ECLI:NL:GHAMS:2025:908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.349.992/01 en 200.349.992/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht voormalig echtelijke woning: vernietiging bestreden beschikking en toewijzing huurrecht aan de vrouw

In deze zaak gaat het om het huurrecht van de voormalig echtelijke woning van partijen, na hun echtscheiding. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere beschikking het huurrecht aan de man toegewezen, maar de vrouw is in hoger beroep gegaan. De vrouw, die samen met haar minderjarige zoon in de woning woont, verzoekt het hof om het huurrecht aan haar toe te kennen. De man, die ook een belang heeft bij de woning, verzoekt om de eerdere beslissing van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en komt tot de conclusie dat het belang van de vrouw, die haar zoon onderdak moet bieden, zwaarder weegt. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent het huurrecht toe aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep wordt afgewezen. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.349.992/01 en 200.349.992/02
zaaknummer rechtbank: C/15/353506 FA RK 24-2988
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep en in het incident,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. Ö.G. Öztürk te Uitgeest,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep en in het incident,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het huurrecht van de echtelijke woning van partijen.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 17 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking), voor zover hier van belang, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan [A-straat] te [plaats A] aan de man toegewezen.
De vrouw vindt dat zij huurder moet zijn van de voormalig echtelijke woning.
De man vindt dat hij de huurder moet blijven en dat de vrouw de woning per ommegaande dient te verlaten.
Het hof zal bepalen dat de vrouw de huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning en het hof legt hierna uit waarom het tot deze beslissing komt.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 januari 2025 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking (zaak met zaaknummer 200.349.992/01).
Op 28 januari 2025 heeft de vrouw in een aanvullend beroepschrift een verzoek gedaan tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaak met zaaknummer 200.349.992/02).
2.2
De man heeft op 7 februari 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 20 februari 2025 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De zitting heeft op 21 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
Bij aanvang van de zitting is namens de man bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van de vrouw van 20 februari 2025 en de bijbehorende producties (te weten producties 9 tot en met 19). Het verweerschrift heeft volgens de man geen betrekking op het incidenteel hoger beroep maar vormt een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de man in principaal hoger beroep, waardoor er sprake is van strijd met de twee-conclusie-regel. Ten aanzien van de producties 9 tot en met 19, die dienen ter onderbouwing van het stuk, geldt volgens de man dat deze om dezelfde reden buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Voor zover deze producties moeten worden opgevat als onderbouwing van het principaal hoger beroep van de vrouw, dienen deze volgens de man buiten beschouwing te worden gelaten omdat ze na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof en de man in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de producties en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.6
Het hof zal de inhoud van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep buiten beschouwing laten, omdat dit grotendeels een inhoudelijke reactie op het verweerschrift van de man in principaal hoger beroep betreft en daarom in strijd is met de twee-conclusie-regel. Ook de producties 9 tot en met 17 en 19 van de zijde van de vrouw zal het hof buiten beschouwing laten, omdat zij onvoldoende onderbouwd heeft waarom deze stukken, die voor een deel stammen uit 2018 en 2024, pas een dag voor de zitting zijn ingediend. Productie 18 zal het hof wel betrekken bij zijn beoordeling. Van dit stuk (een mail van een half A4 van [X] Notarissen) was eenvoudig kennis te nemen en de vrouw en haar advocaat hebben de inhoud daarvan betrokken bij hun verklaringen tijdens de zitting.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2010 te [plaats A] met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in de – in zoverre niet – bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 27 januari 2025 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw heeft uit een eerdere relatie een minderjarige zoon, [kind 1] . [kind 1] woont bij de vrouw.
De man heeft uit eerdere relaties een meerderjarige dochter [kind 2] en een minderjarige zoon [kind 3] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 16 januari 2019 is tussen partijen al eerder de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning (als niet weersproken) aan de man toebedeeld.
3.3
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft op 25 juli 2024 bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan [A-straat] te [plaats A] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de in zoverre bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Zaak met zaaknummer 200.349.992/01
4.2
De vrouw verzoekt
in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, kosten rechtens.
4.3
De man verzoekt
in het principaal hoger beroepbekrachtiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de vrouw.
In het incidenteel hoger beroepverzoekt de man te bepalen dat de vrouw de woning gelegen aan [A-straat] te [plaats A] per omgaande dient te verlaten op straffe van ontruiming van deze woning met machtiging aan de man deze beschikking desnoods met behulp van de sterke arm ten uitvoer te doen leggen.
4.4
De vrouw verzoekt
in het incidenteel hoger beroepafwijzing van het verzoek van de man.
Zaak met zaaknummer 200.349.992/02
4.5
De vrouw verzoekt de werking van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te schorsen totdat in hoger beroep het verzoek om het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen opnieuw is beoordeeld, althans een oordeel te geven dat het hof juist vindt.
