ECLI:NL:GHAMS:2025:950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.328.121/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kostenbedingen in een no cure no pay overeenkomst en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de opdrachtgever, Juristu Incassodiensten B.V., een incassobureau ingeschakeld om een openstaande vordering te incasseren op basis van een 'no cure no pay' overeenkomst. De opdrachtgever was echter ontevreden over de dienstverlening en vorderde terugbetaling van de betaalde kosten. De kantonrechter heeft de kostenbedingen in de overeenkomst vernietigd, omdat Juristu onvoldoende informatie had verstrekt, en heeft Juristu veroordeeld tot terugbetaling van de kosten. Juristu ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er een regeling was getroffen via een tv-programma, wat finale kwijting zou betekenen. Het hof heeft dit verweer besproken en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor finale kwijting. Het hof oordeelde verder dat de kostenbedingen onredelijk bezwarend waren en in strijd met de goede trouw, waardoor de overeenkomst verviel. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat Juristu het betaalde bedrag moest terugbetalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.121/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9349229 / CV EXPL 21-10647
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2025
inzake
JURISTU INCASSODIENSTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.J. van der Goen te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen worden hierna Juristu en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft Juristu ingeschakeld om een openstaande vordering te incasseren. Tussen partijen is een overeenkomst gesloten op basis van ‘no cure no pay’. [geïntimeerde] is niet tevreden over de dienstverlening van Juristu en vordert onder meer terugbetaling van door haar betaalde kosten. De kantonrechter heeft de kostenbedingen in de overeenkomst vernietigd omdat Juristu daarover onvoldoende informatie heeft gegeven (artikel 6:230 m lid 1 aanhef en onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en Juristu veroordeeld tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde kosten. De kantonrechter heeft daarbij verzuimd gemotiveerd te beslissen op het verweer van Juristu dat partijen door middel van inschakeling van het tv-programma “ [naam 1] : wordt u al geholpen?” een regeling hebben getroffen tegen finale kwijting en [geïntimeerde] daarom niet meer gerechtigd zou zijn haar vordering in rechte in te stellen. Het hof bespreekt dit verweer alsnog en overweegt daaromtrent dat van finale kwijting onvoldoende is gebleken. Verder oordeelt het hof dat de kostenbedingen onredelijk bezwarend zijn (artikel 6:233 aanhef en onder a BW). Ze zijn niet transparant en in strijd met de goede trouw omdat ze het evenwicht tussen partijen aanzienlijk verstoren ten nadele van de consument. De kostenbedingen worden om die reden vernietigd. Dat leidt tot het verval van de hele overeenkomst en daarmee ontstaat een terugbetalingsverplichting voor Juristu. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

2. Het geding in hoger beroep

Juristu is bij dagvaarding van 30 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 11 mei 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Juristu als gedaagde.
Het hof heeft vervolgens op 15 augustus 2023 een tussenarrest uitgesproken waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2023. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 november 2024 laten toelichten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij deze gelegenheid zijn door en namens partijen voorts enige vragen van het hof beantwoord. [geïntimeerde] heeft ter zitting nog aanvullende producties in het geding willen brengen. Het hof heeft, na bezwaar van Juristu, de bedoelde producties geweigerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Juristu heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Juristu ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Juristu in de (werkelijke) kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het hof mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
Op 10 januari 2018 heeft [geïntimeerde] zich via een digitaal formulier “aanvraag incasso” zich gewend tot Juristu ter incasso van een vordering die zij op haar ex-echtgenoot had. Daarbij heeft zij de algemene voorwaarden van Juristu geaccepteerd.
3.2
In de algemene voorwaarden staat onder meer:

3.Tarieven

a. Er worden voor dossiers geen basiskosten of dossierkosten in rekening gebracht indien deze niet verhaald zijn. Minnelijke incasso op basis van no cure, no pay.
b. Slechts na akkoord offerte en opdracht van de opdrachtgever zal Juristu gaan dagvaarden c.q. gerechtelijke incasso procedure starten.
(…)
Afrekening en facturering.

24. Betalingen van de debiteur gedaan aan JURISTU Incasso of rechtstreeks aan de cliënt zijn in eerste instantie ter voldoening van de incasso, juridische bijstand en administratiekosten en komen direct toe aan JURISTU Incasso en zijn onmiddellijk opeisbaar. (…)

26. Nadat de volledige vordering is geincasseerd ontvangt de opdrachtgever een afrekening. Op de afrekening naar de opdrachtgever toe worden, van de door de debiteuren betaalde bedragen aan JURISTU Incasso en/of de cliënt, zowel de buitengerechtelijke kosten evenals de voorschotten in mindering gebracht van de hoofdsom en de daarbij behorende rente.

27. De door JURISTU Incasso betaalde voorschotten van welke aard dan ook zullen in rekening worden gebracht ook in geval dat een eventuele gerechtelijke procedure al dan niet op tegenspraak van debiteur wordt verloren.

28. Wordt het incasseren van een vordering op verzoek of na opdracht van cliënt gestaakt of adviseert JURISTU Incasso af te zien van verdere vervolging, vanwege later gebleken onvoorziene onzekerheden als gevolg van fouten aan de zijde van de cliënt, dan heeft JURISTU Incasso recht op vergoeding overeenkomstig de regeling vermeld onder artikel 29.

