ECLI:NL:GHAMS:2025:923

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
23-000397-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor mishandeling met neusfractuur als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 8 februari 2024 was vrijgesproken van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 augustus 2023 te Beverwijk, waarbij de verdachte zijn levensgezel, [benadeelde], zou hebben mishandeld door haar in het gezicht te stompen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 1.012,90 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, waarbij de benadeelde partij een neusfractuur heeft opgelopen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet heeft geslagen, maar het hof heeft de verklaringen van de benadeelde en haar dochter als geloofwaardig beoordeeld. De strafoplegging is mede gebaseerd op de ernst van het feit en de impact op de benadeelde en haar dochter, die door het incident angst heeft ontwikkeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000397-24
datum uitspraak: 8 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 februari 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 15-219300-23 en 16-325795-21 (tul) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 augustus 2023 te Beverwijk zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] in/tegen het gezicht, althans het hoofd, te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij in de avond van 30 augustus 2023 -twee dagen nadat de relatie tussen hem en aangeefster was beëindigd- bij de aangeefster langs ging om zijn kleding op te halen. Op gegeven moment ging de voordeur open. Als je de voordeur open doet kijk je tegen de muur aan, aldus de verdachte. Aan de muur hing de kapstok met jassen, waaronder de jas van de verdachte. De verdachte wilde zijn jas pakken en is toen samen met aangeefster - die in de deuropening stond - naar achteren gestruikeld. Mogelijk is de arm van verdachte of zijn elleboog toen, zonder dat de verdachte dit doorhad, in het gezicht van aangeefster terecht gekomen. Vervolgens hoorde de verdachte het dochtertje van aangeefster schreeuwen, waarna hij in paniek raakte en is weggerend. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster niet heeft geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de aangifte zou de verdachte in de avond van 30 augustus 2023 bij aangeefster langsgaan, omdat hij met haar wilde praten over de beëindiging van de relatie. Toen de verdachte er om 19.30 uur nog niet was, stuurde aangeefster hem een berichtje dat zij er klaar mee was, waarna de verdachte rond 22.30 uur alsnog voor haar deur stond. De verdachte schreeuwde dat de aangeefster de deur moest openen en probeerde de deur in te trappen, waarna de aangeefster uiteindelijk de deur open deed. Haar dochtertje raakte in paniek en begon te huilen, de verdachte wilde naar haar toe, hetgeen aangeefster niet toe stond. Zij duwde de verdachte dan ook terug, omdat zij wilde dat hij haar huis verliet. Vervolgens balde de verdachte zijn hand tot een vuist en sloeg hij aangeefster met kracht op haar neus, waarna zij hevige pijn voelde in haar neus, op haar lip en aan haar tand. Ook bloedde zij uit beide neusgaten en voelde zij direct een hevige hoofdpijn.
Nadat de politie ter plaatse was gekomen, verklaarde aangeefsters dochtertje [persoon] dat zij hoorde dat er tegen de deur werd getrapt en dat -als aangeefster de deur niet zou openen- de verdachte dit wel zou doen. Toen aangeefster de deur opende stond [persoon] bij haar slaapkamerdeur, vanuit waar zij kon zien dat aangeefster en de verdachte in de deuropening bij de voordeur stonden. Vervolgens zag zij dat de verdachte aangeefster een harde klap tegen haar neus gaf, waarna aangeefster een stap naar achter deed, begon te huilen en er bloed uit haar neus kwam. De verdachte rende vervolgens weg.
Op 31 augustus 2023 heeft aangeefster tijdens haar aanvullende verhoor verklaard dat door de huisarts een letselverklaring is opgesteld, dat zij nog steeds veel pijn aan haar neus had en is doorverwezen naar de kaakchirurg, omdat werd vermoed dat haar neus gebroken zou zijn. Uit de letselverklaring van de dokter volgt dat is vastgesteld dat de neus van aangeefster gezwollen was, dat deze en haar oogkassen drukpijnlijk waren en dat zij een zwelling had aan de bovenzijde van haar bovenlip. Vervolgens is, na aanvullend onderzoek door de kaakchirurg (door middel van OPT en CBCT scans) vastgesteld dat bij aangeefster sprake was van een os nasale fractuur (
het hof begrijpt: neusfractuur).
