In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Utrecht verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind, [kind 1], op nihil te stellen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging. De man stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om de vastgestelde alimentatie van € 831,59 per maand te betalen, die voortvloeide uit een eerdere beschikking van de rechtbank Utrecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2013 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Het hof heeft vastgesteld dat de man in zijn beroepschrift onvoldoende gronden heeft aangevoerd om zijn verzoek te onderbouwen. De vrouw had aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij geen concrete bezwaren tegen de eerdere beschikking had ingediend. Het hof oordeelde dat de man niet had voldaan aan de eisen van een goede procesorde, omdat hij zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en geen duidelijke toelichting had gegeven op zijn financiële situatie. Dit bemoeilijkte de voorbereiding van de zaak en maakte het voor de vrouw moeilijk om zich te verweren.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Utrecht bekrachtigd en de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten werden begroot op € 735,- voor het salaris van de advocaat en € 291,- voor griffierecht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.