Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen op 24 oktober 2012;
- een brief van [belanghebbende] van 30 januari 2013, ingekomen op 1 februari 2013.
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3.De vaststaande feiten
- [kind 1], op [geboortedag] 1997, en
- [kind 2], op [geboortedag] 1998,
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Kamerstukken II1993/94, 23 714, nr. 3, p. 7). Daarnaast hebben de moeder en de stiefvader ruim anderhalf jaar een relatie en zijn ze inmiddels in het huwelijk getreden. Het door de moeder en de stiefvader naar voren gebrachte belang bij hun verzoek is met name gelegen in het verlangen van de moeder en de stiefvader tot erkenning van de feitelijke positie van de stiefvader ten opzichte van de kinderen. De kinderen hebben ieder voor zich bij hun verhoor verklaard dat zij graag zien dat de stiefvader mede met het gezag over hen wordt belast. Feitelijk erkennen ze hem al lang als stiefvader die een en ander over hen te zeggen heeft. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het verkrijgen van een officiële status voor de stiefvader die feitelijk de medeverantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen ook van psychologisch belang kan zijn voor deze kinderen en in dit opzicht het belang van de kinderen ten goede kan komen. Gelet op het vorenstaande bestaan evenmin redenen het verzoek af te wijzen op grond van het derde lid van artikel 1:253t BW.