ECLI:NL:GHARL:2013:3712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
CR 200.118.509-01 23-5-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in een familiezaken met betrekking tot minderjarigen en contactregeling

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Groningen, waarin een voorlopige omgangsregeling voor de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] is vastgesteld. De vader verzocht om vernietiging van de beschikking van 30 oktober 2012 en om de minderjarige kinderen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot wijziging van de omgangsregeling. De moeder betwistte de ontvankelijkheid van de vader en stelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking was, waartegen geen hoger beroep openstond. Het hof oordeelde dat de beschikking van de rechtbank een deelbeschikking was, waartegen hoger beroep mogelijk was, en verklaarde de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep.

De zaak werd behandeld op 2 april 2013, waarbij de vader en zijn advocaat, mr. J.M. van Duursen, aanwezig waren. De moeder was niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die een onderzoek had ingesteld naar de contactregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof oordeelde dat de tijdelijke contactregeling van één zondag per veertien dagen in stand kon blijven, terwijl de hulpverlening voor de kinderen werd ingezet. De raad adviseerde om de behandeling van de contactregeling aan te houden voor zes maanden, zodat de ouders de gelegenheid kregen om hulpverlening in te roepen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader om de vrouw te veroordelen tot naleving van de contactregeling afgewezen. Het hof benadrukte het belang van de kinderen en de noodzaak van ondersteuning in hun contact met beide ouders.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 mei 2013
Zaaknummer 200.118.509

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. J.M. van Duursen, kantoorhoudende te Roden,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. W.Chr. de Roos, kantoorhoudende te Groningen.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking op grond van artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek van 30 oktober 2012 (met zaaknummer 135345 / FA RK 12-1592) heeft de rechtbank Groningen - voor zover hier van belang - de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 30 augustus 2012 (het hof leest: voor wat betreft de daarin opgenomen contactregeling) geschorst en bepaald dat de in de praktijk functionerende contactregeling tussen de vader en de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2001], en [kind 2], geboren [in 2003], van één zondag per veertien dagen herleeft, totdat nader wordt beslist, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vestiging Groningen, verzocht met spoed een onderzoek in te stellen met betrekking tot de contactregeling tussen de man en voornoemde minderjarigen en daarin uitdrukkelijk te betrekken een onderzoek met betrekking tot eventuele blokkades bij de minderjarigen omtrent een uitbreiding van de contactregeling, en daarvan aan de rechtbank rapport en advies uit te brengen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 december 2012, heeft de vader verzocht: de beschikking van 30 oktober 2012 te vernietigen en de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun verzoek tot wijziging van de omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen;
de vrouw te veroordelen de weekendregeling zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Groningen van 29 november 2011 en bekrachtigd door het hof bij beschikking van 30 augustus 2012 en de in de beschikking van het hof van 30 augustus 2012 vastgestelde regeling tijdens de vakanties en feestdagen na te komen,
de beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren voor de duur van telkens drie dagen voor iedere keer dat de vrouw de bij genoemde beschikkingen vastgestelde omgangsregeling niet nakomt,
verlof te verlenen tot dadelijke tenuitvoerlegging van de lijfsdwang na betekening van de beschikking,
althans een zodanig dwangmiddel op te leggen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 13 februari 2013, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht primair het appel van de vader niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de grieven en het verzoek van de vader af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder
  • een brief van 17 december 2012 van mr. Van Duursen met bijlagen;
  • een brief van 18 januari 2013 van mr. Van Duursen met bijlagen;
  • een faxbericht van 29 januari 2013 van mr. De Roos (tevens als brief binnengekomen op 30 januari 2013) waarin mr. De Roos het hof verzoekt een uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift, welk verzoek op 29 januari 2013 aan mr. De Roos telefonisch is verleend;
  • een faxbericht van 1 februari 2013 van mr. Van Duursen waarin hij bezwaar maakt tegen het verleende uitstel;
  • een faxbericht van 1 februari 2013 van mr. De Roos (tevens als brief binnengekomen op 4 februari 2013) met bijlagen;
  • een faxbericht van 5 februari 2013 van mr. Van Duursen;
  • een faxbericht van 25 februari 2013 van mr. Van Duursen met bijlage;
  • een faxbericht van 26 februari 2013 (tevens als brief binnengekomen op 27 februari 2013) met bijlage van mr. De Roos;
  • een brief van 21 maart 2013 van mr. De Roos met bijlage.
