ECLI:NL:GHAMS:2025:886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
23-003088-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake diefstal met geweld, met uitzondering van beslissingen over schadevergoeding

Op 3 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 november 2023 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1996 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, die zijn vernietigd.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 300,00 voor immateriële schade, waarvan € 150,00 was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het volledige bedrag. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering volledig wordt toegewezen, terwijl de raadsman heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij en heeft betwist dat de vordering voldoende was onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte, en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft de op te leggen maatregel gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de aard en ernst van de normschending, het lichamelijk letsel van de benadeelde en vergelijkbare schadevergoedingen in soortgelijke zaken. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal zes dagen, en de aanvangsdatum van de wettelijke rente is bepaald op 27 oktober 2023. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003088-23
datum uitspraak: 3 april 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-283048-23 en 13-054751-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof overweegt dat de verhoren van de medewerkers van de [winkel] , die in hoger beroep hebben plaatsgevonden bij de raadsheer-commissaris, het hof niet tot andere inzichten heeft gebracht ten aanzien van de bewezenverklaring.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de door de verdediging verzochte vrijspraak, en subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet voldoende is onderbouwd ten aanzien van de psychische schade die zou zijn geleden.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij last had van een trekkend gevoel aan zijn borst en dat hij daar ook beurse plekken had. Dit heeft hij genoegzaam onderbouwd met een foto (doorgenummerde pagina 22 van het politiedossier). De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen – anders dan de rechtbank – op een schadebedrag van € 300,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij het geweld heeft opgelopen;
  • de schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters worden toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 oktober 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. H.A. van Eijk en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 april 2025.
=========================================================================
[…]