ECLI:NL:GHAMS:2025:91

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.343.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en zorgregeling voor minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderen zijn sinds 28 april 2022 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna: de GI) en zijn uit huis geplaatst in een gezinshuis. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, is het niet eens met de verlenging van de machtiging en de wijziging van de zorgregeling. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 28 april 2025 en de omgang tussen de kinderen en de moeder opgeschort. Het hof heeft de visie van de GI onderschreven, die stelt dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen opgroeien. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de onveilige thuissituatie en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. De GI blijft verantwoordelijk voor de regie over de omgang tussen de kinderen en de ouders, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.521/01
zaaknummers rechtbank: C/15/349386 / JU RK 24-311 en C/15/349755 / JU RK 24-352
beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. R. Shahbazi te 's-Gravenhage,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] );
- [de vader] (hierna: [de vader] of: de vader), advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn.
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- het gezinshuis [X] te [plaats C] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (10 jaar), [minderjarige 2] (8 jaar) en [minderjarige 3] (6 jaar) (hierna: de kinderen) en over het contact tussen de kinderen en de moeder.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 28 april 2025. Ook heeft de rechtbank de omgang tussen de kinderen en de moeder opgeschort. Met betrekking tot de vader heeft de rechtbank bepaald dat er tijdelijk geen omgang plaatsvindt. De GI is belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang. De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is het niet eens met de overige beslissingen van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 18 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 1 augustus 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 25 september 2024 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken via een videobeeldverbinding. Van dit gesprek heeft de voorzitter op de zitting beknopt verslag gedaan.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op de zitting van 14 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- mr. R. Shahbazi namens de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee jeugdbeschermers;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop;
- het gezinshuis [X] , vertegenwoordigd door de gezinshuisouders.
De moeder was niet aanwezig op de zitting.
De GI heeft op de zitting spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De zaak heeft betrekking op de volgende minderjarige kinderen van de moeder:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats D] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats D] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2018 te [plaats E] .
3.2
De moeder en de vader hebben een relatie gehad, welke relatie naar het hof begrijpt thans is verbroken.
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.4
Bij beschikking van 21 april 2023 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de gezaghebbende vader de biologische vader is van de kinderen. Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat de gezaghebbende vader niet de biologische vader van de kinderen is.
3.5
De kinderen staan sinds 28 april 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is inmiddels verlengd tot 28 april 2025. Het hoger beroep van de moeder ziet niet op deze verlenging.
3.6
De kinderen zijn sinds 21 november 2022 uit huis geplaatst op grond van een door de kinderrechter uitgesproken machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder. De machtiging tot uithuisplaatsing is inmiddels verlengd tot 28 april 2024. De kinderen verblijven in het gezinshuis [X] .
3.7
Bij beschikking van 7 april 2023 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de moeder. Bij beschikking van 27 september 2023 is deze zorgregeling gewijzigd in die zin dat de kinderen één keer per maand gedurende anderhalf uur omgang hebben met de moeder. In de bestreden beschikking is deze omgang door de rechtbank opgeschort.
3.8
De rechtbank heeft verder overwogen dat zij de visie van de GI onderschrijft dat de kinderen niet meer bij een van de ouders zullen opgroeien. Het door de GI genomen perspectiefbesluit is naar het oordeel van de rechtbank op een zorgvuldige manier tot stand gekomen, is begrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.9
De moeder is ook de moeder van [minderjarige 4] , geboren [in] 2021 te [plaats E] . Ook [minderjarige 4] staat sinds 28 april 2022 onder toezicht van de GI en ook hij is sinds 21 november 2022 uit huis geplaatst. [minderjarige 4] verblijft eveneens in het gezinshuis [X] . De vader van [minderjarige 4] is [Y] . Op het hoger beroep van de moeder en [Y] tegen de beslissing tot uithuisplaatsing, tot wijziging van de zorg/omgangsregeling en het verzochte deskundigenonderzoek ten aanzien van [minderjarige 4] beslist het hof bij afzonderlijke beschikking van heden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 28 april 2025. Ook heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd in die zin dat de omgang tussen de kinderen en de moeder tijdelijk wordt opgeschort, zodat de kinderen tot rust kunnen komen. De GI is belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang. Tussen de kinderen en de vader is een zorgregeling vastgesteld in die zin dat er tijdelijk geen omgang plaatsvindt. De GI is ook in dit kader belast met de regie over de hervatting en invulling van de omgang. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de rechtbank afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen alsnog wordt afgewezen, dan wel de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te bekorten;
- het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen, alsnog wordt afgewezen;
- het inleidende verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten, alsnog wordt toegewezen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de uithuisplaatsing telkens met een jaar kan verlengen.
