ECLI:NL:GHAMS:2025:869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
23-002563-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk vervoeren van hennep met betrekking tot vormverzuimen en opzetverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 435 kilogram hennep op 17 juni 2022 te Oostzaan. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vormverzuimen, met name dat de doorzoeking van het voertuig onrechtmatig was omdat de verdachte niet goed geïnformeerd was over zijn rechten. Het hof oordeelde dat, hoewel er een vormverzuim was, de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. Het hof verwierp ook het opzetverweer, omdat de verdachte als bestuurder van het voertuig verantwoordelijk was voor de inhoud ervan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van tien maanden op, rekening houdend met de redelijke termijn van het proces en de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, en het hof gelastte de teruggave van in beslag genomen geldbedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002563-22
datum uitspraak: 25 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 27 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-150722-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2022 te Oostzaan, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 435 kilogram hennep(toppen), een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat geen sprake is van enig vormverzuim nu de verbalisanten rechtmatig hebben opgetreden en de verdachte vrijwillig heeft meegewerkt aan de doorzoeking van het voertuig, waarbij sprake was van
informed consent.Mocht het hof van oordeel zijn dat wel sprake is van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv), dan dient te worden volstaan met een constatering van dat verzuim nu de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek naar onderhavig feit. Allereerst hebben de verbalisanten niet voldaan aan hun cautieplicht. Daarnaast was de doorzoeking van de auto onrechtmatig nu de verdachte niet heeft begrepen wat zijn rechten en plichten waren, waardoor geen sprake was van
informed consent. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep die in de laadruimte van het voertuig is aangetroffen.
Het hof begrijpt dat de verdediging hiermee stelt dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv en overweegt als volgt.
Vormverzuimenverweer
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er aan de zijde van de verbalisanten geen cautieplicht bestond, omdat zich geen verhoorsituatie heeft voorgedaan.
Wel is het hof evenals de verdediging van oordeel dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek doordat de doorzoeking van het voertuig onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal heeft gesteld dat de doorzoeking van het voertuig heeft plaatsgevonden op basis van vrijwilligheid, maar het hof is oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake was van
informed consent, inhoudende dat de verdachte voldoende geïnformeerd was en vrijwillig en ondubbelzinnig toestemming heeft verleend voor de doorzoeking van het voertuig. Derhalve is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Om te bepalen of aan dit vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden (en zo ja welk), moet gekeken worden naar het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat hierdoor voor de verdachte is veroorzaakt (artikel 359a, tweede lid, Sv).
Door of namens de verdachte is niet geconcretiseerd wat het door hem ondervonden nadeel is ten gevolge van dit vormverzuim. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, is geen rechtens te respecteren belang. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de verdachte (persoonlijk) enig relevant nadeel heeft ondervonden, zal het hof volstaan met het constateren van het vormverzuim.
Opzetverweer
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in het voertuig en dat derhalve het vereiste opzet ontbreekt, overweegt het hof dat de verdachte op 17 juni 2022 de bestuurder en enige inzittende was van het voertuig. Als algemene ervaringsregel geldt dat de bezitter/gebruiker van een voertuig weet welke spullen zich in dat voertuig bevinden, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De omstandigheid dat het voertuig eigendom is van zijn werkgever, maakt dat niet anders. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2022 te Oostzaan, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 435 kilogram hennep(toppen).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat strafvermindering dient te volgen gelet op de gestelde vormverzuimen en dat rekening dient te worden gehouden met artikel 63 Sr.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van ruim 400 kilo hennep. Gezien de aangetroffen hoeveelheid kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. De verdachte heeft zich daar in het geheel niet om bekommerd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het aanwezig hebben van softdrugs bij een hoeveelheid van 25 tot 250 kilogram een gevangenisstraf van twaalf maanden genoemd. In het geval van de verdachte is sprake van het aanwezig hebben van ruim vierhonderd kilo softdrugs. Derhalve acht het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend. Het hof zal deze straf dan ook als uitgangspunt nemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 februari 2025 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Daarnaast blijkt uit dat uittreksel dat artikel 63 Sr van toepassing is. Het hof ziet daarin aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden op te leggen.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is immers namens de verdachte op 27 september 2022 ingesteld, terwijl het hof op 25 maart 2025 arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer zes maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen tot tien maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het aan de verdachte toebehorende en onder hem inbeslaggenomen geldbedrag aan hem dient te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 510 EUR IBG 17-06-22.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. A.R.O. Mooy en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2025.
mr. B.E. Dijkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]