ECLI:NL:GHAMS:2025:861

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
200.330.128/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, en de vader, verzoeker in incidenteel hoger beroep, zijn beiden betrokken bij de zorg voor de kinderen. De moeder woont in [plaats A] en heeft de zorgregeling in 2018 laten vaststellen, waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven. De vader heeft verzocht om uitbreiding van de zorgregeling, zodat de kinderen één nacht per twee weken langer bij hem verblijven. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 13 februari 2024 al geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De raad heeft in zijn rapport van 11 oktober 2024 geconcludeerd dat er geen zwaarwegende belemmeringen zijn voor uitbreiding van de zorgregeling. Het hof heeft de bestaande regeling aangepast, zodat de kinderen nu de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven en de andere week van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur. Daarnaast is er een nieuwe vakantieregeling vastgesteld, waarbij de vakanties gelijkelijk tussen de ouders worden verdeeld. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat zij de ruimte krijgen om hun band met de vader te versterken, en dat de ouders hun verantwoordelijkheden nemen in de opvoeding van de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.330.128/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/730756 / FA RK 23/1638
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. L.W. Castelijns te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2014;
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2016
(hierna gezamenlijk: de kinderen).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar zijn (tussen)beschikking van 13 februari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:569). Bij die beschikking is de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2023, uitgesproken onder zaaknummer C/13/730756 /FA RK 23/1638, (hierna: de bestreden beschikking) bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de moeder om met de kinderen naar Friesland te mogen verhuizen is afgewezen. Daarnaast heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vragen welke mogelijkheden er zijn voor uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen, of er factoren zijn die uitbreiding van de omgang belemmeren en zo ja, of en op welke wijze en termijn deze kunnen worden opgeheven. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden.
1.2
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de raad van 14 oktober 2024 met als bijlage het raadsrapport van 11 oktober 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 31 december 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 6 januari 2025 met bijlagen.
1.3
De voorzitter heeft op 13 januari 2025 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken, in het bijzijn van de griffier. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling zakelijke mededeling gedaan van de inhoud van het gesprek, voor zover de minderjarigen hem daartoe toestemming hebben gegeven.
1.4
De mondelinge behandeling is op 16 januari 2025 voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A. Touber, namens de raad.
Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De verdere beoordeling

in incidenteel hoger beroep
2.1
Het hof dient een beslissing te nemen over de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Nu de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, zal het hof bij de vaststelling van de zorgregeling op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
2.2
De kinderen verblijven op grond van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, welke door dit hof bij beschikking van 8 januari 2019 is bekrachtigd, op dit moment de ene week van donderdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur bij de vader en de andere week van donderdag 17.00 uur tot zaterdag 17.00 uur. De vakanties zijn bij helfte verdeeld. [minderjarige 1] overnacht niet of nauwelijks bij de vader, maar verblijft overdag wel bij hem.
Aan het bepaalde in de bestreden beschikking - dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders onder regie en op geleide van Jeugdbescherming Regio [plaats A] , al dan niet met hulp van de kindbehartiger, in overleg met de ouders, dient plaats te vinden - is geen gevolg gegeven. Jeugdbescherming Regio [plaats A] en de kindbehartiger ( [X] ) zijn niet meer bij het gezin betrokken.
2.3
De vader verzoekt een uitbreiding van de zorgregeling, in die zin dat de kinderen één nacht per twee weken langer bij hem verblijven. Hij zou graag de ene week van woensdag uit school tot vrijdag naar school en de andere week van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur de kinderen bij zich hebben. De vader vindt het belangrijk dat de kinderen elke week twee nachten bij hem zijn; dit geeft rust en de kinderen kunnen dan beter aarden. Daarnaast verzoekt de vader een vakantieregeling vast te stellen, overeenkomstig het advies van kindbehartiger [X] , die voorheen bij het gezin betrokken was. Omdat de vakanties niet in detail zijn vastgelegd, moet daar steeds over onderhandeld worden. Dit brengt veel stress en onzekerheid met zich mee en eindigt altijd in het voordeel van de moeder, aldus de vader ter zitting.