De aangifte wordt ondersteund door de letselverklaringen en door de verklaring die de dochter van aangeefster heeft afgelegd toen de politie ter plaatse kwam. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar moeder een harde klap tegen haar neus gaf en vervolgens wegrende. Dit strookt niet met de verklaring van de verdachte, inhoudende dat zijn arm/elleboog mogelijk per ongeluk in het gezicht van de aangeefster is beland tijdens het gezamenlijk struikelen in de gang. Daarbij komt dat het letsel past bij de door de aangeefster en haar dochter afgelegde verklaringen.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2023 te Beverwijk [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00 tezamen met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij het niet eens is met de door de advocaat-generaal gevorderde straffen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin, waarmee de relatie op dat moment enkele dagen over was, mishandeld in haar woning door haar in haar gezicht -op haar neus- te stompen, waardoor zij onder andere een neusfractuur heeft opgelopen. Hij heeft haar niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar bovendien gevoelens van angst en onveiligheid bij haar en haar dochter veroorzaakt in een omgeving waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Bij de strafoplegging heeft het hof acht geslagen op de straffen zoals opgenomen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat voor mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van
€ 750,00 wordt opgelegd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 maart 2025 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt. Hierdoor is het hof dan ook van oordeel dat een straf zoals geëist door de advocaat-generaal in dit geval passend is. Dit houdt in dat de verdachte, naast de geldboete, een voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd als stok achter de deur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete (te betalen in drie termijnen) van na te melden hoogte alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 6.905,67, bestaande uit € 3.405,67 aan materiële schade en
€ 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte door de politierechter is vrijgesproken.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering -behalve voor het bedrag van € 700,00 aan toekomstige tandartskosten- in zoverre zal de benadeelde partij haar vordering matigen, waardoor in hoger beroep een bedrag van € 2.705,67 aan materiële schade wordt gevorderd, bestaande uit:
a. € 76,42 aan eigen risico over het jaar 2023;
b. € 92,43 aan eerste tandartskosten;
c. € 10,00 aan ibuprofen;
d. € 285,00 aan zes toekomstige consulten bij de tandarts;
e. € 385,00 aan toekomstig eigen risico over het jaar 2024 dan wel 2025;
f. € 1.772,77 aan toekomstige tandartskosten;
g. € 52,06 aan reis- en parkeerkosten;
h. € 31,99 aan kosten met betrekking tot de aanschaf van een usb-stick.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 6.163,68, bestaande uit € 2.663,68 aan materiële schade en
€ 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de materiële schade is de advocaat-generaal van mening dat de het gevorderde bedrag van € 10,00 aan ibuprofen onvoldoende is onderbouwd en dat het gevorderde bedrag van € 31,99 ten behoeve van de usb-stick niet in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde, waardoor de vordering op deze onderdelen dient te worden afgewezen.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Allereerst is het hof van oordeel dat de vordering tot vergoeding van het eigen risico over het jaar 2023 tot een bedrag van € 76,42 en de vordering van de eerste tandartskosten van € 92,43 voldoende zijn onderbouwd door middel van het aanleveren van facturen. Ook is de vordering voor de kosten van de ibuprofen van € 10,00 voldoende onderbouwd, nu uit de letselverklaring van aangeefster volgt dat de arts haar heeft aangeraden ibuprofen te gebruiken en het hof het daarmee voldoende aannemelijk acht dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. De kosten voor de usb-stick van € 31,99 staan tevens in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde, nu aangeefster de usb-stick heeft moeten aanschaffen om medische informatie te kunnen verstrekken aan de KNO-arts. Ook is het bedrag van € 52,06 aan reiskosten voldoende onderbouwd.
