ECLI:NL:GHAMS:2025:922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
23-000852-22 en 23-001862-22 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot ontploffing en wapenbezit in Amsterdam

Op 8 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing bij een Poolse supermarkt in Beverwijk op 28 juni 2021, en van het voorhanden hebben van een antipersoneelsmijn en een vuurwapen in Amstelveen in maart 2021. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 38 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek in eerste aanleg en het hof nam de vordering van de advocaat-generaal in overweging, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een ontploffing had willen veroorzaken, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar met zich meebracht. De verdachte had ook een antipersoneelsmijn en een vuurwapen voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op, waarbij de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging werden genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummers: 23-000852-22 en 23-001862-22 (t.t.z. gevoegd)
datum uitspraak: 8 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 28 maart 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 15-168666-21, 15-010838-20 (tul) en 13-684503-18 (tul) en tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-192304-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2001,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is in de zaak met
parketnummer 15-168666-21aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te weeg te brengen in en/of bij een
Poolse supermarkt gelegen aan de [plaats] , met dat opzet met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen,
- met twee jerrycans met brandbare stof(fen) en/of één of meer elektriciteitsdra(a)d(en) en/of
een accu en/of een moker en/of een antipersoneelsmijn naar (de omgeving van) voornoemde
Poolse supermarkt is gegaan en/of
- die twee jerrycans met brandbare stof(fen) en/of die elektriciteitsdra(a)d(en) en/of die accu
en/of die moker en/of die antipersoneelsmijn heeft geïnstalleerd en/of opgesteld en/of
geplaatst tegen en/of hij (de gevel van) voornoemde Poolse supermarkt en/of
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde supermarkt en/of goederen in voornoemde
supermarkt en/of andere goederen en/of panden in de omgeving van voornoemde
supermarkt, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor één of meer omwonenden en/of passanten, in elk geval voor een of meer personen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiairhij op of omstreeks 28 juni 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een misdrijf als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen te weten twee jerrycans met brandbare stof(fen) en/of één of meer elektriciteitsdra(a)d(en) en/of een accu en/of een moker en/of een antipersoneelsmijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.hij op of omstreeks 28 juni 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een antipersoneelsmijn, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
In de zaak met
parketnummer 13-192304-21is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode januari 2021 tot en met 20 maart 2021 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II, onder 2 en/of van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten;
- een Crvena Zastava, model M70AB2, kaliber 7.62 x 39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
- meerdere, in elk geval een, patroonmagazijn(en), bedoeld en bestemd voor een Crvena Zastava, model M70AB2, kaliber 7.62 x 39 mm en/of
- munitie, als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere (ongeveer 90) kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat het hof de zaken ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoegd en daardoor één arrest zal wijzen.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en onder 1 subsidiair
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van opzet op het tot ontploffing brengen van de antipersoneelsmijn. Ook is volgens de advocaat-generaal geen sprake van een ondeugdelijke poging, maar was de poging deugdelijk, nu dit volgt uit het NFI-rapport dat zich in het dossier bevindt. Daarnaast heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat sprake was van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, nu zich in de omgeving van het winkelcentrum woningen bevinden en de politieagenten zijn komen aanrijden.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, omdat geen sprake was van opzet op het tot ontploffing brengen van de antipersoneelsmijn. Gelet op de lengte van de elektriciteitsdraad (slechts 19,5 meter) was er een extreem hoge kans op dodelijke verwondingen door de scherven en de schokgolf binnen een afstand van 20 meter, mede omdat er binnen die afstand geen mogelijkheid was om dekking te zoeken, aldus de raadsvrouw. De verdachte zou zijn overleden, indien de mijn tot ontploffing zou zijn gekomen, maar de verdachte was niet levensmoe. Het pakketje moest enkel een explosief “voorstellen” en was niet werkend, zo had de tussenpersoon aan de verdachte verteld. Naar analogie van jurisprudentie over doodslag in het verkeer/artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW) is het niet aannemelijk dat de verdachte het verliezen van zijn eigen leven op de koop toe zou hebben genomen. Ook was geen sprake van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer omwonenden.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat in het onderzoek naar de deugdelijkheid van de constructie het elektrasnoer niet is meegenomen en doorgemeten. Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat de mijn met dit elektrasnoer tot ontploffing had kunnen worden gebracht.