Deskundigenonderzoek
5.2
Uit artikel 810a, tweede lid, Rv volgt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, de ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag, of de ontzetting van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Met deze bepaling is beoogd te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken. Een voldoende concreet en terzake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a, tweede lid, Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
Zorgregeling
5.3
Uit artikel 1:265g, eerste lid, BW volgt dat de rechtbank op verzoek van de GI een zorgregeling of omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.4
De moeder stelt dat zij – met intensieve hulpverlening in de thuissituatie – voor alle vier haar kinderen kan zorgen. De moeder kan zich dan ook niet verenigen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
5.5
De GI voert aan dat de beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen op goede gronden berust.
5.6
De vader voert aan dat hij achter de verzoeken van de moeder staat. Daarnaast wil de vader graag dat de omgangsregeling tussen hem en de kinderen wordt hervat door de GI.
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er zijn nog steeds zorgen en onduidelijkheden rondom de verhouding tussen de ouders. Het lukt de moeder niet om te voldoen aan de basiseisen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het opgroeiperspectief van de kinderen ligt dan ook niet langer bij de moeder.
De beoordeling door het hof
5.8
Het hof laat zich als eerste uit over het verzoek van de moeder om te bepalen dat de rechtbank ten onrechte het perspectiefbesluit van de GI heeft bekrachtigd. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat het dictum van de bestreden beschikking geen beslissing bevat over het opvoedbesluit, maar ook omdat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin het perspectiefbesluit aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd (HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148). In die beschikking overweegt de Hoge Raad verder dat de rechter een perspectiefbesluit wel kan beoordelen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van een kind. In dit geval heeft de GI het standpunt ingenomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en mede in dat licht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. In dat kader zal het hof het perspectiefbesluit hierna wel bij de boordeling betrekken.
5.9
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het inleidende verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen op juiste gronden heeft toegewezen. Het hof is, na eigen onderzoek en met overneming van de motivering van de rechtbank, van oordeel dat is komen vast te staan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ook nu nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. In aanvulling op de motivering van de rechtbank overweegt het hof als volgt.
5.1
De kinderen zijn in 2022 uit huis geplaatst vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. De kinderen zijn in het verleden blootgesteld aan emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld (zowel verbaal als fysiek) in de thuissituatie. Het lukte de moeder niet om een veilige opvoedomgeving te bieden aan de kinderen. Op dit moment verblijven de kinderen bij het gezinshuis [X] , waar zij één op één begeleiding krijgen vanwege hun belaste verleden. De afgelopen jaren heeft de GI geprobeerd de patronen te doorbreken en te onderzoeken of er mogelijkheden waren om de kinderen terug te plaatsen bij de moeder. Tot op heden constateert de GI nog onvoldoende verandering bij de moeder. Zoals is overwogen door de rechtbank, lukt het de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek en beperkte leerbaarheid nog steeds niet om het belang van de kinderen voorop te stellen en patronen te doorbreken. De behandeling die voor de moeder noodzakelijk wordt geacht om tot een verbetering te komen is nog niet van de grond gekomen omdat het haar onvoldoende lukt om de afspraken met de hulpverlening na te komen. De moeder werkt zodoende onvoldoende aan haar persoonlijke problematiek. Het hof constateert dat de moeder voldoende mogelijkheden heeft gekregen om haar opvoedvaardigheden aan te passen aan de behoeften van de kinderen, maar dat dit haar tot op heden niet is gelukt. Ook tijdens de omgangsmomenten wordt geconstateerd dat de moeder nog steeds onvoldoende zicht lijkt te hebben op hetgeen de kinderen nodig hebben. Het lukt de moeder onvoldoende om bij hen aan te sluiten.
Naast het feit dat de opvoedvaardigheden van de moeder niet in positieve zin zijn veranderd, zijn er tot op heden nog steeds zorgen over de onveiligheid in de thuissituatie van de moeder. Zo bestaat nog steeds veel onduidelijkheid over de (relationele) verhouding tussen de ouders. Ook ter zitting in hoger beroep heeft de vader hier geen duidelijkheid over kunnen dan wel willen verschaffen aan het hof. Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat de afgelopen periode veelvuldig meldingen zijn binnenkomen bij Veilig Thuis met betrekking tot huiselijk geweld in de omgeving van de moeder, waarvan de meest recente melding op 26 september 2024 is gedaan. Deze onveiligheid komt ook tot uiting tijdens de omgangsmomenten met de kinderen, waarbij het de ouders niet lukt om de gemaakte veiligheidsafspraken op te volgen. De kinderen worden tijdens de omgangsmomenten (nog steeds) blootgesteld aan onveiligheid in de vorm van geweld, stress en spanningen tussen de ouders van de vier kinderen. Inmiddels is ook [minderjarige 4] , het jongste kind van de moeder, uit huis geplaatst vanwege de blootstelling aan stress en spanning door het aanhoudende huiselijk geweld tussen haar ouders. De moeder verbleef met [minderjarige 4] in een moeder-kind huis ([Z]), maar kon daar niet langer verblijven omdat het de ouders niet lukte zich te houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken.
