ECLI:NL:GHARL:2013:3668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.121.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, gedateerd 7 november 2012, die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren op 19 maart 2003, verlengde. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging, betwistte de datum van de beschikking, stellende dat deze niet op de genoemde datum was gegeven of openbaar gemaakt. Het hof oordeelt dat de uitspraakdatum van de beschikking feitelijk 8 november 2012 is, omdat de moeder op 7 november 2012 geen kennis kon nemen van de beschikking. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer kon worden verlengd, aangezien deze was verlopen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.591
(zaaknummer rechtbank Arnhem 234175)
beschikking van de familiekamer van 23 mei 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Skála te Haren.
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (België),
verder te noemen: de vader,
en
Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg,
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
statutair gevestigd te Amsterdam, vestiging Zutphen,
verder te noemen “Leger des Heils”.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem met als datumaanduiding 7 november 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 7 februari 2013;
  • het verweerschrift van de stichting, ingekomen op 1 maart 2012;
  • een brief van mr. Skála van 5 april 2013 met door het hof verzochte bijlagen, ingekomen op 8 april 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2013 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting is verschenen mr. N.R. Kasteel. Namens het Leger des Heils zijn C. Veddeler, gezinsvoogd, en mr. M.E. Goverts, jurist, verschenen. De vader is in persoon verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Kasteel, met instemming van alle aanwezigen, een e-mailbericht van mr. C.G. Peper, teamleider jeugd, rechtbank Arnhem, sector familie & jeugd, van 9 november 2012 overgelegd. De overige belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hierop binnen één week na de mondelinge behandeling te reageren, maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren [minderjarige 1] en [minderjarige 2], beiden op 19 maart 2003. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over hen.
3.2
Bij beschikking van 8 november 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 1 november 2011 tot 8 november 2012.
3.3
Bij beschikking van 23 maart 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de stichting gemachtigd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, met ingang van 23 maart 2012 voor de duur van vier weken, en de beslissing op het verzoek van stichting voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 4 april 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, overeenkomstig het indicatiebesluit van 27 maart 2012, tot uiterlijk 8 november 2012.
3.5
De stichting heeft op 3 september 2012 twee afzonderlijke indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn waarvoor de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de stichting verlengd tot 8 november 2013 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd tot 8 mei 2013.
3.7
In een tussen de moeder als eiseres en de stichting als gedaagde gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 13 december 2012 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de moeder tot (kort gezegd) afgifte door de stichting van de kinderen aan haar, afgewezen.
3.8
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds eind maart 2012 in een leefgroep met behandelsetting van Entréa.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd tot ten hoogste een jaar.
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
De moeder stelt allereerst dat de bestreden beschikking weliswaar is gedateerd op 7 november 2012, maar dat deze feitelijk niet op 7 november 2012 is gegeven, noch in het openbaar is uitgesproken. Ter onderbouwing van deze stelling stelt de moeder dat zij op 7 november 2012 omstreeks 16.30 uur telefonisch contact heeft gehad met een griffiemedewerkster, die haar verzekerde dat ter griffie geen beschikking was gegeven. Uiteindelijk heeft de advocaat van de moeder op 8 november 2012 rond 13.10 uur de bestreden beschikking ontvangen.
4.4
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 28 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de uitspraak in het openbaar te geschieden. Onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt (HR 24 april 2009, LJN BG9906). Daartoe is voldoende dat de uitspraak vanaf een bepaalde, aan de verschenen partijen tevoren bekend gemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is en dat zowel de partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift van die beschikking kunnen verkrijgen (HR 1 november 1985, NJ 1986, 277). De bestreden beschikking is een authentieke akte waaraan ingevolge art. 157 lid 1 Rv met betrekking tot de dag van de uitspraak tegenover een ieder dwingende bewijskracht toekomt. De rechter dient dan ook uit te gaan van de juistheid van de inhoud van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, behoudens tegenbewijs. Met het oog op de vereiste rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op het punt van het tijdstip waarop beroepstermijnen gaan lopen, moet aan dat tegenbewijs de eis worden gesteld dat daaruit ondubbelzinnig de onjuistheid blijkt van hetgeen de beschikking op het genoemde punt inhoudt (HR 9 juli 2010, LJN BM2337).