29. Aan de cliënt wordt het volgende in rekening gebracht:

A. Dossierkosten € 45,- ex btw
B. Incasso- en/of administratiekosten of anderszins, welke aan de wanbetaler in rekening werden gebracht, met dien verstande dat deze kosten niet door de wanbetaler werden voldaan. De hoogte van de buitengerechtelijke kosten bedragen dan:
Factuurbedrag (zonder rente) Maximale incassokosten percentages
Over de eerste € 2.500* 15%
Over de volgende € 2500 10%
Over de volgende € 5000 5%
Over de volgende € 190.000 1%
Over het meerdere 0,5%
*Er geldt een minimum van € 40. Dit betekent dat u voor rekeningen die lager zijn dan € 267 meer dan 15% incassokosten betaalt.
(…)
E. Op vergoedingen berekent JURISTU Incasso het gebruikelijke geldende BTW tarief.
F. Werkzaamheden die niet vallen onder normale incassowerkzaamheden, zoals het voeren van onderhandelingen, het geven van adviezen, het voeren van een procedure etc. etc., zullen naar redelijkheid en billijkheid in rekening worden gebracht tegen een nader vast te stellen salaris met een minimum uurtarief van € 75,- ex btw per uur voor een junior jurist tot € 175,- per uur voor een senior jurist, eventueel te vermeerderen met kilometervergoedingen, welke dan geldende en door cliënt op te vragen bij JURISTU. Geldend uurtarief per 2015, eventueel te verhogen met een jaarlijkse indexatie minimaal gelijk aan de inflatiefactor of verhogende tarieven overheidswege. Het begeleiden van een vonnis met samenwerking van een deurwaarder brengt JURISTU Incasso 10% over het ontvangen geld in rekening, exclusief executiekosten.
(…)
I. De vordering behandelen wij op basis van ‘No cure no pay’, bij een positief incasso-resultaat zullen wij 10% van de hoofdsom inhouden (Vorderingen vanaf € 2500,-) (…)
3.3
Bij e-mail van 11 januari 2018 heeft Juristu om meer informatie en onderbouwing van de vordering verzocht en op 29 januari 2018 heeft Juristu per e-mail de incasso opdracht geaccepteerd. Daarbij zijn de algemene voorwaarden via een link meegezonden.
3.4
In februari 2018 heeft [geïntimeerde] in verband met de incassoprocedure twee voorschotnota’s van € 907,50 en € 371,50 aan Juristu betaald, derhalve in totaal € 1.279,-.
3.5
Op 1 maart 2018 is de ex-echtgenoot gedagvaard.
3.6
Tussen Juristu en (de gemachtigde van) de ex-echtgenoot is onderhandeld en op 20 april 2018 is [geïntimeerde] akkoord gegaan met een schikkingsbedrag van € 5.000,-, te betalen in termijnen, te weten een termijn van € 2.500,- en 25 termijnen van elk € 100,-. De dagvaardingsprocedure is als gevolg van deze schikking doorgehaald.
3.7
Op 4 juli 2020 heeft Juristu aan [geïntimeerde] de einddeclaratie gestuurd. Daarin staat dat
€ 5.000,- is geïncasseerd en dat aan [geïntimeerde] - na aftrek van € 1.438,64 ter zake van kosten - een bedrag van € 3.561,36 toekomt.
3.8
[geïntimeerde] was het daarmee niet eens en heeft zich tot het tv-programma ‘ [naam 1] : wordt u al geholpen?’ gewend. Op 28 juli 2020 heeft Juristu aangeboden om aan [geïntimeerde]
€ 5.000,- te betalen. [geïntimeerde] is daarmee akkoord gegaan en het bedrag is op 19 augustus 2020 aan haar overgemaakt.
3.9
Nadat Juristu het bedrag had overgemaakt, heeft [geïntimeerde] in het tv-programma een gesprek gehad met [naam 1] . In dat gesprek is onder meer het volgende gezegd:
“ [naam 1] : Dat komt erop neer dat ze bereid zijn het door hun geïncasseerde bedrag van
€ 5.000,00 integraal aan u over te maken.” (…)
[geïntimeerde] :
“Ja. Helemaal goed!” (…) Prima! Dank u wel!”
3.1
Tijdens de nabespreking heeft [geïntimeerde] nog het volgende verklaard:
[geïntimeerde] :
“Ik ben heel blij! Opgelucht, dat we het toch voor elkaar hebben!!”
3.11
Een citaat van [naam 1] in de televisie uitzending van 4 september 2020 luidt als volgt:
“Als hun algemene voorwaarden van toepassing waren geweest, waarin dat alleemaal heel ingewikkeld hoor staat omschreven dan hadden zij zich daarop kunnen beroepen. Maar, die vallen natuurlijk weg als er direct een belofte wordt gedaan. Met andere woorden u heeft recht op die volledige betaling van die € 5.000,- - die zij hebben geïncasseerd en ook eigenlijk op terugbetaling van die proceskosten die u heeft voorgeschoten. (…) Ze zijn nog steeds van mening dat ze gelijk hebben maar zeggen ze gelet op de financiële omstandigheden van mevrouw zijn we bereid om haar tegemoet te komen en zullen wij de laatste kosten voor onze rekening nemen. En dat komt erop neer dat ze bereid zijn om het door hun geïncasseerde bedrag van € 5.000,- integraal aan u over te maken. Dan zou je nog overhouden die € 1.300,- die u heeft voorgeschoten en de vraag is natuurlijk of dat zinvol is om daar een procedure over te beginnen”.
