ECLI:NL:GHARL:2013:2985

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.115.575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag door moeder en stiefvader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om gezamenlijk met haar stiefvader belast te worden met het gezag over haar kinderen. De moeder had eerder, na het overlijden van haar ex-echtgenoot, het eenhoofdig gezag over de kinderen verkregen. Na haar huwelijk met de stiefvader in 2012, diende zij een verzoek in om ook hem met het gezag te belasten. De rechtbank had dit verzoek eerder afgewezen, maar de moeder ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2013 zijn de kinderen gehoord, die beiden aangaven de stiefvader als een belangrijke figuur in hun leven te beschouwen. Het hof heeft de relevante wetgeving, met name artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek, in overweging genomen. Dit artikel stelt voorwaarden voor gezamenlijk gezag, waaronder dat de stiefvader in een nauwe persoonlijke relatie tot de kinderen moet staan en dat de moeder gedurende een bepaalde periode alleen met het gezag belast moet zijn geweest.

Het hof oordeelde dat aan deze voorwaarden was voldaan. De moeder en de stiefvader hadden een langdurige relatie en de kinderen hadden de stiefvader al erkend als een ouderfiguur. Het hof concludeerde dat het verzoek om gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen was en dat er geen redenen waren om het verzoek af te wijzen. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof besloot de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.575
(zaaknummer rechtbank Arnhem 229500)
beschikking van de familiekamer van 25 april 2013
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
verder te noemen: de stiefvader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Schouten te Arnhem,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [belanghebbende].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 juli 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 24 oktober 2012;
  • een brief van [belanghebbende] van 30 januari 2013, ingekomen op 1 februari 2013.
2.2
Op 25 maart 2013 zijn na te noemen [kind 1] en [kind 2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de moeder, de stiefvader, [belanghebbende] en de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2013 plaatsgevonden. De moeder en de stiefvader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is
mr. M.H.C. Pinxteren-Heffels verschenen. [belanghebbende] is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en [vader] (verder: [vader]), zijn geboren:
  • [kind 1], op [geboortedag] 1997, en
  • [kind 2], op [geboortedag] 1998,
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2
De moeder heeft door het overlijden van [vader] op 28 januari 2003 het eenhoofdig gezag over de kinderen verkregen.
3.3
De moeder is op 19 mei 2004 gehuwd met [belanghebbende].
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 31 maart 2005 zijn de moeder en [belanghebbende] gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.5
Het huwelijk van de moeder en [belanghebbende] is door echtscheiding ontbonden op 27 september 2011.
3.6
De rechtbank heeft bij de beschikking van 27 juli 2012 het gezamenlijk gezag van de moeder en [belanghebbende] beëindigd, bepaald dat de moeder het gezag over de kinderen uitoefent, de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
De moeder en de stiefvader wonen sinds oktober 2011 samen en zijn op 28 december 2012 gehuwd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 27 juli 2012. De grief van de moeder ziet op de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek gezamenlijk met de stiefvader te worden belast met het gezag over de kinderen.
4.2
Het hof zal de grief hierna beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253t lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechtbank, indien het gezag over een kind bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
Lid 2 van dit artikel bepaalt dat in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder het verzoek slechts wordt toegewezen, indien:
. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Ingevolge lid 3 van artikel 1:253t BW wordt het verzoek afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kinderen nog steeds in een familierechtelijke betrekking staan tot [vader], maar dat door het overlijden van [vader] het verzoek van de moeder en de stiefvader getoetst dient te worden aan het eerste lid van artikel 1:253t BW.
5.3
Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag van de moeder en de stiefvader is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:253t, lid 1 BW is voldaan. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een gezamenlijk verzoek van de moeder en de stiefvader om met het gezamenlijk gezag over de kinderen te worden belast is voldaan. De moeder en de stiefvader hebben in hoger beroep het verzoek gezamenlijk ingediend en het hoger beroep dient mede tot herstel van fouten en onvolkomenheden uit de eerste aanleg. Aan de voorwaarde dat de stiefvader in een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat is ook voldaan. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat uit het feit dat het verzoek gezamenlijk is gedaan kan worden afgeleid dat sprake is van een nauwe betrekking met de kinderen, aangezien er geen andere juridische ouder is (MvT,
Kamerstukken II1993/94, 23 714, nr. 3, p. 7). Daarnaast hebben de moeder en de stiefvader ruim anderhalf jaar een relatie en zijn ze inmiddels in het huwelijk getreden. Het door de moeder en de stiefvader naar voren gebrachte belang bij hun verzoek is met name gelegen in het verlangen van de moeder en de stiefvader tot erkenning van de feitelijke positie van de stiefvader ten opzichte van de kinderen. De kinderen hebben ieder voor zich bij hun verhoor verklaard dat zij graag zien dat de stiefvader mede met het gezag over hen wordt belast. Feitelijk erkennen ze hem al lang als stiefvader die een en ander over hen te zeggen heeft. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het verkrijgen van een officiële status voor de stiefvader die feitelijk de medeverantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen ook van psychologisch belang kan zijn voor deze kinderen en in dit opzicht het belang van de kinderen ten goede kan komen. Gelet op het vorenstaande bestaan evenmin redenen het verzoek af te wijzen op grond van het derde lid van artikel 1:253t BW.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 27 juli 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de moeder en de stiefvader gezamenlijk met het gezag over [kind 1] en [kind 2];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
B.F. Keulen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 25 april 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.