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan, inhoudende dat - indien het hof van oordeel is dat de berekening zoals ter zitting naar voren is gebracht met betrekking tot de kans op de dood bij een ontploffing op een afstand van 19,5 meter onvoldoende duidelijk is - er nader onderzoek dient te worden verricht naar de kans op levensgevaar op een afstand van 19,5 meter.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt de bewijsmotivering van de rechtbank in het vonnis op pagina 3 en 4, onder 3.3.2., over en maakt deze tot de hare en vult deze aan:
- op pagina 4 onder de alinea onder het kopje “Verweer ontbreken opzet”:
Daarbij komt dat verdachte bij de rechtbank heeft verklaard:
“Ik wist dat de mijn een bom moest voorstellen, maar ik wist niet echt wat ik meenam. Ik heb geen verstand van zulke dingen.(…)
Op dat moment dacht ik niet na wat ik meekreeg, maar ik voel mij nu genaaid. Ik schrok toen ik in het dossier las wat ik had meegekregen.”Niet is dan ook gebleken dat de verdachte zich bewust is geweest van het risico dat hij nam, namelijk dat hij - als gevolg van het tot ontploffing laten brengen van de mijn op een afstand van 19,5 meter - het leven zou kunnen laten.
- op pagina 4 onder de alinea onder het kopje “Verweer deugdelijkheid elektriciteitsdraad”:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het elektrasnoer niet in het NFI-rapport is meegenomen. Uit het Explosievenonderzoek-rapport blijkt echter dat onder meer onderzoek is verricht aan de kabel/ zwart draad met tape [AANF3743NL]. Van de kabel van onderzoeksmateriaal zijn de elektrische weerstanden gemeten over de uiteinden van de elektriciteitsdraden met een multimeter of een explosieveilige weerstandsmeter, zo staat in punt 4.3 op pagina 5. Op pagina 9 van dit rapport staat dat over zowel de blauwe als de bruine draad van het elektriciteitssnoer een lage weerstand van ongeveer 1 ohm werd gemeten. Uit het voorgaande blijkt dat wel degelijk onderzoek is verricht aan het elektriciteitsdraad.
De raadsvrouw heeft verder nog naar voren gebracht dat ‘Een 12V-accu met 1,1 ohm
weerstand op zichzelf geen slagpijpje kan laten ontploffen, omdat een slagpijpje meestal
mechanische impact of druk nodig heeft.’ Ook dit verweer verwerpt het hof, omdat uit ditzelfde rapport (pagina 10) blijkt dat het hier elektrische slagpijpjes betroffen. Daarbij komt dat tevens uit dit rapport (pagina 19) volgt dat de 12Volts accu van [AANF3740NL] in goede conditie was en dat over de polen van de accu een elektrische spanning is gemeten van circa 12,7 Volt. Concluderend volgt uit het explosievenonderzoek dat de elektrische slagpijpjes van [AABF3741NL] en de MRUD-antipersoneelsmijn [AANF3742NL] deugdelijk waren en de mijn tot ontploffing zou zijn gekomen.
Het hof neemt de motivering van de partiele vrijspraak feit 1 van de rechtbank in het vonnis op pagina 4 onder 3.3.3. eveneens over en maakt deze tot de hare en vult deze als volgt aan:
Als de verdachte en zijn mededader een timer op de antipersoneelsmijn hadden geplaatst en vervolgens waren vertrokken, was dit mogelijk anders geweest, omdat de ontploffing – na hun vertrek - dan mogelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen, te weten mogelijke passanten, teweeg zou kunnen brengen. Nu de verdachten de mijn via een draad van 19.5 meter tot ontploffing zouden brengen dient aangenomen te worden dat zij zouden hebben gelet of er passanten waren op het moment dat zij de mijn tot ontploffing zouden brengen. Het hof kan daarom slechts aannemen dat gevaar voor goederen is ontstaan.