3.12
Bij dagvaarding van 23 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure geëntameerd. Nadat de kantonrechter het bestreden vonnis had gewezen, heeft
[naam 2] , namens Juristu, bij brief van 16 mei 2023 de kantonrechter verzocht om herstel van het vonnis op de voet van artikel 31/32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De brief luidt als volgt voor zover van belang:
“Verzuimd om te beslissen op deel verweer Juristu
Bij cva (onder 39 t/m 46 en 49) is door Juristu uitvoerig besproken dat partijen in het kader van een schikking van hun geschil ten overstaan van [naam 1] onder meer finale kwijting zijn overeengekomen, dat hierdoor sprake is geweest van een nieuwe (vaststellings)overeenkomst tussen partijen, waaraan door hen bovendien uitvoering is gegeven, zodat de door [naam 3] ingestelde vordering niet toewijsbaar is.
Ook tijdens de mondelinge behandeling is over dit verweer van Juristu nadrukkelijk gesproken, waarbij door beide gemachtigden van Juristu is betoogd dat het als gevolg van die schikking niet aan U E.A. is om nog een inhoudelijk oordeel over de vordering van [naam 3] te vellen en dat de insteek van het tv-programma en de op basis hiervan getroffen schikking nu juist is dat partijen na uitvoering daarvan van elkaar af zijn.
Weliswaar wordt in r.o. 1.7 vermeld dat [geïntimeerde] akkoord is gegaan met het door Juristu gedane aanbod en dat het overeengekomen bedrag aan haar is overgemaakt, maar aan deze overweging en het op basis hiervan door Juristu gevoerde verweer wordt vervolgens bij de inhoudelijke beoordeling geen woord meer gewijd. In plaats daarvan bevat de uitspraak – zoals gezegd geheel ten onrechte – een inhoudelijke beoordeling van de door Juristu met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van opdracht.
Aangezien aldus, ondanks de vermelding van het feit dat partijen een akkoord hebben getroffen, U E.A. heeft verzuimd om op basis hiervan de vordering af te wijzen en in plaats daarvan alsnog bent overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen, is sprake van een kennelijke fout in de zin van art. 31 Rv. Hierdoor is Juristu ten onrechte veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] . U E.A. wordt dan ook verzocht om alsnog te oordelen dat partijen een schikking hebben bereikt en elkaar na uitvoering hiervan finale kwijting hebben verleend en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen. (…)”
3.13
Bij brief van 16 juni 2023 heeft de griffier, namens de kantonrechter, afwijzend beslist op het verzoek van Juristu. De brief luidt als volgt, voor zover belang:
“(…) Op 16 mei 2023 heeft [naam 4] (…) namens gedaagde, Juristu, verzocht om herstel van het vonnis in de zaak met nummer [nummer] ( [geïntimeerde] /Juristu), omdat de kantonrechter volgens Juristu heeft verzuimd op basis van het feit dat partijen een akkoord hebben getroffen de vordering af te wijzen en in plaats daarvan alsnog is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de rechtsverhouding tussen partijen. Hierdoor is Juristu ten onrechte veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] . (…)”
Terecht wijst Juristu erop dat de kantonrechter ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het verweer van Juristu dat de vordering van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is wegens een eerder akkoord tussen partijen. Dat had niet moeten gebeuren maar de aanvulling van de (ontbrekende) motivering op een bepaald onderdeel van een vonnis is niet een verbetering van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, zoals bedoeld in artikel 31 Rv. Daarvoor is een hoger beroep nodig. (…)”
4. Eerste aanleg
4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, kort samengevat en voorzover thans nog van belang, gevorderd Juristu - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen tot betaling € 1.279,- met wettelijke rente vanaf 29 januari 2018, alles met veroordeling van Juristu in de kosten van het geding.
4.2
Nadat Juristu verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter Juristu veroordeeld tot betaling van € 1.279,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2018, met veroordeling van Juristu in de proceskosten, inclusief nakosten, en afwijzing van het meer of anders gevorderde.

5.Beoordeling

5.1
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Juristu met drie grieven op. [geïntimeerde] voert verweer. Zij stelt allereerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep van Juristu ter discussie gelet op de hoogte van de uitgesproken betalingsveroordeling, en bestrijdt voorts de grieven.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.2
Alvorens de grieven te bespreken dient het hof eerst te beoordelen of Juristu ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Krachtens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-, of in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-, tenzij de wet anders bepaalt. Vast staat dat [geïntimeerde] in eerste aanleg onder meer heeft gevorderd Juristu te veroordelen tot betaling van € 1.279,- (het door haar aan Juristu betaalde voorschot ten behoeve van de incassoprocedure) en € 1.905,75 (ter zake van kosten van rechtsbijstand). Daarmee beloopt de vordering waarover de kantonrechter had te beslissen in totaal al meer dan € 1.750,-. Derhalve moet worden geoordeeld dat Juristu ontvankelijk is in haar hoger beroep.