Ter zitting van 2 april 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Van Duursen, en mr. De Roos. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raad heeft zich in het kader van zijn adviserende taak doen vertegenwoordigen door de heer J. Scholte Aalbes.
Mr. Van Duursen heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.
Nagekomen stuk
Op 18 april 2013 is bij het hof binnengekomen een faxbrief van mr. De Roos van 18 april 2013. Nu het hof niet om dit stuk heeft verzocht zal het hof het niet in de beoordeling betrekken.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

De beoordeling

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

1.
Aan de orde is de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Volgens de moeder is ten deze geen sprake van een nieuw vastgestelde voorlopige omgangsregeling, maar van een bevestiging van de (oude) omgangsregeling zoals die in eerdere instantie was vastgesteld door de rechtbank Groningen in afwachting van een definitieve beslissing waarvoor een raadsonderzoek is gelast. De moeder stelt, onder verwijzing naar artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de bestreden beschikking derhalve een tussenbeschikking is waarvan hoger beroep niet openstaat, tenzij door de rechter anders is bepaald. Nu dit laatste niet het geval is, dient de vader niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep, aldus de moeder. De vader heeft de stelling van de moeder betwist. Volgens de vader is sprake van een deelbeschikking waartegen hoger beroep kan worden ingesteld.
2.
Het hof overweegt als volgt. In het dictum van de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 30 augustus 2012 (het hof leest: voor wat betreft de daarin opgenomen contactregeling) geschorst en - voor zover hier van belang - bepaald dat de in de praktijk functionerende contactregeling tussen de vader en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] van één zondag per veertien dagen herleeft, totdat nader wordt beslist, en de raad verzocht met spoed een onderzoek in te stellen met betrekking tot de contactregeling tussen de man en voornoemde minderjarigen en daarin uitdrukkelijk te betrekken een onderzoek naar eventuele blokkades bij de minderjarigen omtrent een uitbreiding van de contactregeling, en daarvan aan de rechtbank rapport en advies uit te brengen.
3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend dat het een voorlopige beslissing betreft die een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt (vgl. HR 23 november 2007, LJN BB 6910). Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking een (eigen) voorlopige beslissing heeft gegeven in bovengenoemde zin. In die beschikking is immers voor een bepaalde tijd een contactregeling vastgesteld met een - binnen die tijdsduur - definitief en onherroepelijk karakter, die, eenmaal geëffectueerd, onomkeerbaar is en niet meer in zijn gevolgen ongedaan kan worden gemaakt. Daarmee is de bestreden beschikking geen tussenbeschikking, doch een deelbeschikking. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Onvolkomenheden van de eerste aanleg
4.
De vader klaagt in de eerste grief over onvolkomenheden (feitelijke onjuistheden) in de bestreden beschikking en in grief 2 over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor en meer specifiek over het feit dat de rechtbank in de beschikking van 30 oktober 2012 zich bij haar beslissing baseert op informatie die niet ter beschikking van de vader heeft gestaan, terwijl de vader ook niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op die informatie.
5.
De vader heeft - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van die beschikkingen heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk procesrecht - geen belang bij behandeling van deze klachten, nu hij de zaak in hoger beroep in zijn geheel ter beoordeling aan het hof heeft voorgelegd en in de gelegenheid is gesteld inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 30 oktober 2012 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Ontvankelijkheid van de minderjarigen in hun inleidend verzoek (grief 3)
6.
