ECLI:NL:GHARL:2013:10459

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
11 september 2022
Zaaknummer
P13/0169
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en beoordeling van recidiverisico

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1953 en verblijvende in een forensisch psychiatrische kliniek. Het hof oordeelde dat de rechtbank Amsterdam op goede gronden had besloten om de TBS met twee jaar te verlengen. De terbeschikkinggestelde had in beroep aangevoerd dat de verlenging niet gerechtvaardigd was, omdat de behandeling zich niet meer richtte op de problematiek die ten grondslag lag aan het indexdelict, maar op nieuwe seksuele problematiek. De raadsman verwees naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en stelde dat er geen voldoende motivatie was voor de verlenging van de maatregel na vier jaar.

De advocaat-generaal daarentegen stelde dat de verlenging van de TBS wel degelijk gerechtvaardigd was, omdat er recidivegevaar aanwezig was, en dat dit niet uitsluitend beoordeeld hoefde te worden op basis van het indexdelict. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de wet niet vereist dat de beoordeling van de veiligheid van anderen uitsluitend op het indexdelict gebaseerd is. Het hof concludeerde dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake was van een meervoudige persoonlijkheidspathologie, die zowel in het indexdelict als in latere seksuele delicten tot uiting was gekomen. Het verweer van de raadsman werd verworpen, en het hof bevestigde de verlenging van de TBS.

Uitspraak

TBS P13/0169
Beslissing d.d. 27 juni 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1953,
verblijvende in FPC [tbs-kliniek] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2013, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2011, parketnummer 13/676130-11;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 12 maart 2013;
  • de aanvullende informatie van FPC [tbs-kliniek] van 21 mei 2013, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van het vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013.
Het hof heeft ter zitting van 6 juni 2013 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr drs O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam en de advocaat generaal
mr G.J. de Haas.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Betrokkene wordt niet behandeld in de [tbs-kliniek] . Hij wil graag dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd. De raadsman heeft verzocht de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. Daartoe heeft hij onder verwijzing naar de uitspraak van het EHRM inzake Van der Velden primair aangevoerd dat ten tijde van de oplegging van de maatregel in strijd met artikel 359, zevende en achtste lid Wetboek van Strafvordering, niet is gemotiveerd dat de maatregel verlengd kon worden na vier jaar. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat verlenging van de terbeschikkingstelling in strijd is met artikel 5, eerste lid onder a en e van het EVRM, nu voor betrokkene ten tijde van de oplegging van de maatregel niet voorzienbaar was dat de tbs-behandeling zich halverwege niet meer zou richten op de problematiek die ten grondslag lag aan het indexdelict, maar op nieuwe (seksuele) problematiek. De raadsman heeft het hof verzocht vast te stellen wat het recidivegevaar op dit moment is. Volgens hem moet geconcludeerd worden dat het risico op een gewelddadig delict laag is, zodat de terbeschikkingstelling niet verlengd kan worden. De verlenging die wordt geadviseerd door de kliniek en de onafhankelijke deskundigen, is gebaseerd op een nieuw soort problematiek, te weten seksuele problematiek, waarvoor de terbeschikkingstelling niet is opgelegd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de terbeschikkingstelling te verlengen voor de duur van twee jaar. Daarbij heeft de advocaat-generaal het hof gevraagd zich uit te laten over de vraag of bij een verlenging gekeken moet worden naar het indexdelict en de daarbij behorende stoornis of dat het ook mag gaan om een andere of nieuwe stoornis of gebrekkige ontwikkeling. De advocaat-generaal meent het laatste. Gelet op artikel 38d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, is voor verlenging van de terbeschikkingstelling vereist dat er sprake is van recidivegevaar. Dit artikel rept niet over het indexdelict, het ziektebeeld en/of een gebrekkige ontwikkeling. Als blijkt dat in de loop der jaren naast de oorspronkelijk gestelde diagnose ook een nieuwe diagnose gesteld moet worden, met eigen gevaar, dan is nadere behandeling - en verlenging van de terbeschikkingstelling - nodig. Nu de vervolging van betrokkene is aangevangen voor 15 februari 1994, behoefde de opleggingrechter zich niet uit te laten over de vraag of sprake was van een geweldsdelict. Of het al dan niet voorzienbaar was dat de terbeschikkingstelling langer dan 4 jaar zou duren, is dan ook niet aan de orde. Iets dat niet aan de orde is, kan ook geen schending van artikel 5 EVRM opleveren, aldus de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van twee jaar. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
Het hof stelt vast dat de vervolging van betrokkene is aangevangen vóór 15 januari 1994, zodat, blijkens het overgangsrecht met betrekking tot artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering (artikel VIII van de Wet van 15 december 1993, Stb. 1994, 13) de strafrechter zich bij het opleggen van de terbeschikkingstelling niet uit hoefde te laten over de vraag of er wel sprake was van een geweldsdelict. Het verweer van de raadsman dat ten tijde van de oplegging van de maatregel sprake was van strijd met artikel 359, zevende lid, Wetboek van Strafvordering, kan dan ook geen stand houden.
Voorts is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat uit de tekst, noch de strekking van de wet volgt dat de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist uitsluitend mag worden beoordeeld op basis van (het recidiverisico gerelateerd aan) het indexdelict. Het hof stelt bovendien vast dat er bij betrokkene sprake is van een meervoudige persoonlijkheidspathologie die zowel in het indexdelict als in het latere seksuele delict tot uiting is gekomen. Daarbij geldt dat ook een seksueel delict een element van geweld in zich kan dragen. Het verweer van de raadsman dat ten tijde van de oplegging van de maatregel niet voorzienbaar was dat de behandeling zich halverwege de terbeschikkingstelling niet meer zou richten op de problematiek die ten grondslag lag aan het indexdelict, maar op nieuwe (seksuele) problematiek en dat derhalve sprake is van schending van artikel 5, eerste lid, EVRM, wordt dan ook verworpen.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt onder aanvulling als voormeld de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2013 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr P.R. Wery en mr F.G. Bauduin als raadsheren,
en drs E. Harmsen en drs M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof als griffier,
en op 27 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
Mr F.G. Bauduin en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.