ECLI:NL:GHARL:2013:4260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.114.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en strijd met beginselen van goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Utrecht verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind, [kind 1], op nihil te stellen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging. De man stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om de vastgestelde alimentatie van € 831,59 per maand te betalen, die voortvloeide uit een eerdere beschikking van de rechtbank Utrecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2013 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in zijn beroepschrift onvoldoende gronden heeft aangevoerd om zijn verzoek te onderbouwen. De vrouw had aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij geen concrete bezwaren tegen de eerdere beschikking had ingediend. Het hof oordeelde dat de man niet had voldaan aan de eisen van een goede procesorde, omdat hij zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en geen duidelijke toelichting had gegeven op zijn financiële situatie. Dit bemoeilijkte de voorbereiding van de zaak en maakte het voor de vrouw moeilijk om zich te verweren.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Utrecht bekrachtigd en de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten werden begroot op € 735,- voor het salaris van de advocaat en € 291,- voor griffierecht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.286
(zaaknummer rechtbank Utrecht 314390)
beschikking van de familiekamer van 13 juni 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Oostenrijk),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.C. van Haren te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.F. Ronday te Mijdrecht, gemeente de Ronde Venen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 4 juli 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 oktober 2012;
- het verweerschrift, ingekomen op 28 december 2012;
- een brief van mr. Van Haren van 4 april 2013 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op [datum] 1999 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] (verder: [kind 1]), geboren op [geboortedatum ] 1997, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 22 september 2010 heeft de rechtbank Utrecht - onder wijziging van haar beschikking van 2 april 2003, waarbij de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] op nihil was gesteld - bepaald dat de man met ingang van 22 september 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 800,- per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2013 ingevolge de wettelijke indexering € 831,59 per maand.
3.4
De man, geboren op [geboortedatum ] 1969, is gehuwd met [A] (verder: [A]).
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum ] 1970, is gehuwd met [B]. Tot het gezin behoren [kind 1] en [kind 2], geboren op [geboortedatum ] 2006.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man die bijdrage op nihil te stellen met ingang van 22 september 2010 afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Hij voert in zijn beroepschrift aan - zo begrijpt het hof - dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te betalen en dat hij met financiële bescheiden en uitleg die stelling nader zal onderbouwen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het beroepschrift van de man voldoet aan de (wettelijke) eisen. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, aangezien hij geen gronden aanvoert en slechts ongemotiveerd en niet onderbouwd stelt dat hij financieel niet in staat is de vastgestelde alimentatie te betalen.
5.2
Het hof stelt vast dat de man in hoger beroep verzoekt de bestreden beschikking geheel dan wel gedeeltelijk te vernietigen en de door hem te betalen alimentatie op nihil te stellen dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht. Als grond voor het verzoek voert de man aan dat zijn draagkracht betaling van de vastgestelde alimentatie niet toelaat. Daarmee voldoet het verzoekschrift aan de in artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in verband met artikel 278 lid 1 Rv gestelde eisen, nu het een voldoende duidelijke omschrijving van het verzoek bevat en, zij het uiterst summier, de gronden waarop het berust.
5.3
Vervolgens dient het hof te beoordelen of, zoals de vrouw heeft aangevoerd, door de proceshouding van de man sprake is van strijd met de goede procesorde. Daaromtrent overweegt het hof het volgende.
5.4
De man heeft in eerste aanleg verzocht voormelde beschikking van 22 september 2010 te wijzigen, primair, omdat zij vanaf de aanvang niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij deze uitspraak van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is uitgegaan en, subsidiair, omdat zij nadien door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Voorts heeft de man gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] te betalen. De man heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij zijn stellingen zo spoedig mogelijk met nog over te leggen financiële gegevens zal onderbouwen. De man heeft vervolgens, zonder nadere toelichting, diverse producties betreffende zijn financiële situatie overgelegd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de man door het enkel overleggen van producties zijn stelling dat hij niet in staat was en is om de vastgestelde bijdrage te voldoen niet heeft onderbouwd en dat hij ook ter zitting geen duidelijkheid heeft verschaft in zijn financiële omstandigheden.
5.5
De man is - op de laatste dag van de beroepstermijn - in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking met een uiterst summiere vermelding van de grond waarop het verzoek in hoger beroep berust (namelijk dat zijn draagkracht betaling van de vastgestelde alimentatie niet toelaat), zonder die stelling nader toe te lichten en zonder concrete bezwaren tegen de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking aan te voeren. Eerst op 4 april 2013, derhalve twaalf dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling, heeft de man - in strijd met het procesreglement per telefax - negen producties in het geding gebracht. Dit waren de jaarrekeningen 2011 van [C] Holding B.V., [D] Company B.V. en De [E] B.V., salarisgegevens van de man, een uittreksel uit het Handelsregister en de aangiften inkomstenbelasting 2011 van de man en [A]. In de begeleidende brief heeft de man ter toelichting enkele opmerkingen gemaakt.
5.6
Door het niet onderbouwen van zijn stellingen en het niet geven van een toelichting op voormelde in eerste aanleg overgelegde financiële stukken in het beroepschrift (hetgeen gelet op de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking voor de hand zou hebben gelegen), heeft de man een goede voorbereiding van de zaak door het hof ernstig bemoeilijkt en heeft hij het bovendien de vrouw onmogelijk gemaakt zich behoorlijk te verweren tegen zijn stelling van de man dat hij niet in staat is de geldende bijdrage te voldoen. Ook de bij brief van 4 april 2013 overgelegde producties heeft de man zonder duidelijke toelichting dat en waarom hem voldoende draagkracht zou ontberen in het geding gebracht, nog daargelaten de omstandigheid dat het de vraag is of een dergelijke toelichting in dit stadium van de procedure niet wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Een afdoende verklaring voor voormelde gang van zaken heeft de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet gegeven. Geheel ten overvloede merkt het hof op dat de man ook ter zitting in hoger beroep zijn stellingen onvoldoende heeft toegelicht en evenmin inzicht heeft verschaft in zijn financiële omstandigheden.
5.7
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de man heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde en ook overigens zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. Dat de vrouw bij monde van haar advocaat desondanks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling inhoudelijk verweer heeft gevoerd althans heeft getracht te voeren, doet aan het voorgaande niet af. Het hof zal daarom het hoger beroep afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet gelet op het voorgaande aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige - waarin het geschil verband houdt met het huwelijk dat tussen partijen heeft bestaan - de proceskosten worden gecompenseerd en zal de man in de kosten van het hoger beroep veroordelen overeenkomstig het verzoek van de vrouw.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 4 juli 2012;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 735,- voor salaris van de advocaat en op € 291,- voor griffierecht;
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Krijger en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2013.