ECLI:NL:RBAMS:2024:8292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
13/266868-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en diefstal door middel van verbreking en inklimming met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling en diefstal. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, is beschuldigd van het opzettelijk vernielen van een glazen deur in Amsterdam op 20 augustus 2024 en het stelen van een laptop uit een winkel in Heemskerk op 11 augustus 2024. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft de ISD-maatregel voor twee jaren geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het advies van de reclassering, dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk achtte om gedragsverandering te bewerkstelligen en recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/266868-24 (zaak A) en 13/341912-24 (zaak B)
(ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 23/002675-20
Datum uitspraak: 29 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting mevrouw [persoon 1] (reclasseringswerker) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van zaak A
hij op of omstreeks 20 augustus 2024 te Amsterdamopzettelijk en wederrechtelijk een (glazen) deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
ten aanzien van zaak B
hij op of omstreeks 11 augustus 2024 te Heemskerk in/uit een winkel, gelegen aan de [adres 2], een laptop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het in zaak
A tenlastegelegde als het in zaak B tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de zaken A en B geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte zich op 20 augustus 2024 heeft schuldig gemaakt aan vernieling.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte zich op 11 augustus 2024 heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van verbreking en inklimming.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
op 20 augustus 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een glazen deur, die aan [persoon 2] toebehoorde heeft vernield;
ten aanzien van zaak B
op 11 augustus 2024 te Heemskerk uit een winkel, gelegen aan de [adres 2], een laptop, die aan [persoon 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen laptop onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en inklimming.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen. De straf die is opgelegd in de zaak met parketnummer 15/170862-24 is nog niet volledig ten uitvoer gelegd en kan niet meetellen voor de beoordeling van de harde criteria. Daarnaast is niet voldaan aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Eerdere reclasseringstrajecten zijn weliswaar niet gelukt, maar dit is niet alleen de schuld van verdachte. Wat de raadsvrouw betreft zijn de mogelijkheden in het voorwaardelijk kader nog niet uitgeput. Subsidiair heeft de raadsvrouw gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarin staat dat voor een bedrijfsinbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden wordt opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en diefstal door middel van verbreking en inklimming. Dit zijn hinderlijke feiten die bij de slachtoffers overlast en schade veroorzaken. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 31 oktober 2024, opgemaakt door [persoon 1]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is sprake van een patroon aan vermogensdelicten en delicten met een agressiecomponent. Daarnaast is sprake van overlastgevend gedrag en is er een sterk verband tussen het middelengebruik en delictgedrag. Bij verdachte is sprake van verslavingsproblematiek, psychiatrische problematiek en onstabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Daarnaast is sprake van een pro criminele houding en ontbreekt het hem aan probleembesef. Inzet vanuit eerdere reclasseringstrajecten in de vorm van zowel ambulante als klinische behandelingen, hebben niet geleid tot gedragsverandering en verbetering van zijn situatie. Hierdoor is het risico onverminderd hoog gebleven. Gelet op het negatieve verloop van eerdere reclasseringstoezichten, de ingezette interventies en de ambivalente houding van verdachte jegens gedragsverandering wordt een voorwaardelijk kader onvoldoende toereikend geacht. De reclassering adviseert daarom de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren om te komen tot langdurige gedragsverandering en het reduceren van het recidiverisico. Binnen de onvoorwaardelijke ISD-maatregel acht de reclassering een gefaseerd plan van belang, waar een klinische opname onderdeel van is en waarin verdachte kan doorstromen naar een passende begeleid wonen instelling om het recidiverisico te reduceren. Indien sprake is van onttrekking, kan verdachte worden teruggeplaatst in de Penitentiaire Inrichting, stabiliseren en dan kan er een nieuw plan van aanpak worden opgesteld. Dit vangnet zorgt ervoor dat verdachte niet opnieuw voor langere tijd terugvalt in middelengebruik en oude gedragspatronen met delictgedrag tot gevolg. Ook blijft de maatschappij voor enige tijd tegen verdachte beschermd.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker [persoon 1] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd.
Voldaan aan de ‘harde’ criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 11 november 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad volgt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte voldoet aldus aan de ‘harde’ criteria van de ISD-maatregel.
Voldaan aan de ‘zachte’ criteria
Om een ISD-maatregel op te kunnen leggen, moet ook blijken dat er geen minder ingrijpend alternatief voor het opleggen van een ISD-maatregel tot de mogelijkheden behoort. Daarbij wordt gekeken of er in het verleden dwang- of drangtrajecten hebben plaatsgevonden die niet hebben geleid tot een gedragsverandering, of dat verdachte heeft aangegeven hieraan niet mee te willen werken, of dat verdachte daar geen mogelijkheden toe heeft (de zogenaamde ‘zachte criteria’).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verdachte ook aan de ‘zachte’ criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. In het verleden zijn diverse reclasseringstrajecten (in de vorm van zowel ambulante als klinische behandelingen) mislukt, omdat verdachte meermaals de gemaakte afspraken niet na is gekomen. Ondanks dat herhaaldelijk nieuwe afspreken zijn gemaakt, liet hij het uiteindelijk afweten. Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker bevestigd en nader toegelicht dat verdachte zijn afspraken niet nakwam en vrij snel is teruggevallen in middelengebruik. Het feit dat de behandeling niet van de grond is gekomen is dan ook niet aan de reclassering te wijten. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden meer om verdachte in een ambulant kader te begeleiden. Om veranderingen bij verdachte tot stand te brengen en om recidive te voorkomen is een dwangkader noodzakelijk, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken. De rechtbank ziet verdachte bij uitstek als iemand die baat kan hebben bij een ISD-maatregel, omdat hij op alle leefgebieden hulp kan gebruiken. De rechtbank zal daarom het advies van de reclassering volgen en aan verdachte de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002675-20, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 31 maart 2022 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd. Het is niet opportuun om daarnaast de eerder voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
ten aanzien van zaak B
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en inklimming
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met
parketnummer 23/002675-20af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]