4.5
Wat betreft de vraag of de moeder is geslaagd in tegenbewijs tegen de juistheid van de in de bestreden beschikking vermelde uitspraakdatum, overweegt het hof als volgt. Volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 oktober 2012 is aan de verschenen partijen ter zitting medegedeeld dat voor 8 november 2012 beschikking zal worden gegeven. Het onder 2.3 vermelde e-mailbericht van mr. Peper van 9 november 2012 houdt in dat op 7 november 2012 in de ochtend een conceptbeschikking is aangeleverd aan de rechter en dat de rechter die dezelfde dag heeft geaccordeerd; de volgende ochtend (8 november 2012, hof) is de beschikking voor verzending gereed gemaakt en aan het eind van de ochtend is deze gefaxt. De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat een griffiemedewerkster van de rechtbank, sector Familie en jeugd, de moeder op 7 november 2012 omstreeks 16.30 uur telefonisch heeft verzekerd dat ter griffie geen beschikking was gewezen en dat er ook geen conceptbeschikking aanwezig was, en dat hij de beschikking op 8 november 2012 omstreeks 13.10 uur heeft ontvangen. De stichting heeft ten verwere aangevoerd dat zij de bestreden beschikking pas in de loop van de ochtend van 8 november 2012 heeft ontvangen, dat dit op zichzelf niet ongebruikelijk is, dat zij niet kan vaststellen of de bestreden beschikking op 7 november 2012 is gewezen en openbaar is uitgesproken, dat een vertraging bij het versturen van een afschrift van de uitspraak geen rechtsgevolgen heeft, dat de moeder geen feiten en omstandigheden stelt waaruit kan worden afgeleid dat op 7 november 2012 niet in het openbaar uitspraak is gedaan en dat de enkele mededeling van een griffiemedewerkster daartoe onvoldoende is, alsmede dat voor het geval dat alsnog zou komen vast te staan dat de uitspraak niet op 7 november 2012 in het openbaar is gedaan, dit niet een zodanig gebrek is dat hieraan het rechtsgevolg van vernietiging zou moeten worden verbonden.
4.6
Het hof is van oordeel dat uit de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden
ondubbelzinnig de onjuistheid van de in de bestreden beschikking genoemde uitspraakdatum 7 november 2012 blijkt. Weliswaar laten zowel de telefonische mededeling van de griffiemedewerkster op 7 november 2012 aan de moeder als meergenoemd e-mailbericht van mr. Peper de mogelijkheid open dat de bestreden beschikking reeds op 7 november 2012 is ondertekend en op die datum ter griffie in geschreven vorm aanwezig was. Dit neemt niet weg dat de moeder (ook de stichting gaat hiervan blijkens haar verweerschrift in hoger beroep onder 27 uit), ondanks haar daartoe strekkende telefonische verzoek op 7 november 2012 aan de griffie van de rechtbank, op die dag geen kennis heeft kunnen nemen van de bestreden beschikking, waarmee strookt de mededeling in meergenoemd e-mailbericht van mr. Peper dat de beschikking op 8 november 2012 in de ochtend voor verzending is gereed gemaakt en aan het eind van de ochtend is gefaxt. Gelet op het onder 4.4 (tweede, derde en vierde zin) overwogene en de geschetste gang van zaken op 7 november 2012 is het hof van oordeel dat de dag van de uitspraak, zijnde de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt, 8 november 2012 is. Dit brengt mee dat de uitspraakdatum van de bestreden beschikking niet is gelegen vóór de afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, zodat die machtiging niet meer kon worden verlengd. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd. Grief 1 van de moeder slaagt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem met als datumaanduiding 7 november 2012, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, H.L. van der Beek en
C.J. Laurentius-Kooter , bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 23 mei 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.