5.11
De kinderen wonen inmiddels al ruim twee jaar in hetzelfde gezinshuis waar zij structuur, rust en regelmaat ervaren. Onder deze omstandigheden onderschrijft het hof – net als de rechtbank – de in het perspectiefbesluit beschreven visie en de koers van de GI, die inhoudt dat de komende periode gezocht zal worden naar een plek waar goed voor de kinderen gezorgd kan worden en waar zij het beste kunnen opgroeien, mede gelet op hun individuele behoeften. Er zal dus niet meer aan terugplaatsing bij de moeder worden gewerkt. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de machtiging in duur te bekorten, zoals door de moeder verzocht.
Deskundigenonderzoek
5.12
Het hof ziet geen aanleiding om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv te gelasten, zoals de moeder zowel bij de rechtbank als in hoger beroep heeft verzocht. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het door de moeder verzochte onderzoek. De GI heeft inmiddels een verzoek ingediend bij de raad om onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad naar voren gebracht dat dit onderzoek inmiddels is gestart en naar verwachting in 2024 zal zijn afgerond. Gelet op het lopende onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindiging, acht het hof het niet aangewezen en in strijd met het belang van de kinderen om daarnaast ook in het kader van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog een (tegen-)onderzoek in de zin van artikel 810a, tweede lid, Rv te laten plaatsvinden. Het hof zal dit verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
Zorgregeling
5.13
Sinds het verblijf van de kinderen in het gezinshuis hebben er omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de kinderen en de moeder en de (juridische) vader. Door de gedragsdeskundige en de begeleiders van het gezinshuis werd geconstateerd dat de kinderen voorafgaand aan en na afloop van de omgangsmomenten zorgelijk of ontregeld gedrag lieten zien. Dit uitte zich in agressie, ontregeling, slecht slapen, onzindelijkheid en in grensoverschrijdend seksueel gedrag. De omgang met de moeder en de vader lijkt een trigger te zijn voor de kinderen, waarbij zij steeds opnieuw worden geconfronteerd met traumatische ervaringen uit het verleden. Het steeds opnieuw blootstellen van de kinderen aan deze stress en spanningen kan ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen, aldus de GI.
5.14
Sinds het stopzetten van de omgangsmomenten lijken de kinderen rustiger te zijn. Gelet op het verloop van de omgangsmomenten, acht het hof een uitbreiding dan wel het nu opheffen van de schorsing van de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder op dit moment niet aan de orde. Het hof acht het wel wenselijk dat de GI de regie blijft voeren over de eventuele hervatting van de omgang tussen de kinderen en de moeder, zoals ook door de rechtbank bepaald. Zoals de GI ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zal ieder omgangsmoment geëvalueerd worden. Vervolgens krijgen de kinderen de tijd om te herstellen en zal naar verwachting een volgend omgangsmoment ingepland worden.
5.15
Ten aanzien van de omgangsmomenten tussen de kinderen en de vader merkt het hof, ten overvloede, het volgende op. Het hof begrijpt de wens van de vader om de omgang tussen hem en de kinderen te herstellen. Het hof acht het echter in het belang van de kinderen dat de GI ook ten aanzien van de omgang tussen de kinderen en de vader de regie blijft voeren. De kinderen hebben recent te horen gekregen dat de vader niet hun biologische vader is en dit nieuws heeft veel impact op hen gehad. Mede gelet op dit nieuws geven de kinderen op dit moment aan dat zij geen behoefte hebben aan contact met de vader. Het hof is, net als de GI, van oordeel dat het belangrijk is om de behoeften van de kinderen te blijven volgen en dit maakt dat regie door de GI noodzakelijk is. Het hof merkt hierbij op dat de mogelijkheid tot het sturen van kaartjes aan de kinderen, zoals ook besproken ter zitting in hoger beroep, open blijft staan voor de vader.
5.16
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.F. Miedema en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.