In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de curator van een rechthebbende met het syndroom van Down. De curator had in eerste aanleg verzocht om een tegemoetkoming in de reiskosten van de broers en zussen van de rechthebbende, die hen zouden bezoeken. Dit verzoek werd door de kantonrechter in Groningen afgewezen, met de reden dat alleen de curator recht heeft op een vergoeding voor gemaakte reiskosten. De curator ging in hoger beroep, omdat hij meende dat de afwijzing van het verzoek zou leiden tot minder frequente bezoeken van de familie aan de rechthebbende, wat schadelijk zou zijn voor diens welzijn. De curator stelde dat de rechthebbende over voldoende vermogen beschikt om de reiskosten te dekken, en dat de familie beperkte financiële middelen heeft.
Tijdens de zitting heeft het hof de argumenten van de curator gehoord, maar oordeelde dat de wettelijke regeling voor curatele niet voorziet in de mogelijkheid om reiskosten van familieleden ten laste van het vermogen van de rechthebbende te laten komen. Het hof benadrukte dat er geen onderbouwing was voor de gestelde feiten en omstandigheden, zoals de financiële positie van de familieleden en het verband tussen de frequentie van de bezoeken en het welzijn van de rechthebbende. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van de curator werd afgewezen.