In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een gewezen verdachte, ingediend op 27 september 2024. Het verzoek betreft schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor immateriële en materiële schade, reiskosten en kosten van rechtsbijstand. De advocaat-generaal heeft op 9 oktober 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt en het hof heeft op 14 januari 2025 de betrokken partijen gehoord in raadkamer. De verzoeker heeft schadevergoeding gevraagd voor immateriële schade van € 1.040,00, materiële schade van € 204,75, reiskosten van € 70,24 en kosten van rechtsbijstand van € 680,00. Het hof heeft vastgesteld dat de door verzoeker aangevoerde bijzondere omstandigheden niet voldoende zijn om van de forfaitaire bedragen af te wijken. Het hof heeft echter wel gronden van billijkheid aanwezig geacht voor een vergoeding van immateriële schade van € 520,00 en materiële schade van € 168,48. Daarnaast zijn reiskosten van € 35,24 toegewezen. De totale vergoeding die aan verzoeker is toegekend bedraagt € 1.403,72. Het hof heeft de beschikking op 4 februari 2025 uitgesproken en bevolen tot onverwijlde betekening aan verzoeker.