De grieven
5.3
Grief 1strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft verzuimd te beslissen op het voornaamste onderdeel van het door Juristu gevoerde verweer, te weten dat partijen al een schikking hadden getroffen ter zake hun geschil ten overstaan van
[naam 1] . Ter toelichting op de grief voert Juristu aan dat in de conclusie van antwoord onder de randnummers 39 tot en 46 en 49 uitvoerig is besproken dat partijen in het kader van een schikking die zij ten overstaan van [naam 1] hebben getroffen onder meer finale kwijting zijn overeengekomen, dat hiermee sprake is geweest van een nieuwe vaststellingsovereenkomst tussen partijen en dat aan die overeenkomst door hen bovendien uitvoering is gegeven zodat de vordering van [geïntimeerde] in rechte niet meer kon worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft daarmee afstand gedaan van het restant van de haar vordering in de zin van artikel 6:160 BW. Daarbij komt dat ook tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter over de getroffen schikking is gesproken en dat als gevolg van die schikking het niet meer aan de kantonrechter was een inhoudelijk oordeel te geven over de vordering. In weerwil hiervan heeft de kantonrechter geen oordeel gewijd aan dit verweer van Juristu, maar - geheel ten onrechte - op de vordering van [geïntimeerde] inhoudelijk beslist. Nadat het schikkingsbedrag door Juristu direct na de bevestiging door [geïntimeerde] en nog voor de datum van de uitzending van tv-programma aan [geïntimeerde] was voldaan, heeft laatstgenoemde zich in het tv-programma zeer verheugd uitgelaten over de minnelijke regeling, zowel in het gesprek met [naam 1] als in de daarop volgende nabespreking. Uit de uitlatingen van [geïntimeerde] , zowel los als in samenhang met de namens haar gevoerde correspondentie en overige gedragingen blijkt zonneklaar dat ook [geïntimeerde] ervan is uitgegaan dat met de bereikte minnelijke regeling het geschil tussen partijen definitief en zonder voorbehoud was beëindigd, aldus steeds Juristu.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de tot stand gekomen minnelijke regeling een vaststellingsovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 BW. Een vaststellingsovereenkomst is naar zijn aard bedoeld om een einde te maken aan één of meer geschillen tussen partijen en eenduidig de rechtsverhouding tussen partijen te regelen. Naar vaste rechtspraak dient de rechter de uitleg en de reikwijdte van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst te bepalen aan de hand van de zogenoemde Haviltexnorm (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Ingevolge de Haviltexnorm is bij de uitleg van een bepaling in een overeenkomst beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.5
Vast staat dat partijen met betrekking tot het door Juristu bij de ex-echtgenoot van [geïntimeerde] geïncasseerde bedrag een regeling hebben getroffen die door tussenkomst van het tv-programma “ [naam 1] : wordt u al geholpen?” tot stand is gekomen. De regeling houdt in dat Juristu (alsnog) bereid was het door haar geïncasseerde bedrag van € 5.000,-, dat wil zeggen zonder aftrek van € 1.438,64 ter zake van kosten, aan [geïntimeerde] over te maken, hetgeen ook daadwerkelijk is geschied. Het hof is met Juristu van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het ter zake door Juristu gevoerde verweer zoals de kantonrechter zelf ook heeft aangegeven in haar reactie op het door Juristu gedane verzoek ex artikel 31/32 Rv. Juristu betoogt dat met de gesloten vaststellingsovereenkomst partijen elkaar finale kwijting hebben verleend in die zin dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zulks betekent dat [geïntimeerde] geen aanspraak meer kan maken op terugbetaling van de door haar voorgeschoten kosten als hiervoor onder 3.4 vermeld, op welke grond dan ook. Het hof verwerpt dat betoog. Daartoe is allereerst redengevend dat niet is gebleken van een schriftelijk stuk waarin staat dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend in de door Juristu gestelde zin. Het had op de weg van Juristu gelegen haar stelling zoveel mogelijk te staven met bescheiden, te meer nu de getroffen regeling tot stand is gekomen door tussenkomst van medewerkers van het tv-programma van [naam 1] . Dat heeft Juristu evenwel nagelaten. Juristu heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zij redelijkerwijs mocht afleiden dat met de betaling van € 5.000,- haar finale kwijting was verleend in de door haar gestelde zin. De omstandigheid dat [geïntimeerde] blij was met de getroffen schikking, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, aangezien die blijdschap het gevolg was van het feit dat Juristu alsnog bereid was haar het volledige geïncasseerde bedrag te doen toekomen zoals daarvan blijkt uit de hiervoor onder 3.9 en 3.10 weergegeven uitlatingen, en op zichzelf niets zegt over finale kwijting ter zake van overige (restant)vorderingen. Ook uit het hiervoor onder 3.11 aangehaalde citaat van [naam 1] volgt niet dat partijen met de getroffen schikking tevens finale kwijting zijn overeengekomen. Integendeel, daarin heeft [naam 1] de optie opengehouden dat [geïntimeerde] nog zou kunnen procederen voor de voorgeschoten kosten van ongeveer € 1.300,-. Ten slotte kan ook uit de reactie van de kantonrechter, hiervoor weergegeven onder 3.13, niet worden afgeleid dat de kantonrechter van oordeel zou zijn dat met de vaststellingsovereenkomst aan Juristu finale kwijting was verleend ter zake van overige vorderingen van [geïntimeerde] . Overigens, ook als dat wel het geval zou zijn geweest, kan dat Juristu niet baten aangezien het hof aan een dergelijk oordeel van de kantonrechter niet is gebonden. Grief 1 is tevergeefs voorgesteld.