Tot slot komt het hof toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw. Het hof wijst dit verzoek af, omdat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak bestaat om nader onderzoek te laten doen naar de vraag of er al dan niet sprake is voor levensgevaar indien de antipersoneelsmijn op een afstand van 19,5 meter tot ontploffing zou zijn gekomen. Uit het explosievenrapport blijkt dat kan worden vastgesteld dat een ontploffing op een afstand van 19,5 meter gevaarlijk is, waarbij levensgevaar kan worden verondersteld.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 13-192304-21
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat het feit bewezen dient te worden verklaard en dat de alternatieve scenario’s dienen te worden verworpen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan bewijs. Het DNA-bewijs is in deze zaak onvoldoende betrouwbaar en niet doorslaggevend. De forensische resultaten zijn onvolledig, er ontbreekt een statische berekening van de bewijswaarde en er zijn alternatieve verklaringen voor de aanwezigheid van het DNA op het wapen. Bovendien ontbreken vingerafdrukken en ander ondersteunend bewijs dat wijst op exclusief contact door de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt de bewijsmotivering van de rechtbank in het vonnis op pagina 2, onder het kopje 3.3 “Het oordeel van de rechtbank”, over en maakt deze tot de hare. Het hof schrapt de woorden “(de handgreep)” in de tweede alinea op pagina 2 en de hele eerste alinea op pagina 3 van het vonnis en vult de bewijsmotivering als volgt aan:
Uit het deskundigenrapport van The Maastricht Forensic Institute volgt dat op de ruwe delen van het vuurwapen, waaronder kan worden verstaan de handgreep van een vuurwapen, maar ook de grip van de slede of de hamer, een onvolledig DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Het hof leidt uit deze hoge zeldzaamheidswaarde af dat de verdachte daadwerkelijk celmateriaal aan het spoor heeft bijgedragen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke, ontlastende, verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het wapen. Uit het feit dat de verdachte enkele dagen voor het aantreffen van de rugzak met daarin het vuurwapen, de patroonmagazijnen en de munitie is gezien in de bosjes waar die rugzak is gevonden, leidt het hof af dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan in de bosjes en dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Hij heeft de wapens dus voorhanden gehad.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook zowel hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en onder 2, als hetgeen hem in de zaak met parketnummer 13-192304-21 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-168666-21:
1. primairhij op 28 juni 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen bij een Poolse supermarkt gelegen aan de [plaats] , met dat opzet met zijn mededader,
- met twee jerrycans met brandbare stof en één elektriciteitsdraad en een accu en een moker en een antipersoneelsmijn naar voornoemde Poolse supermarkt is gegaan en
- die twee jerrycans met brandbare stof en die elektriciteitsdraad en die accu en die antipersoneelsmijn heeft opgesteld en/of geplaatst bij de gevel van voornoemde Poolse supermarkt,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde supermarkt en goederen in voornoemde supermarkt en andere goederen en panden in de omgeving van voornoemde supermarkt te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 28 juni 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een antipersoneelsmijn, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Zaak met parketnummer 13-192304-21:
in de periode 15 maart 2021 tot en met 20 maart 2021 te Amstelveen een wapens van categorie II, onder 2 en van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten;
- een Crvena Zastava, model M70AB2, kaliber 7.62 x 39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en
- patroonmagazijnen, bedoeld en bestemd voor een Crvena Zastava, model M70AB2, kaliber 7.62 x 39 mm en
- munitie, als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten ongeveer 90 kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en voor het in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in beide zaken, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om, tevens rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn in beide zaken, de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof neemt in de zaak met parketnummer 15-168666-21 hetgeen de rechtbank in het vonnis op pagina 6 en 7 heeft overwogen onder het kopje “
de ernst van het feit” over en maakt dit tot de hare.
Het hof neemt tevens in de zaak met parketnummer 13-192304-21 hetgeen de rechtbank in het vonnis op pagina 4, vierde alinea over en maakt deze overweging tot de hare.
