Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Vordering tenuitvoerlegging 23-002675-20
Schorsingsverzoek
BESLISSING
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2024. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23-002675-20, welke vordering door het hof niet-ontvankelijk is verklaard. De advocaat-generaal had de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het hof oordeelde dat de vordering enkel een parketnummer bevatte zonder verdere specificaties over de straf of feiten, waardoor deze niet als een geldige vordering kon worden aangemerkt volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast heeft de raadsvrouw van de verdachte een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, zodat de verdachte de resterende gevangenisstraf van 17 dagen in een andere zaak kan uitzitten. De advocaat-generaal heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. Het hof heeft, gelet op de omstandigheden, besloten om de voorlopige hechtenis van de verdachte tijdelijk te schorsen, zodat hij de openstaande gevangenisstraf kan ondergaan. Het hof heeft benadrukt dat de schorsing eindigt op het moment dat de detentiefasering begint, indien dit het geval is. De beslissing van het hof is genomen in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de griffier, met uitzondering van mr. B.E. Dijkers, die buiten staat was om te ondertekenen.