Dit ligt anders ten aanzien van de gevorderde bedragen van € 285,00 aan zes toekomstige tandartsconsulten, € 385,00 aan eigen risico over het jaar 2024 (waarvan de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting heeft medegedeeld dat dit nu op het jaar 2025 zal zien, nu de kosten nog niet zijn gemaakt en dit om toekomstige kosten gaat) en € 1.772,77 aan toekomstige tandartskosten (naar het hof begrijpt een wortelkanaalbehandeling en het plaatsen van kronen). Hoewel de benadeelde partij op de dag vóór de terechtzitting in hoger beroep bij de tandarts is geweest en daar zou zijn vastgesteld dat de behandelingen daadwerkelijk plaats zouden gaan vinden, is door de benadeelde partij niets aangeleverd ter onderbouwing van de wortelkanaalbehandeling die zouden moeten worden uitgevoerd en de kronen die moeten worden geplaatst. Daarnaast is niet onderbouwd dat de zes tandartsconsulten, die tevens ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg zijn gevorderd en destijds nog moesten plaatsvinden, inmiddels daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Tenslotte kan nog niet worden vastgesteld dat de kosten aan het eigen risico over het lopende jaar 2025 daadwerkelijk zullen worden gemaakt, omdat de benadeelde partij tot op heden op de wachtlijst staat ten behoeve van haar psychische klachten naar aanleiding van het bewezenverklaarde en onder deze omstandigheden niet valt uit te sluiten dat er ook nog andere kosten van haar eigen risico af zullen gaan, die geen verband houden met het bewezenverklaarde.
Het hof zal in totaal een bedrag van € 262,90 aan materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde zal voor het overige (in de toekomst mogelijk nog te maken kosten) niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen in de vorm van een neusfractuur. Daarbij heeft zij een zwelling aan de bovenzijde van haar bovenlip opgelopen, heeft zij hevig uit haar neus gebloed en waren haar hoofd, neus en oogkassen na het incident pijnlijk. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel, nu de benadeelde na het incident in elkaar is gestort en emotioneel erg is aangedaan door het incident. Ook haar dochter heeft sinds het incident last van angsten. Zij is een lange tijd bang geweest om alleen thuis te blijven en heeft last gehad van nachtmerries. In dat kader hebben zowel de benadeelde als haar dochter zich onder psychologische behandeling gesteld van de GGZ-praktijkondersteuner bij de huisarts. De benadeelde partij staat op de wachtlijst voor behandeling bij de psycholoog.
Het bewezenverklaarde heeft in de woning van de benadeelde partij plaatsgevonden, hetgeen de plek betreft waar de benadeelde en haar dochter zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Het incident heeft dan ook de nodige impact op zowel de benadeelde partij als haar (destijds) negenjarige dochter, die van het incident getuige is geweest, gehad.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde, de context waarbinnen deze aantasting is begaan en de schadevergoedingen die rechters in soortgelijke gevallen hebben opgelegd.
De vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof wijst de materiële en immateriële vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van in totaal € 1.012,90. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2022 opgelegde voorwaardelijke een taakstraf voor de duur van twintig uren, te vervangen door tien dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.012,90 (duizend twaalf euro en negentig cent) bestaande uit € 262,90 (tweehonderdtweeënzestig euro en negentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de
materiële schade voor het overige-te weten voor een bedrag ter hoogte van
€ 2.442,77 (tweeduizend vierhonderd tweeënveertig euro en zevenenzeventig cent)- niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.012,90 (duizend twaalf euro en negentig cent) bestaande uit € 262,90 (tweehonderdtweeënzestig euro en negentig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 augustus 2023.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2022, parketnummer 16-325795-21, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M.P. Geelhoed, en mr. A.W.T. Klappe in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2025.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.