5.6
Met
grief 2komt Juristu op tegen de overweging van de kantonrechter dat ambtshalve moet worden beoordeeld of Juristu voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst voldoende informatie heeft verschaft, alsmede dat Juristu onvoldoende informatie heeft verschaft over de prijs van haar diensten, dat de overeenkomst niet zou kunnen worden aangevuld met een eigen beoordeling van de kantonrechter van wat een redelijke vergoeding voor haar diensten is en dat Juristu daarom helemaal geen vergoeding voor haar diensten toekomt. Ter toelichting op de grief verwijst Juristu wederom naar de tussen partijen getroffen schikking die maakt dat voor een ambtshalve beoordeling van de informatieverstrekking geen plaats meer is. Subsidiair, voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat tussen partijen geen regeling tegen finale kwijting is overeengekomen, geldt dat Juristu heeft voldaan aan de informatieplichten. Zij verwijst in dit verband naar hetgeen zij in de conclusie van antwoord onder de randnummers 30 t/m 56 heeft aangevoerd. Meer subsidiair, voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat Juristu niet heeft voldaan aan de informatieplichten, betoogt Juristu dat de door de kantonrechter genoemde Europese rechtspraak niet maakt dat de overeenkomst niet zou kunnen worden aangevuld met een eigen beoordeling van de kantonrechter van wat een redelijke vergoeding is voor de verleende diensten. Nu Juristu voor het voeren van een gerechtelijke procedure een zeer laag loon heeft gerekend, dient dit loon vastgesteld te worden op het bedrag van de eindafrekening zodat ook dan geen aanleiding bestaat de vordering van [geïntimeerde] toe te wijzen.
5.7
Voor zover de grief met het primaire onderdeel voortbouwt op de gestelde finale kwijting, faalt de grief aangezien bij de bespreking van grief 1 het hof reeds heeft overwogen dat van finale kwijting onvoldoende is gebleken. Met betrekking tot het subsidiair en meer subsidiair onderdeel van de grief overweegt het hof als volgt.
5.8
Het hof concludeert na ambtshalve toetsing van de bedingen in de algemene voorwaarden dat de kostenbedingen onredelijk bezwarend zijn. Door de vernietiging van die bedingen komt de overeenkomst te vervallen. Ambtshalve toetsing aan informatieplichten is daarom niet meer aan de orde en het hof komt niet toe aan de beoordeling van de grief van Juristu die daarop ziet. Het hof licht dat als volgt toe.
5.9
Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] een consument is. Het geschil ziet onder meer op de kosten die Juristu in rekening heeft gebracht voor de door haar verrichte werkzaamheden. In de algemene voorwaarden staan verschillende bedingen die daarop zien: te weten de artikelen 3 onder a en 26 tot en met 29 onder A, B, E, F en I (hierna ook: de kostenbedingen). Over deze bedingen is niet afzonderlijk onderhandeld. Het hof zal daarom eerst ambtshalve toetsen of deze bedingen oneerlijk zijn in de zin van artikel 3 van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn oneerlijke bedingen). Deze richtlijn is geïmplementeerd in artikel 6:231 en verder BW.
5.1
Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding vernietigbaar wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (de consument). Dit is het geval indien voldaan is aan artikel 3 lid 1 richtlijn oneerlijke bedingen, waarin is bepaald dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Volgens artikel 4 lid 1 Richtlijn oneerlijke bedingen moet de rechter bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid van een beding toetsen naar het moment van sluiting van de overeenkomst en moet hij onder meer alle omstandigheden rond de sluiting ervan in aanmerking nemen. Op grond van artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen moeten schriftelijke bedingen duidelijk en begrijpelijk (transparant) zijn opgesteld.
Transparantievereiste
5.11
In het arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:2023:14, D.V. Advocatenhonorarium (hierna: arrest
D.V. (Advocatenhonorarium)) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) zich bij prejudiciële beslissing uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJ EU oordeelde dat het enkel noemen van het uurtarief door een advocaat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. De advocaat dient aan de consument voordat de overeenkomst wordt gesloten informatie te verstrekken die de consument in staat stelt zijn beslissing met de nodige voorzichtigheid te nemen. Die informatie, die kan variëren naargelang het voorwerp en de aard van de juridische diensten, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen de totale kosten bij benadering te ramen. Hierbij kan gedacht worden aan een raming van het minimaal aantal uren of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het reeds genoemde aantal gepresteerde werkuren wordt vermeld. Het HvJEU heeft verder overwogen dat het enkele feit dat het kostenbeding niet transparant is, niet betekent dat het als oneerlijk moet worden beschouwd.
5.12
Ook de kostenbedingen van Juristu, een juridische dienstverlener, dienen transparant te zijn geformuleerd. Vast staat dat [geïntimeerde] op 10 januari 2018 via de website van Juristu een aanvraagformulier heeft ingevuld en dat op de website van Juristu de volgende tekst stond:

Incassobureau Juristu incasseert uw geld binnen 10 dagen dankzij onze unieke 10 dagen aanpak. Dit betekent:
- No cure, no pay
- Uw geld binnen 10 dagen geïncasseerd
- Uw vordering in 2 minuten ingediend. (…)
Incassobureau Juristu werkt op basis van no cure, no pay. Dit betekent dat als wij niets voor u kunnen incasseren, u ook niets betaalt. De zogenoemde wettelijke incassokosten moeten door de debiteur worden betaald. Hierdoor kunt u een incassoprocedure met meer zekerheid starten omdat u niet voor hoge kosten komt te staan als er niets geïncasseerd is (…)
De verdere specificaties van deze afspraken staan in de toepasselijke algemene voorwaarden (3.2). Met de acceptatie van de aanvraag door Juristu op 29 januari 2018 (3.2) is de overeenkomst tot stand gekomen. Het hof is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan het transparantievereiste van artikel 5 van de Richtlijn oneerlijke bedingen en licht dat hieronder toe.
