ECLI:NL:GHAMS:2025:980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
000777-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die een vergoeding vroeg voor gemaakte kosten in verband met zijn strafzaak. De verzoekschriften zijn op 25 oktober 2024 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 17 januari 2025 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. van Straalen, vroeg om vergoeding van reiskosten, verblijfskosten, en kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in het kader van zijn strafzaak met parketnummer 23-002367-19. Het hof heeft de verzoeker niet in raadkamer gehoord, maar heeft wel de relevante stukken in de strafzaak bestudeerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van reiskosten en verblijfskosten, maar niet voor de kosten van een businessclass ticket. De kosten voor rechtsbijstand zijn ook beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de extra werkzaamheden van de raadslieden gerechtvaardigd waren gezien de complexiteit van de zaak. Uiteindelijk heeft het hof de verzoeker een totale vergoeding van € 52.451,54 toegekend op basis van artikel 530 Sv, en een bedrag van € 1.190,00 op basis van artikel 533 Sv. Het hof heeft de overige verzoeken afgewezen en gelast dat de beschikking onverwijld aan de verzoeker wordt betekend.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000777-24 (530 Sv) en 000778-24 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002367-19
Beschikking op de verzoekschriften op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. I. van Straalen,
Statenlaan 26, 2582 GM Den Haag.

1.Procesverloop

De verzoekschriften zijn op 25 oktober 2024 ingekomen.
Op 17 januari 2025 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Op 5 maart 2025 is een aanvulling op het verzoekschrift ingekomen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 11 maart 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van de verzoekschriften met de daarop gedane aanvullingen (hierna ook aangeduid als: het verzoek) in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
reiskosten en verblijfskosten gemaakt ten behoeve van het onderzoek en het door verzoeker kunnen bijwonen van de behandeling van de strafzaak ten bedrage van € 4.757,99;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 61.111,17;
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.090,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 2.040,00, zijnde driemaal de forfaitaire vergoeding.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij het op 29 juli 2024 onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 9 juli 2024 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De verzoekschriften zijn tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ad a
Verzocht is om een vergoeding van:
  • primair € 3.280,95 en subsidiair 820,00 voor reiskosten;
  • € 1.477,04 voor verblijfskosten.
Gebleken is dat de kosten zijn gemaakt voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof acht evenwel geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van een vliegticket in de businessclass en zal derhalve het verzoek voor reiskosten toewijzen tot het subsidiair verzochte bedrag, dat overeenkomt met de kosten voor een ticket in de economyclass.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van die reiskosten en ter zake van de gevorderde verblijfskosten gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de behandeling van de strafzaak tot een bedrag van € 2.297,04.
Ad b
Ten aanzien van de ontvankelijkheid merkt het hof op dat, anders dan door de advocaat-generaal bij schriftelijk standpunt is gesteld, geen vereiste is dat een verzoek ex artikel 530 Sv mede wordt ondertekend door de raadsman die de rechtsbijstand waarvan de vergoeding wordt gevraagd, heeft verleend.
Verzoeker heeft zich in Nederland door twee raadslieden laten bijstaan. De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat ten laste van de Staat uitsluitend een vergoeding van € 5.000,00 voor de werkzaamheden van mr. Van Straalen en € 5.000,00 voor de werkzaamheden van mr. Weski zou moeten worden toegekend.
Het hof acht de door de verdediging verrichte (extra) werkzaamheden gedurende de procedure in eerste aanleg - die normaal gesproken door één raadsman worden uitgevoerd - in een bijzondere zaak als deze strafzaak niet van dien aard dat deze als onredelijk kunnen worden aangemerkt. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de impact en de belangen van de onderhavige zaak voor verzoeker. Tevens speelde een cultuurverschil, waardoor extra uitleg en overleg met de verdachte en diens familie in deze zaak noodzakelijk was. De verdediging heeft daarnaast veel tijd gestoken in het verkrijgen van relevante buitenlandse stukken, die ook onderdeel van het dossier zijn gaan uitmaken. Door de raadslieden is voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg een taakverdeling gemaakt en beiden hebben zich geconcentreerd op verschillende juridisch relevante onderwerpen. Dit heeft tot gevolg gehad dat er tussen de raadslieden overleg heeft moeten plaatsvinden en dat elke raadsman enige tijd heeft moeten besteden aan het zich inlezen in het dossier. Het hof acht het in dit geval niet onbillijk om de daarmee in eerste aanleg gemoeide kosten volledig te vergoeden.