In aanvulling hierop overweegt het hof als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mevrouw [persoon] , sociaal werker bij [stichting] , medegedeeld dat het op dit moment goed gaat met de verdachte. Zij heeft de afgelopen tijd veel contact met de verdachte gehad en hij heeft, nadat hij vrijkwam uit detentie, hard gewerkt om zijn doelen te bereiken. [persoon] heeft het hof geadviseerd om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat de verdachte dan weer terug bij af zal zijn en hij dan waarschijnlijk zijn woning kwijt zal raken. Ook heeft zij geadviseerd om, indien aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, daar geen bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Ook de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij is vrijgekomen uit detentie, zijn leven inmiddels weer redelijk op orde heeft. Hij werkt momenteel zestien uur per week als bezorger en heeft een woning gekregen bij [adres 2] waar hij begeleid woont. Deze woning zal hij - in geval aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd - mogelijk kwijtraken.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op de ernst van de feiten, niet afdoende is om de verdachte een straf op te leggen welke gelijk is aan tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 maart 2025 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Wel houdt het hof, ten nadele van de verdachte, rekening met het feit dat hij in meerdere proeftijden liep, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft om opnieuw een delict te begaan.
Alles overwegende en gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd acht het hof een straf gelijk aan de eis van de advocaat-generaal passend en geboden. Zoals door de advocaat-generaal zal het hof de verdachte ook een voorwaardelijk strafdeel opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
In de zaak met parketnummer 13-192304-21 is de verdachte op 8 juli 2021 verhoord door de politie, hij is in die zaak niet in verzekering gesteld. In deze zaak geldt dat elke fase in beginsel binnen 24 maanden had behoren te zijn afgerond. De rechtbank heeft op 13 juli 2022 vonnis gewezen en het hof wijst op 8 april 2025 arrest. Derhalve is geen sprake van een schending van de redelijke termijn in eerste aanleg. Wel is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in hoger beroep overschreden, met ongeveer negen maanden.
In de zaak met parketnummer 15-168666-21 is de verdachte op 28 juni 2021 in verzekering gesteld en is hij op 5 april 2023 geschorst. In deze zaak geldt dat elke fase in beginsel binnen 16 maanden had behoren te zijn afgerond. De rechtbank heeft op 28 maart 2022 vonnis gewezen en het hof wijst op 8 april 2025 arrest. Deze termijn is in eerste aanleg niet overschreden. Wel is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden met één jaar en ruim negen maanden.
Deze overschrijdingen moet verdisconteerd worden in te op te leggen straf, nu niet gebleken is van omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel. Het hof hanteert daartoe als maatstaf een korting van ruim 10 procent, waardoor de zonder schending van de redelijke termijn, alles afwegende, passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, zal worden teruggebracht tot drie jaar en twee maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

In de zaak met parketnummer 13-192304-21:
Onder verdachte zijn een vuurwapen, drie patroonmagazijnen en munitie in beslag genomen. Nu met behulp van al deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
In de zaak met parketnummer 15-168666-21:
In deze zaak zijn er bij de verdachte goederen in beslag genomen, waaronder een geldbedrag van
€ 600,00. Uit het dossier volgt dat alle goederen destijds aan de rechthebbenden zijn teruggegeven, met uitzondering van voornoemd geldbedrag. De raadsvrouw heeft het hof dan ook verzocht om te beslissen dat het geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
Ook de advocaat-generaal heeft het hof verzocht te beslissen dat het geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten de verdachte.
Naar het oordeel van het hof dient het geldbedrag van € 600,00 dan ook te worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten de verdachte.

Vordering tenuitvoerlegging 15-010838-20

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging 13-684503-18

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen niet-ontvankelijk verklaren, omdat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze straf reeds in een andere strafzaak volledig ten uitvoer is gelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45, 47, 55, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-168666-21 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 13-192304-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
In de zaak met parketnummer 23-001862-22:
- 1 STK Mitrailleur, 6038856,
- 1 STK Patroonhouder, 6038866, Crevna Zastava
- 1 STK Patroonhouder, 6038867, Crvena Zastava
- 1 STK Patroonhouder, 6038871, Crvena zastava
- 5 STK Patroon, 6038858
- 1 DV Patroon, 6038894, koper
- 1 DV Patroon, 60328895, koper
- 1 DV Patroon, 6038897, koper.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
In de zaak met parketnummer 23-000852-22:
- een geldbedrag ter hoogte van € 600,00.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2020, parketnummer 15-010838-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-684503-18.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. P. Greve en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2025.
Mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.