5.13
De informatie waarover [geïntimeerde] beschikte voordat zij op 10 januari 2018 Juristu de opdracht tot incasso verleende, was de informatie op de website van Juristu, zoals hiervoor weergegeven, en de algemene voorwaarden. De informatie op de website en de algemene voorwaarden tezamen genomen waren onvoldoende om [geïntimeerde] in staat te stellen om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van de overeenkomst haar beslissing te nemen. Op basis van deze informatie heeft zij namelijk niet bij benadering de totale kosten van de opdracht aan Juristu kunnen ramen. Met name ontbreekt een definitie van de term ‘no cure no pay’ , zodat niet duidelijk is op welk moment er wel kosten in rekening zouden worden gebracht en ook niet wat de hoogte daarvan zou zijn. Daarbij komt nog het volgende. [geïntimeerde] heeft bij e-mail van 10 januari 2018 aan Juristu nog uitdrukkelijk geschreven
“Ik heb geen zin om geld te moeten betalen omdat hij (ex-echtgenoot
, hof) mij aan alle kanten dwars zit en de beslissing van de rechtbank aan zijn laars lapt.”. Juristu heeft bij e-mail van dezelfde dag daarop slechts geantwoord
“De beschikking is duidelijk. Wel hebben wij van u opdracht nog via het formulier. Tevens moeten wij van u het exacte bedrag krijgen, hoeveel wij bij hem moeten vorderen.
No cure no pay.”waarmee Juristu niet de vereiste duidelijkheid als hiervoor bedoeld heeft gegeven.
5.14
In artikel 3 onder a laatste zin van de algemene voorwaarden staat expliciet dat het minnelijk incassotraject plaatsvindt op basis van ‘no cure no pay’. Welke betalingsverplichtingen gelden als het minnelijk traject succesvol is, is niet (duidelijk) toegelicht. Uit artikel 3 aanhef en onder a van de algemene voorwaarden in combinatie met de andere kostenbedingen valt niet op te maken wat de consument dan voor de diensten van Juristu moet betalen.
Ter zitting heeft Juristu toegelicht dat ‘no cure no pay’ alleen geldt in het minnelijk traject. Dat blijkt echter niet uit de kostenbedingen in de algemene voorwaarden. De enkele vermelding in artikel 3 sub b dat Juristu alleen zal gaan dagvaarden of een gerechtelijke incassoprocedure starten na akkoord van een offerte en opdracht van de opdrachtgever, is daarvoor niet voldoende. Al was het maar omdat daarin geen uurtarief of ander bedrag wordt genoemd waar de consument uit af kan leiden wat dat zou gaan kosten. Daarbij weegt ook mee dat de tekst op de website de suggestie wekt dat ‘no cure no pay’ ook geldt voor het gerechtelijke traject. Daar staat immers: “
Incassobureau Juristu werkt op basis van no cure, no pay. Dit betekent dat als wij niets voor u kunnen incasseren, u ook niets betaalt. De zogenoemde wettelijke incassokosten moeten door de debiteur worden betaald. Hierdoor kunt u een incassoprocedure met meer zekerheid starten omdat u niet voor hoge kosten komt te staan als er niets geïncasseerd is.” Een definitie van de term ‘incassoprocedure’ ontbreekt echter, waardoor niet duidelijk is of die term ziet op het minnelijk traject of (ook) op een gerechtelijk traject.
5.15
Voor zover Juristu ter zitting nog heeft gesteld dat met het verlenen van de opdracht om de ex-partner van [geïntimeerde] te dagvaarden feitelijk een tweede overeenkomst tot stand is gekomen en dat, zo begrijpt het hof, Juristu daarbij voldoende informatie heeft verschaft over de kosten, verwerpt het hof deze stelling. Juristu heeft deze stelling immers eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht hetgeen in strijd is met de twee-conclusieregel. Los daarvan valt niet in te zien dat het verlenen van toestemming om over te gaan tot dagvaarden een nieuwe opdracht inhoudt waarop de algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn. Elke toelichting over de verhouding tussen de, in dat geval, eerste opdracht tot incasso in een minnelijk traject en een dergelijke nieuwe opdracht waarop in beide gevallen wel dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn ontbreekt. Artikel 3 onder a van de algemene voorwaarden duidt er juist op dat sprake is van één opdracht waartoe ook behoort het dagvaarden van de debiteur en dat daartoe pas wordt overgegaan na instemming van de consument.
5.16
Verder suggereert de tekst van artikel 28 van de algemene voorwaarden dat er alleen conform artikel 29 bedragen in rekening worden gebracht als het incasseren van een vordering op verzoek of na opdracht van de opdrachtgever wordt gestaakt of als Juristu adviseert om af te zien van verdere vervolging “
vanwege later gebleken onvoorziene onzekerheden als gevolg van fouten aan de zijde van de cliënt”. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt hieruit voor de consument niet op te maken hoe Juristu dat bedoelt.