Het hof zal de kosten van rechtsbijstand van mr. Van Straalen in het geheel toewijzen. Voor de eerste aanleg gaat het om een bedrag van € 5.830,69 + € 13.896,10 = € 19.726,79. In hoger beroep gaat het om een te vergoeden bedrag van € 15.244,48. Tevens zal het hof de kosten van rechtsbijstand van mr. Weski toewijzen voor zover deze zien op de verleende rechtsbijstand in de procedure in eerste aanleg, groot € 8.639,90.
Dat is anders wat betreft de kosten voor rechtsbijstand van mr. Weski voor de procedure in hoger beroep, waarvoor nog eens € 17.590,00 is gedeclareerd, zoals bij aanvulling van het verzoekschrift in plaats van het eerder verzochte bedrag van € 7.500,00 is opgegeven. Het hof heeft daarbij in acht genomen dat verzoeker tijdens de uiteindelijke inhoudelijke behandeling in hoger beroep is bijgestaan door mr. Van Straalen. Niet nader is onderbouwd waarom in de procedure tussen de behandeling in eerste aanleg en de uiteindelijke inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep bijstand door twee raadslieden – en daarmee dus een arbeidsintensieve en kostbare aanpak – onverminderd noodzakelijk was, noch wat toen de rolverdeling was tussen beide raadslieden en welk nader onderzoek is verricht door de verdediging. Om die redenen acht het hof hier matiging van de kosten voor rechtsbijstand van mr. Weski op zijn plaats tot een bedrag van € 5.863,33, zijnde een derde deel van de gevorderde kosten van de inzet van een tweede raadsman in hoger beroep.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 49.474,50.
Ad c
De advocaat-generaal heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat verzoeker op Schiphol is aangehouden met een vuurwapen in zijn handbagage en dat laakbaar gedrag ten aanzien van de aanwezigheid van het vuurwapen moet leiden tot afwijzing van het verzoek.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19,
Nealon & Hallamt.
het Verenigd Koninkrijk).
In de onderhavige zaak is verzoeker aangehouden omdat hij een wapen met munitie in zijn tas aanwezig had. Verzoeker is evenwel vrijgesproken van overtreding van artikel 26 lid 1 WWM, omdat het hof niet bewezen achtte dat de verdachte zich ‘in meer of mindere mate’ ervan bewust was dat het vuurwapen in zijn tas zat. De stelling van de advocaat-generaal dat sprake is van laakbaar gedrag ten aanzien van de aanwezigheid van het vuurwapen, komt neer op het opnieuw uiten van de mening dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een strafrechtelijke norm. Hiermee zou de grens van de oordeelsvrijheid worden overschreden. Het hof zal de advocaat-generaal dus niet volgen in zijn advies.
Het hof gaat uit van de volgende data:
  • inverzekeringstelling 10 juni 2019;
  • inbewaringstelling zonder beperkingen 12 juni 2019;
  • invrijheidstelling 20 juni 2019.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een forfaitaire vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 1.190,00.
Ad d
Door het LOVS zijn forfaitaire bedragen afgesproken voor vergoeding van kosten rechtsbijstand. Het hof pleegt deze afspraken te volgen en slechts in zeer uitzonderlijke en met stukken onderbouwde gevallen hiervan af te wijken. In casu is hiervan geen sprake.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een forfaitaire vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 52.451,54‬ (tweeënvijftigduizend vierhonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent).
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.190,00 (duizend honderdnegentig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, A.E. Kleene-Krom en B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 maart 2025.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 53.641,54‬ (drieënvijftigduizend zeshonderdeenenveertig euro en vierenvijftig cent) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Noorduyn Vermeij Van Straalen Advocaten o.v.v. [nummer] ..
Amsterdam, 25 maart 2025,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.