In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1953 en verblijvende in een forensisch psychiatrische kliniek. Het hof oordeelde dat de rechtbank Amsterdam op goede gronden had besloten om de TBS met twee jaar te verlengen. De terbeschikkinggestelde had in beroep aangevoerd dat de verlenging niet gerechtvaardigd was, omdat de behandeling zich niet meer richtte op de problematiek die ten grondslag lag aan het indexdelict, maar op nieuwe seksuele problematiek. De raadsman verwees naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en stelde dat er geen voldoende motivatie was voor de verlenging van de maatregel na vier jaar.
De advocaat-generaal daarentegen stelde dat de verlenging van de TBS wel degelijk gerechtvaardigd was, omdat er recidivegevaar aanwezig was, en dat dit niet uitsluitend beoordeeld hoefde te worden op basis van het indexdelict. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de wet niet vereist dat de beoordeling van de veiligheid van anderen uitsluitend op het indexdelict gebaseerd is. Het hof concludeerde dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake was van een meervoudige persoonlijkheidspathologie, die zowel in het indexdelict als in latere seksuele delicten tot uiting was gekomen. Het verweer van de raadsman werd verworpen, en het hof bevestigde de verlenging van de TBS.