2.4
De raad concludeert in zijn rapport van 11 oktober 2024 dat geen zwaarwegende belemmeringen zijn gezien voor uitbreiding van de zorgregeling tussen de kinderen en de vader. De raad acht het verzoek van de vader tot uitbreiding van de zorgregeling reëel en in het belang van de kinderen. In het rapport wordt een zorgregeling geadviseerd, waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven en de andere week van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur. Dit komt neer op een uitbreiding van de bestaande zorgregeling met een nacht per twee weken en iedere week de donderdagmiddag tot 17.00 uur. Ten aanzien van de vakantieverdeling is in het rapport opgenomen dat de raad zich kan vinden in het advies van kindbehartiger [X] . De raad benadrukt dat [minderjarige 1] de ruimte dient te krijgen om stap voor stap het overnachten bij de vader op te bouwen. Hierbij is van belang dat met [minderjarige 1] besproken wordt wat hij nodig heeft om bij de vader te blijven slapen en niet óf hij bij de vader wil slapen. Mocht [minderjarige 1] meer hulp nodig hebben, dan vertrouwt de raad erop dat de ouders om een verwijzing naar een psycholoog vragen bij de huisarts of de jeugdconsulent. De raad hoopt dat als er een definitieve zorgregeling ligt er voor de ouders ruimte en energie ontstaat om (met hulp van Parallel Solo Ouderschap) op een neutrale en ontspannen manier een weg te vinden om met elkaar te communiceren en/of om hun netwerk te kunnen gaan betrekken. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad aangegeven te blijven bij zijn advies.
2.5
De moeder stelt zich in haar bericht van 6 januari 2025 (zie hierboven onder 1.2) op het standpunt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de eerdere beslissing over de zorgregeling in 2018, zodat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek (artikel 1:377e BW). Voor het geval het hof wel van een wijziging van omstandigheden uitgaat, verzoekt zij een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven en de andere week van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur. Ook het voorwaardelijke verzoek van de moeder komt dus neer op uitbreiding van de bestaande zorgregeling met een nacht per twee weken. Daarnaast verzoekt de moeder een vakantieregeling vast te stellen die in lichte mate afwijkt van de vakantieregeling die door de vader is verzocht en door kindbehartiger [X] is geadviseerd.
2.6
Het hof overweegt als volgt.
In zijn tussenbeschikking van 13 februari 2024 heeft het hof (onder r.o. 5.13) reeds geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW en het hof ziet geen grond om van dit oordeel af te wijken, zodat vaststaat dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling. Het hof zal in het hierna volgende dan ook een beslissing nemen op de verzoeken van de ouders over de zorgregeling.
Reguliere zorgregeling
2.7
Namens de moeder is ter zitting aangegeven dat zij van oordeel is dat een uitbreiding van de zorgregeling op dit moment niet aan de orde is. Het gegeven dat [minderjarige 1] op dit moment niet in staat is bij zijn vader te overnachten staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan vaststelling van een (iets) uitgebreider regeling; er zijn geen belemmeringen vanwege de opvoedsituatie bij de vader. Niet valt uit te sluiten dat met name de spanningen tussen de ouders ertoe leiden dat [minderjarige 1] het verblijf bij zijn vader niet onbelast kan ervaren. Gebleken is dat, uitgaande van een uitbreiding van de zorgregeling, partijen en de raad op een lijn liggen voor wat betreft uitbreiding met een nacht per twee weken. Partijen en de raad gaan immers allemaal uit van een zorgregeling, waarbij de kinderen in totaal vier nachten per twee weken bij de vader verblijven in plaats van drie. Het gaat dan alleen nog om de vraag of de kinderen iedere week twee nachten bij de vader verblijven (de ene week van woensdag tot vrijdag en de andere week van vrijdag tot zondag) of de ene week een nacht (van donderdag tot vrijdag) en de andere week drie nachten (van donderdag tot zondag).
2.8
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard het heel belangrijk te vinden de kinderen op woensdag bij zich te hebben, omdat er die middag altijd een vriendje van [minderjarige 1] komt lunchen samen met zijn moeder. Deze moeder is een van de weinige sociale contacten die de moeder heeft in [plaats A] . Zij is psycholoog en is voor de moeder een fijne gesprekspartner. Daarnaast komen er op woensdagmiddag ook vaak andere kinderen bij de moeder over de vloer en is het een gezellige middag voor de kinderen en voor haar. De woensdagmiddag is heilig, aldus de moeder ter zitting. De vader heeft hier naar het oordeel van het hof onvoldoende tegenover gesteld. Daarbij komt dat de nu al langere tijd uitgevoerde zorgregeling het wisselmoment op iedere donderdag heeft en dat dit ook zo door de raad is geadviseerd. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vader om de kinderen om de week van woensdag tot vrijdag bij zich te hebben, afwijzen en overeenkomstig het raadsadvies - en de huidige regeling - bepalen dat de kinderen om de week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven. Het hof gaat aldus niet mee in het verzoek van de moeder te bepalen dat de kinderen van donderdag uit school tot vrijdag uit school bij de vader verblijven, zodat zij eerder met de kinderen naar Friesland kan vertrekken voor het weekend. De kinderen verblijven al jarenlang om de week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur bij de vader en zijn dit gewend. Het hof ziet onvoldoende aanleiding hierin verandering aan te brengen en acht het bovendien niet in het belang van de kinderen het omgangsmoment van (slechts) een nacht per week in duur te beperken. Dat de moeder hierdoor genoodzaakt is om op een later tijdstip dan gewenst met de kinderen naar Friesland te vertrekken voor het weekend, maakt dat niet anders.