5.17
Als artikel 29 van de algemene voorwaarden zo is bedoeld dat daarin de kosten worden opgesomd die in rekening worden gebracht als een gerechtelijke procedure wordt opgestart, geldt in de eerste plaats dat dat er niet in staat. Gegeven het aanbod van ‘no cure no pay’ had Juristu duidelijk moeten maken wanneer er wél betaald moet worden en ook welke bedragen er dan in rekening worden gebracht. Kennelijk worden in elk geval (artikel 29 onder A) € 45,- ter zake van dossierkosten in rekening gebracht. Het incassokostenbeding van artikel 29 sub B van de algemene voorwaarden geeft wel handvatten voor het berekenen van de hoogte van de kosten, maar veronderstelt dat de kosten uitsluitend verschuldigd zijn wanneer deze niet door de debiteur betaald worden. Verder is met name van belang artikel 29 onder F waarin staat dat werkzaamheden zoals het voeren van een procedure tegen een nader vast te stellen salaris in rekening worden gebracht met een minimumtarief van € 75,- exclusief btw per uur voor een junior jurist tot € 175,- exclusief btw per uur voor een senior jurist. Het feit dat het salaris later wordt vastgesteld maakt al dat dit beding geen helder inzicht geeft in de te maken kosten, nog los van het feit dat er daarbij alleen een minimumtarief is genoemd en geen maximumtarief. Bovendien ontbreekt een concrete inschatting van het aantal uren dat zal worden besteed aan de opdracht. Artikel 29 onder I is in zoverre concreet dat daarin is bepaald dat ‘no cure no pay’ inhoudt dat Juristu alleen bij een positief resultaat bij vorderingen vanaf € 2.500,- 10% van de hoofdsom zal inhouden bij wijze van fee, maar in combinatie met de overige kostenbedingen schept ook die bepaling onvoldoende duidelijkheid over de precieze hoogte van de kosten voor de consument.
5.18
Tot slot is van belang dat Juristu geen informatie heeft gegeven over het risico dat de consument loopt om te worden veroordeeld in de proceskosten van de debiteur als hij de gerechtelijke procedure verliest en dat dan ook de kosten van het opstellen van de dagvaarding, de deurwaarderskosten voor het uitbrengen daarvan, het griffierecht en de wettelijke incassokosten dan niet door de debiteur worden betaald. De mededeling op de website dat de wettelijke incassokosten door de debiteur moeten worden betaald, is in zoverre ook onjuist.
5.19
Van een juridisch dienstverlener mag worden verwacht dat hij meer informatie verschaft over de kosten en de mogelijke risico’s als wordt overgegaan tot het voeren van een gerechtelijke procedure. Op basis van het arrest
D.V. (Advocatenhonorarium)had [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in ieder geval informatie moeten verstrekken met daarin aanwijzingen om de mogelijke totale kosten bij benadering te ramen. Die informatie heeft Juristu niet gegeven, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. De kostenbedingen voldoen dus niet aan het transparantievereiste.
Toets oneerlijkheid
5.2
Naar het oordeel van het hof is sprake van een dusdanig gebrek aan transparantie dat de kostenbedingen onredelijk bezwarend (oneerlijk) zijn. Daarbij weegt ook het volgende mee. Artikel 6:233 onder a BW moet richtlijnconform worden uitgelegd. Voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk kan verstoren, waarbij alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst moeten worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst of een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Ook moet worden nagegaan wat het cumulatieve effect is van alle bedingen van de betrokken overeenkomst. Een dergelijke beoordeling is gerechtvaardigd, aangezien die bedingen in hun geheel moeten worden toegepast, ongeacht of de schuldeiser daadwerkelijk de volledige nakoming nastreeft.
5.21
Uit overweging 16 van de considerans van de Richtlijn oneerlijke bedingen volgt dat bij de beoordeling van de goede trouw in het bijzonder moet worden gelet op de verschillende onderhandelingsposities van de partijen en op de vraag of de consument op enigerlei wijze ertoe is aangezet om in te stemmen met het beding. Aan de
eisen van de goede trouwkan door de handelaar worden voldaan door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen. Het komt aan op de vraag of de handelaar er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat, als hij op eerlijke en billijke wijze zou hebben onderhandeld, de consument het beding zou hebben aanvaard (zie ook punt 45 in het arrest HvJEU van 20 april 2023 (ECLI:EU:C:2023:311, Ocidental)). Om te kunnen beoordelen of sprake is van een
aanzienlijke verstoring van het evenwichtmoet worden geanalyseerd hoe een contractueel beding van invloed is op de rechten en verplichtingen van partijen. Het beding moet worden beoordeeld in het licht van eventuele relevante wettelijke bepalingen, en bekeken moet worden of het een aantasting inhoudt van de rechtspositie van de consument op basis van nationaalrechtelijke bepalingen.
Als er geen relevante wettelijke bepalingen zijn, moet worden gekeken naar andere referentiepunten, zoals eerlijke en billijke marktpraktijken. Essentieel bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding zijn de indicatieve lijst van contractuele bedingen in de bijlage bij de richtlijn oneerlijke bedingen (blauwe lijst) en de Nederlandse zwarte en grijze lijst van bedingen die onredelijk bezwarend zijn respectievelijk worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn.
5.22
De kostenbedingen komen niet voor op de blauwe, grijze of zwarte lijst. Op grond van artikel 8 van de Richtlijn oneerlijke bedingen kunnen lidstaten op het onder de richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven. Bij de implementatie van de richtlijn in het Nederlandse recht heeft de wetgever er niet voor gekozen om de zwarte of grijze lijst aan te passen en daarin te bepalen dat bedingen die niet transparant zijn tevens oneerlijk zijn.
