ECLI:NL:GHARL:2013:2222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.113.063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en ingangsdatum in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw, die in 2008 zijn gescheiden. De rechtbank Zutphen had eerder op 20 juli 2012 bepaald dat de man een bijdrage van € 700,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar de man ging hiertegen in beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2013 hebben partijen overeenstemming bereikt over een deel van de geschilpunten, waarbij de man instemde met een lagere bijdrage van € 370,- per maand. De ingangsdatum van deze alimentatie was echter nog onderwerp van discussie. Het hof heeft vastgesteld dat de man in financiële problemen verkeert en dat het redelijk is om de ingangsdatum van de alimentatie te stellen op de datum van de beschikking, om te voorkomen dat de man met een enorme schuld wordt geconfronteerd. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe alimentatieverplichting vastgesteld, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.113.063
(zaaknummer rechtbank Zutphen 129394)
beschikking van de familiekamer van 4 april 2013
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Kok te Barneveld,
en
[geïntimeerde]
wonende te[woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. P.J. Graafstal te Ermelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 juli 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 12 september 2012;
  • het verweerschrift, ingekomen op 15 november 2012;
  • een brief van mr. Kok van 18 januari 2013 met bijlagen, ingekomen op 21 januari 2013;
  • een brief van mr. Kok van 29 januari 2013 met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Desgevraagd heeft mr. Graafstal ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van mr. Kok van 29 januari 2013 met bijlagen. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief met bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Graafstal zonder nadere maatregel van het hof in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die brief met bijlagen en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.4
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een brief van mr. Kok van 28 februari 2013 en de reactie van mr. Graafstal van 1 maart 2013.
2.5
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op [datum] 2008 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige] (hierna te noemen: [kind]), geboren op [geboortedatum] 1999.
3.3
Bij beschikking van 13 oktober 2009 heeft de rechtbank Zutphen de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op € 144,- per maand vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1 In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 1 februari 2012 vastgesteld op € 700,- per maand. Eerder was noch bij rechterlijke beslissing noch bij overeenkomst tussen partijen een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
20 juli 2012. Grief 1 ziet op de behoefte van de vrouw, grief 2 op haar behoeftigheid en grief 3 ziet op de draagkracht van de man.

5.De motivering van de beslissing

5.1 Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over een deel van hun geschilpunten in hoger beroep. Partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen van € 370,- per maand. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd.
5.2
Partijen verklaarden ter mondelinge behandeling dat zij over de ingangsdatum (en de eventuele achterstand) na de mondelinge behandeling verder wilden onderhandelen. Het hof heeft partijen hiervoor de gelegenheid gegeven en de zaak enkele weken aangehouden. Blijkens de brieven van mr. Kok en mr. Graafstal van respectievelijk 28 februari 2013 en
1 maart 2013 hebben partijen over de voornoemde punten geen overeenstemming bereikt. Het hof gaat er dan ook vanuit dat alleen de ingangsdatum van de overeengekomen bijdrage ter beslissing voorligt.
5.3
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken.
5.4 De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat hij het psychisch en financieel gezien erg moeilijk heeft. Zijn financiële situatie is zodanig dat hij geen woning meer heeft; hij slaapt soms bij vrienden en soms in de auto. De vrouw heeft dit niet weersproken. Voorts is gebleken dat de man nog geen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud aan de vrouw heeft betaald en dat de door de vrouw ingeschakelde deurwaarder geen succes had bij de beslaglegging op roerende zaken van de man. De advocaat van de vrouw heeft verklaard dat de vrouw inziet dat het voor de man van belang is enige rust te creëren en dat zij de man niet (met het wederom inschakelen van een deurwaarder) wil opjagen. De man zal volgens de advocaat van de vrouw echter op enig moment weer alimentatie moeten betalen. Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk dat de man nog verder in de financiële problemen komt dan wel in de financiële problemen blijft wanneer de ingangsdatum eerder zou zijn dan de datum van deze beschikking, omdat de man dan direct met een enorme schuld wordt geconfronteerd. Daarom is het hof tegen de achtergrond van alle feiten en omstandigheden van oordeel dat het redelijk is om als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de datum van deze beschikking te hanteren.
5.5
Het hof ziet geen aanleiding de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen en zal die proceskosten compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 juli 2012 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 370,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrsmrs. B.F. Keulen, M.L. van der Bel en
P.M.M. Mostermans, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013.