2.9
Het hof zal ten aanzien van de andere week eveneens aansluiten bij het raadsadvies en bepalen dat de kinderen van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven. Dit komt neer op een nacht extra ten opzichte van de huidige regeling, waarbij de kinderen van donderdag uit school tot zaterdag 17.00 uur bij de vader verblijven. Hoewel de vader een andere regeling heeft verzocht, wordt met deze extra nacht alsnog tegemoet gekomen aan zijn wens tot uitbreiding van de zorgregeling. Een extra nacht biedt de kinderen bovendien de kans om hun band met de vader te versterken, hetgeen ook volgens het advies van de raad in hun belang is. Verder acht het hof het voor de kinderen van belang dat met de door de raad geadviseerde regeling het wisselmoment gelijk blijft. Zij zijn gewend de ene week een korter omgangsmoment met de vader te hebben en de andere week een langer omgangsmoment en dat de wisseldag aan het begin van de omgang iedere week op donderdag na school is.
Al met al acht het hof de regeling waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur en de andere week van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven het meest in het belang van de kinderen. Het hof zal deze regeling dan ook vaststellen.
Vakantieregeling
2.1
Op grond van de hiervoor onder 2.2 genoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam zijn de vakanties tussen de ouders bij helfte verdeeld, in onderling overleg nader te bepalen. Gebleken is dat vakantieregeling tussen de ouders een terugkerend onderwerp van discussie is. De vader wil graag dat de vakantieregeling in detail wordt vastgelegd om nadere discussies te voorkomen. De moeder geeft aan dat zij het niet in het belang van de kinderen acht om een specifieke verdeling vast te leggen, omdat dit volgens haar voor spanning bij zowel de ouders als de kinderen zal zorgen. Voor het geval het hof toch een verdeling zal vaststellen, heeft zij in haar bericht van 6 januari 2025 (zie hierboven onder 1.2) een concrete verdeling verzocht.
2.11
Het hof ziet voldoende aanleiding een nader uitgewerkte vakantieverdeling vast te stellen om hiermee discussies tussen de vader en de moeder zoveel mogelijk te voorkomen en hopelijk rust te creëren bij zowel de kinderen als de ouders. Gebleken is dat de vader en de moeder bij de uitwerking van de door hen verzochte vakantieverdeling allebei aansluiting hebben gezocht bij een vakantieregeling die in 2023 in overleg met kindbehartiger [X] en Jeugdbescherming Regio [plaats A] (in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen destijds) tot stand is gekomen. Ook de raad heeft verklaard zich te kunnen vinden in die regeling. De verzoeken van de vader en de moeder verschillen op enkele punten, waarop hierna per vakantie zal worden ingegaan.
Voorjaars- en herfstvakantie
2.12
De vader en de moeder hebben beiden verzocht de voorjaars- en herfstvakantie te verdelen, waarbij de kinderen het eerste deel van de vakantie bij de vader verblijven en het tweede deel van de vakantie bij de moeder. De vader verzoekt het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur te laten plaatsvinden, terwijl de moeder verzoekt dit op dinsdag om 13.00 uur te doen. Het hof zal het verzoek van de vader volgen, aangezien dit neerkomt op een gelijke verdeling van de vakantiedagen tussen de vader en de moeder.
Meivakantie
2.13
De vader en de moeder hebben beiden verzocht de meivakantie te verdelen, in die zin dat de kinderen een week bij iedere ouder verblijven, met het wisselmoment op zaterdag om 13.00 uur. Zij verschillen van mening over de vraag in welke week de kinderen bij hen verblijven. De moeder heeft verzocht te bepalen dat de kinderen altijd de eerste week van de vakantie bij haar zijn en de tweede week bij de vader, terwijl de vader heeft verzocht dit jaarlijks af te wisselen. Naar het oordeel van het hof komt het verzoek van de vader het meest tegemoet aan een gelijke verdeling van de vakanties, zodat het hof dit verzoek zal volgen.
Zomervakantie
2.14
De vader en de moeder hebben beiden verzocht de zomervakantie aldus te verdelen dat de kinderen de eerste week bij de moeder zijn, de twee opvolgende weken bij de vader en de twee weken daarna bij de moeder, met de wisselmomenten op zaterdag om 13.00 uur. Zij verschillen van mening over de verdeling van de laatste (zesde) week van de zomervakantie. De vader verzoekt te bepalen dat de kinderen die week bij hem zijn, terwijl de moeder verzoekt te bepalen dat de reguliere regeling in die laatste week van toepassing is waarbij de kinderen op zondag om 17.00 uur bij haar zijn. Ook hier geldt dat het hof het verzoek van de vader zal toewijzen, omdat dit het meest tegemoet komt aan een gelijke verdeling tussen de ouders. Het hof ziet geen aanleiding een afwijkende regeling voor de (zesde week van de) zomervakantie vast te stellen.