Ingevolge artikel 1:377g BW kan de rechter, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 1:377a BW of 1:377b BW, dan wel een zodanige beslissing op de voet van artikel 1:377e BW wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige die de beslissing verlangt de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
7.
De vader is -kort gezegd- van mening dat de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden en dat zowel [kind 1] van 11 jaar als [kind 2] van 8 jaar niet in staat moet worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de contactregeling en daarom niet ontvankelijk had moeten worden verklaard in het verzoek ex artikel 1:377g BW.
De moeder heeft de stelling van de vader betwist.
8.
Hoewel in de beschikking van de rechtbank enkel de naam van [kind 2] genoemd wordt en niet die van [kind 1], gaat het hof er vanuit dat de rechtbank de minderjarigen ontvankelijk heeft geacht in hun verzoek(en) (zoals door [kind 2] geformuleerd in zijn brief van 21 juli 2012 en door [kind 1] in zijn brief van 22 juli 2012), met inachtneming van het feit dat de kinderrechter hen allebei -dus niet alleen [kind 2]- op 1 augustus 2012 had gehoord en derhalve de rechtbank (de kinderrechter) op grond van eigen waarneming tot het oordeel is gekomen dat beide minderjarigen in staat konden worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen in deze. Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen of ter zake nader onderzoek te doen.
(Voorlopige) contactregeling en het raadsonderzoek
9.
De rechtbank heeft bij de beschikking waarvan beroep- zoals het hof deze beschikking leest- de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 30 augustus 2012 voor wat betreft de daarin opgenomen contactregeling tijdelijk (tot nader wordt beslist) geschorst, waarbij de rechtbank de raad heeft verzocht met spoed een onderzoek in te stellen met betrekking tot de contactregeling tussen de man en [kind 1] en [kind 2], en bepaald dat gedurende dit traject de in de praktijk functionerende contactregeling van één zondag per veertien dagen tijdelijk herleeft.
10.
Wat er ook zij van de stellingen van de vader ten aanzien van de juistheid van de door de rechtbank gegeven beslissing, onder andere zijn stellingen ten aanzien van de (gegrondheid van de) schorsing van de vastgestelde weekend- en vakantieregeling en het aan de raad opgedragen onderzoek
,feit is dat het verzochte raadsonderzoek is gestart, dat beide partijen daaraan in het belang van [kind 1] en [kind 2] hebben meegewerkt, dat dit onderzoek inmiddels is afgerond met een rapport, inclusief advies, van 5 februari 2013 en dat beide partijen ook dit advies (gesprekken met [kind 1] en [kind 2] en gesprekken tussen vader en [kind 1] en [kind 2]) willen opvolgen.
11.
Het hof dient een beslissing te geven op basis van alle op het moment van zijn beslissing bestaande en naar zijn oordeel ter zake dienende omstandigheden van het geval.
De beslissing van het hof wordt dan ook mede gegeven met inachtneming van de inhoud van het raadsrapport van 5 februari 2013 en het vervolg daarop. In zoverre is derhalve op dit moment, anders dan ten tijde van de procedure in eerste aanleg, in ieder geval sprake van een wijziging van omstandigheden, die een inhoudelijke hernieuwde beoordeling van de deelbeschikking van de rechtbank rechtvaardigt.
Inhoudelijk
12.
Uit voornoemd rapport blijkt dat de raad zich op dit moment niet in staat acht tot advisering betreffende een eventuele wijziging van de contactregeling tussen de vader en de kinderen. De raad hecht prioriteit aan de vraag hoe [kind 1] en [kind 2] ondersteund kunnen worden in het contact met de ouders en acht de inzet van hulpverlening daarbij noodzakelijk. Ter zitting van het hof werd door de medewerker van de raad benadrukt dat de raad niet meer gaat inzetten op contact- en vertrouwensherstel tussen de ouders. De raad wil zich thans gaan richten op de kinderen zelf en ze sterker maken en ondersteunen in het contact met hun ouders.
13.
