In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die een vergoeding vroeg voor gemaakte kosten in verband met zijn strafzaak. De verzoekschriften zijn op 25 oktober 2024 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 17 januari 2025 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. van Straalen, vroeg om vergoeding van reiskosten, verblijfskosten, en kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in het kader van zijn strafzaak met parketnummer 23-002367-19. Het hof heeft de verzoeker niet in raadkamer gehoord, maar heeft wel de relevante stukken in de strafzaak bestudeerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van reiskosten en verblijfskosten, maar niet voor de kosten van een businessclass ticket. De kosten voor rechtsbijstand zijn ook beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de extra werkzaamheden van de raadslieden gerechtvaardigd waren gezien de complexiteit van de zaak. Uiteindelijk heeft het hof de verzoeker een totale vergoeding van € 52.451,54 toegekend op basis van artikel 530 Sv, en een bedrag van € 1.190,00 op basis van artikel 533 Sv. Het hof heeft de overige verzoeken afgewezen en gelast dat de beschikking onverwijld aan de verzoeker wordt betekend.