5.23
Naast het feit dat de kostenbedingen in hoge mate niet transparant zijn, geldt het volgende. Als in het minnelijk traject geen betaling wordt verkregen van de debiteur en in opdracht van de consument wordt overgegaan tot dagvaarding van die debiteur, leiden de kostenbedingen in de artikelen 26 tot en met 29 onder A, B, E, F en I er toe dat alle daarmee gepaard gaande kosten van Juristu, zowel deurwaarderskosten en griffierecht als salaris, in alle gevallen worden vergoed, zowel bij winst als verlies voor de consument in de procedure tegen de debiteur.
De situatie waarin i) de deurwaarderskosten, griffierecht en salaris conform het liquidatietarief na een veroordelend vonnis door de debiteur worden betaald en de rest van het salaris van Juristu door de consument, past op zichzelf bij een ‘no cure no pay’ overeenkomst. Dat het salaris van Juristu mogelijk hoger is dan het liquidatietarief dat in een procedure zal worden toegewezen staat echter niet vermeld in de kostenbedingen, waardoor de consument onverwacht voor hogere kosten kan komen te staan.
De kostenbedingen leiden er verder toe dat de consument óók alle kosten van Juristu betaalt in het geval ii) een veroordelend vonnis niet kan worden geïncasseerd of iii) er geen veroordelend vonnis wordt verkregen. Geen van die situaties staat echter vermeld in de kostenbedingen. Bovendien geldt ook in situatie ii) dat het werkelijke salaris van Juristu niet in een procedure zal worden toegewezen, zodat de kosten boven het liquidatietarief überhaupt niet zullen worden vergoed door de debiteur.
Met andere woorden: zodra wordt overgegaan tot dagvaarding loopt Juristu geen risico meer en krijgt zij naast de deurwaarderskosten en het griffierecht ook haar volledige salaris vergoed, terwijl de consument altijd opdraait voor (een deel van) die kosten terwijl dat niet helder en inzichtelijk in de kostenbedingen staat.
Deze uitkomst strookt niet met het feit dat bij de consument de indruk is gewekt dat de overeenkomst is aangegaan op basis van ‘no cure no pay’. Het gebruik van de term ‘no cure no pay’ op de website in combinatie met de mededeling dat als er niets kan worden geïncasseerd, de consument ook niets betaalt (r.o. 5.12 en 5.14), suggereert dat als er niets wordt geïncasseerd bij de debiteur, dus ook in situatie ii) en iii), de consument geen (hoge) kosten hoeft te betalen aan Juristu. Voornoemde kostenbedingen zijn daarmee in strijd.
5.24
Juristu moest er redelijkerwijs van uitgaan dat als zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk had onderhandeld over de kostenbedingen, [geïntimeerde] deze niet zou hebben aanvaard. Zoals hiervoor toegelicht liep [geïntimeerde] daardoor immers het risico dat zij zowel bij een geslaagd minnelijk traject als bij het ingaan van een dagvaardingstraject gegarandeerd kosten zou moeten betalen waarvan zij, door gebrek aan transparantie, op geen enkele manier de hoogte kon inschatten. Bovendien ontbrak informatie over de kansen op een geslaagde gerechtelijke procedure en over het risico van een kostenveroordeling bij verlies van die procedure. [geïntimeerde] kon dus niet inschatten of de kosten zouden opwegen tegen de kansen op het incasseren van (een deel van) haar vordering op de ex-echtgenoot. Er is dan ook niet voldaan aan de eisen van goede trouw.
5.25
Tot slot is als gevolg van deze bedingen het evenwicht tussen partijen verstoord, omdat deze in het nadeel van de consument en aanzienlijk in het voordeel van Juristu zijn, terwijl transparantie daarover ontbreekt.
5.26
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de kostenbedingen in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. De kostenbedingen zijn daarom onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW.
5.27
Het hof vernietigt daarom de kostenbedingen. Een overeenkomst van opdracht kan niet bestaan zonder (enige vorm van) loon, zodat de vernietiging van de kostenbedingen leidt tot het verval van de gehele overeenkomst. Dit brengt met zich dat, anders dan Juristu heeft betoogd, zij ook geen aanspraak kan maken op een redelijk loon. Het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 1.279,- is onverschuldigd betaald en Juristu moet dat terugbetalen. Grief 2 faalt. Het hof komt niet meer toe aan ambtshalve toetsing van de informatieplichten en daarom ook niet aan de beoordeling van de grief die daarop ziet.
5.28
Juristu heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden dan hiervoor vermeld zodat haar bewijsaanbod wordt gepasseerd.
Conclusie
5.29
Het voorgaande brengt met zich dat ook
grief 3waarmee Juristu opkomt tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling, faalt.
5.3
Al het voorgaande betekent dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Juristu zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het primaire verzoek van [geïntimeerde] om Juristu te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, wordt afgewezen omdat [geïntimeerde] tegen de achtergrond dat voor een dergelijke integrale kostenveroordeling alleen plaats is als sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen, haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. De toegewezen proceskosten worden mitsdien berekend naar het toepasselijke liquidatietarief. Het hof stelt de proceskosten daarom als volgt vast:
- griffierecht € 343,-
- salaris advocaat € 1.716,- (tarief I , 2 punten)
Totaal € 2.059,-

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Juristu in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343,- aan verschotten en € 1.716,- voor salaris, en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, M.M. Kruithof en S.M.M. Garben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.