Uitspraak
[appellant] ,
[geïntimeerde 1] ,
- [geïntimeerde 1] , bijgestaan door mr. Loijmans voornoemd,
- [naam 1] , zoon van [geïntimeerde 1] .
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. [appellant] heeft een bedrijfsruimte verhuurd aan [geïntimeerden], die een café en restaurant exploiteren. De huurovereenkomst is in 2021 verlengd tot eind 2026, maar [appellant] heeft deze opgezegd. [geïntimeerden] hebben de opzegging niet geaccepteerd en [appellant] vordert nu de beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte, primair op basis van dringend eigen gebruik en subsidiair op basis van belangenafweging. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat de renovatieplannen onvoldoende concreet waren en de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerden] uitviel. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, omdat de onderbouwing van het eigen gebruik niet voldoende concreet was. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.