Kerstvakantie
2.15
De vader heeft verzocht de kerstvakantie gelijkelijk tussen partijen te verdelen, met dien verstande dat de kinderen Oud & Nieuw elk jaar afwisselend bij de vader en de moeder vieren en dat iedere ouder de kinderen op een van de kerstdagen bij zich heeft. De moeder heeft verzocht te bepalen dat de kerstvakantie in onderling overleg tussen partijen zal worden verdeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de feestdagen, het beperken van reistijd en met de wisselmomenten. Het hof zal vaststellen dat de kerstvakantie gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld en, om nadere discussies hierover te voorkomen, bepalen dat de kinderen Oud & Nieuw elk jaar afwisselend bij de vader en de moeder vieren en dat iedere ouder de beide kinderen op een van de kerstdagen bij zich heeft, een en ander in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen.
Feest- en studiedagen
2.16
De vader en de moeder hebben allebei verzocht te bepalen dat de kinderen tijdens de feestdagen (waaronder Pasen, Pinksteren, Hemelvaart, Sinterklaas en Koningsdag) en studiedagen verblijven bij de degene bij wie zij op dat moment overeenkomstig de reguliere zorgregeling of vakantieregeling zijn. Nu hierover overeenstemming bestaat en het hof deze regeling in het belang van de kinderen acht, zal het hof overeenkomstig beslissen.
Verjaardagen kinderen
2.17
De vader heeft verzocht te bepalen dat de kinderen op hun verjaardagen verblijven bij degene bij wie zij op dat moment op grond van de reguliere zorgregeling of vakantieregeling zijn, waarbij ze op de dag zelf iedere ouder kunnen zien. De moeder heeft hiertegen geen verweer gevoerd en zelf ook geen verzoek gedaan betreffende de verjaardagen van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen, nu het hof deze regeling in het belang van de kinderen acht.
2.18
Het hof zal de verdeling van de vakanties, de feestdagen, studiedagen en de verjaardagen van de kinderen overeenkomstig het hiervoor overwogene vaststellen. Hierbij onderstreept het hof het advies van de raad dat [minderjarige 1] de ruimte dient te krijgen om stap voor stap (langer) bij de vader te gaan slapen, waarbij het gesprek met hem moet gaan over wat hij nodig heeft om bij de vader te blijven slapen en niet over of hij al dan niet bij de vader wil blijven slapen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders, indien nodig, hun verantwoordelijkheid nemen en hulp (van een psycholoog) voor [minderjarige 1] inschakelen.
in principaal en incidenteel hoger beroep
2.19
Het hof ziet, gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, geen aanleiding de moeder in de proceskosten te veroordelen, zoals de vader heeft verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.2
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
in incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
Reguliere zorgregeling
- de ene week van donderdag uit school tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven en de andere week van donderdag uit school tot zondag 17.00 uur bij hem verblijven;
Vakantieregeling
- de voorjaars- en herfstvakantie: ieder jaar van vrijdag uit school tot woensdag 13.00 uur bij de vader verblijven en vervolgens bij de moeder;
- de meivakantie: in de even jaren de eerste week van de vakantie bij de vader verblijven en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de tweede week van de vakantie bij de vader verblijven en de eerste week bij de moeder, met het wisselmoment op zaterdag 13.00 uur;
- de zomervakantie: ieder jaar de eerste, vierde en vijfde week bij de moeder verblijven en de tweede, derde en laatste (zesde) week van de vakantie bij de vader, met de wisselmomenten op zaterdag om 13.00 uur;
- de kerstvakantie: de helft van de vakantie bij de vader verblijven en de helft van de vakantie bij de moeder, waarbij zij ieder jaar in ieder geval een van de kerstdagen bij de vader zijn en een van de kerstdagen bij de moeder en om het jaar met Oud & Nieuw afwisselend bij de vader of de moeder zijn en de wisselmomenten plaatsvinden om 13.00 uur, een en ander in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen;
Feest- en studiedagen
- tijdens de feestdagen (waaronder Pinksteren, Hemelvaart, Pasen, Sinterklaas en Koningsdag) en studiedagen verblijven bij de ouder bij wie zij op dat moment overeenkomstig de reguliere zorgregeling of vakantieregeling zijn;
Verjaardagen
- op hun verjaardagen verblijven bij degene bij wie zij op dat moment op grond van de reguliere zorgregeling of vakantieregeling zijn, waarbij ze op de dag zelf iedere ouder kunnen zien.
in principaal en incidenteel hoger beroep
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. G.J. Baken, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.