4.6
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar schorsingsverzoek dan wel het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Zaak met zaaknummer 200.349.992/01
5.1
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Het wettelijk kader
5.2
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke huurwoning zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De standpunten
5.3
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toe te kennen. De voorzieningenrechter heeft in de beschikking van 25 juli 2024 geoordeeld dat het belang van de vrouw bij voortgezet gebruik van de echtelijke woning zwaarder weegt en op 28 juli 2024 heeft de man per mail aan de vrouw laten weten dat hij ermee instemt dat zij de woning kan behouden. Volgens de vrouw heeft hij daarna ook zijn spullen uit de woning gehaald. Het arbeidscontract van de vrouw is niet verlengd omdat zij veel last heeft van spanningen. Zij komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring en kan met haar uitkering geen andere woning vinden. De man daarentegen woont samen met zijn vriendin, aldus de vrouw. Daarnaast zou hij, gelet op zijn medische toestand, volgens de vrouw in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Het argument van de man dat de vrouw een alternatief heeft omdat haar zoon [kind 1] geld vanuit zijn erfenis zou kunnen aanwenden voor het kopen van een woning, gaat niet op. Het is de vrouw die [kind 1] onderdak moet bieden en niet andersom, aldus de vrouw.
5.4
De man meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Hij heeft met het mailbericht van 28 juli 2024 empathie willen tonen en geprobeerd de verstandhouding met de vrouw te verbeteren, maar daarmee geen afstand van zijn huurrecht willen doen. Hij heeft enkel wat spullen van zijn ouders die hem dierbaar zijn opgehaald uit de woning. De man is sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter dakloos. Hij lijdt aan de gespannen situatie en zijn sociaal maatschappelijke situatie heeft een grote impact op zijn toch al slechte gezondheid. Helaas is zijn urgentieaanvraag afgewezen. Ten aanzien van het standpunt van de vrouw dat zij [kind 1] onderdak moet bieden, stelt de man dat [kind 1] bijna zeventien is, veel tijd doorbrengt bij zijn oma en de beschikking heeft over een aanzienlijk kapitaal waarvan hij een woning zou kunnen aankopen. Het belang van de man bij toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning is groter dan dat van de vrouw, aldus de man.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Beide partijen hebben een belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
5.6
Vaststaat dat het voor beide partijen moeilijk is om op korte termijn betaalbare, zelfstandige woonruimte te vinden in (de regio van) [plaats A] of elders. Zij ontvangen allebei een laag inkomen uit een uitkering en (mede gelet op de krappe woningmarkt) is aannemelijk is dat geen van beiden op korte termijn voor een sociale huurwoning in aanmerking komt. Ook is aannemelijk dat zij beide kampen met min of meer ernstige gezondheidsproblemen en dat de spanningen die voortkomen uit de onzekere huisvestingsituatie een flinke weerslag hebben op beider gezondheid. Dit maakt dat zowel de vrouw als de man vanwege hun psychische en lichamelijke gesteldheid een groot belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Het hof gaat voorbij aan de argumenten van de man dat hij eerder dan de vrouw huurder van de woning was en dat de vrouw bij gelegenheid van de eerdere echtscheiding de huur heeft opgezegd. Het staat namelijk vast dat de vrouw sinds 2010 vrijwel onafgebroken in de woning heeft gewoond en de eerdere huuropzegging door de vrouw geen rechtsgevolg heeft gehad. Doorslaggevend voor het hof is, zoals ook door de voorzieningenrechter in de beschikking van 25 juli 2024 is overwogen, dat [kind 1] , de minderjarige zoon van de vrouw met de vrouw, in de voormalig echtelijke woning woont. Het hof acht het van belang dat [kind 1] met de vrouw in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen waar hij al sinds zijn kleutertijd woont, waar hij naar school gaat en waar hij zijn vrienden heeft. Dat [kind 1] in het verleden in het kader van een omgangsregeling bij zijn inmiddels overleden vader in het [plaats B] verbleef en nu nog regelmatig bij zijn oma in het [plaats B] verblijft, doet aan het voorgaande niet af. Het argument van de man dat [kind 1] de erfenis van zijn overleden vader zou kunnen aanwenden voor het aankopen van een woning, maakt het oordeel van het hof ook niet anders. De vrouw heeft immers geen zeggenschap over dat vermogen en van [kind 1] kan, als minderjarige, niet verlangd worden dat hij zijn erfenis aanwendt voor de huisvesting van zijn moeder. Dit geldt temeer omdat hij geen vader meer heeft en zijn moeder over een beperkt inkomen beschikt; het vermogen uit de erfenis zal hij daarom in de toekomst goed kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld zijn verdere opleiding.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vrouw in hoger beroep toewijzen.
5.7
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep afwijzen.
Zaak met zaaknummer 200.349.992/02
5.8
Nu het hof hiervoor heeft beslist in de hoofdzaak, zal het hof het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afwijzen, bij gebrek aan belang.
Proceskosten
5.9
Voor zover de vrouw heeft bedoeld te verzoeken om de man in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen, wijst het hof dit verzoek af. Gelet op de aard van de procedure is het hof van oordeel dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure dienen te dragen.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.349.992/01
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 17 oktober 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning, gelegen aan [A-straat] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man en de vrouw ieder de eigen kosten van deze procedure dragen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.349.992/02
wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de in zoverre bestreden beschikking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, M.F.G.H. Beckers en
P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
8 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.