Blijkens het rapport zijn [kind 1] en [kind 2] gebaat bij laagdrempelige, persoonlijke ondersteuning bij het bespreekbaar maken van hun beleving en mening in het gesprek met de vader. De raad is van mening dat zowel [kind 1] als [kind 2] een aantal voorbereidende, individuele gespreken kan voeren. Daarna zouden begeleide gesprekken plaats kunnen vinden tussen de vader en de kinderen waarin aandachtspunten worden besproken en kunnen worden geëvalueerd. De raad heeft het Centrum voor Jeugd en Gezin te Groningen bereid gevonden deze begeleiding te bieden. De raad wil op deze wijze inzetten op het krachtiger maken van de kinderen, zodat zij zich in staat voelen met beide ouders een relatie aan te gaan en deze te verdiepen in hun ontwikkeling naar volwassenheid.
1.
De raad adviseert de rechtbank om de behandeling betreffende de contactregeling tussen [kind 1] en [kind 2] en hun vader aan te houden voor een periode van zes maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode hulpverlening in te roepen. Voor de overbruggende periode tijdens de hulpverlening acht de raad een tijdelijke contactregeling, zoals die thans loopt, van een zondag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur passend.
De raad is bereid om na een periode van zes maanden aan de hand van de resultaten van de hulpverlening definitief advies uit te brengen.
2.
Het hof heeft op dit moment onvoldoende aanwijzingen dat een normale contactregeling tussen de vader en de minderjarigen niet tot de mogelijkheden behoort. Niettemin vindt het hof aanleiding in hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, om de thans lopende, tijdelijke, contactregeling in stand te laten, als
-naar de mening van de raad- passend voor de periode dat hulpverlening wordt geboden conform het advies van de raad, welk advies het hof, als in het belang van de minderjarigen, zal volgen.
3.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de rechtbank nog een beslissing moet geven over de definitieve contactregeling en dat daarbij de resultaten van het onderzoek en het verloop van het door de raad ingezette traject zullen worden meegewogen. In dit verband zij opgemerkt dat, indien een van partijen niet zal meewerken aan het door de raad geadviseerde hulpverleningstraject, de oordelende rechter daaraan de consequenties kan verbinden die hem goeddunkt.
4.
Het hof wil daaraan toevoegen dat de raad in zijn rapport de naam van de contactpersoon en het telefoonnummer van het Centrum voor Jeugd en Gezin te Groningen heeft vermeld voor aanmelding en het maken van een afspraak, voor het geval de ouders hun medewerking willen verlenen aan het voorgestelde traject, zulks met de opmerking dat de vader zich al wel heeft aangemeld, maar de moeder -naar de vader onweersproken heeft gesteld- nog niet.
Het hof acht dit laatste onbegrijpelijk, in het bijzonder nu de beide kinderen hebben aangegeven mee te willen doen met de door de raad voorgestelde gesprekken met hun vader, terwijl juist de moeder in het verleden telkens degene is geweest die gesteld heeft dat er niet naar de kinderen wordt geluisterd en dat dat wel zou moeten. De moeder is ter zitting van het hof niet verschenen en heeft geen nadere toelichting gegeven ten aanzien van haar daartoe moverende redenen. Ook dit acht het hof in deze situatie, waar de kinderen last ondervinden van de strijd tussen de ouders, zeer onwenselijk.
5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Overige verzoeken
6.
Nu de beschikking waarvan beroep wordt bekrachtigd -waarmee de schorsing van de vastgestelde contactregeling in stand wordt gelaten- kan alleen al hierom het verzoek (met nevenverzoeken) in hoger beroep van de vader, zoals weergegeven in het tweede deel van het petitum, ertoe strekkende -kort gezegd- dat de vrouw op straffe van lijfsdwang zal worden veroordeeld tot naleving van de vastgestelde contactregeling, niet worden gehonoreerd. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het voor het overige in hoger beroep verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, A.E.F. Hillen en A.W. Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 mei 2013 in bijzijn van de griffier.