Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van
2.De feiten
“Begin van de week van 13 september hebben we een uitkomst en wat er gedaan moet gaat worden.”
4.5 Voertuig electronica
5.OORZAAK/CONCLUSIE
6.HERSTEL/SCHADEVASTSTELLING
-Motormanagement-
hof), om de gemelde problemen te onderzoeken c.q. op te lossen.
- 25.200,00
€ 97.233,77
Opmerking:
hof) heeft meegegeven zonder het slecht lopen op te lossen hetgeen naar onze mening dealer onwaardig is.
wat is de oorzaak van deze thermische overbelasting.
- Te laag koelvloeistofniveau
- Te laag olieniveau
- Onjuist ontstekingstijdstip
- Onjuiste hoeveelheid ingespoten brandstof
- Defecte sensoren
- Defect uitlaatsysteem (b.v. verstopte katalysator)
rechterbankvoorzien was van de
originele softwareterwijl de
onbeschadigde linker cilinderbankhet moest doen met de
aangepaste c.q. getunde ECU.
- onjuiste ontsteking;
- onjuiste brandstofinspuithoeveelheid;
- defecte injector(en);
- brandstof met een te laag octaangetal;
- onjuiste bougie(s).
NIEToriginele software. Dit is uit flashdata duidelijk geworden. De meest logische verklaring is dat de tuner na het bemerken van het niet goed functioneren van de rechter cilinderbank, de tuning heeft verwijderd en de originele software wederom heeft geïnstalleerd om een goede diagnose te verrichten.
GEENoorzaak. Verder is er geen sprake geweest van een defecte sensor of injector anders zou dit door de voertuig electronica zijn herkend (weliswaar met de originele file) en resulteert dit niet in een dergelijke motorschade. Derhalve kan men niet anders concluderen dat de motorschade een gevolg is van een onjuiste danwel ongeoorloofde motortuning.
NIETvan toepassing op de betreffende motorschade. (…)”
nietdoor [bedrijf 4] en of [bedrijf 8] getest weshalve we hier geen uitsluitsel over kunnen geven of dat deze 10 verstuivers allemaal 100% in orde waren.
nietaan kunnen tonen wat de exacte oorzaak is van het ontstaan van de scheur. Dat dit gekomen zou zijn door een probleem in het verbrandingsproces lijkt ons zeer onwaarschijnlijk.
3.De beoordeling
grief I in principaal appelkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet [bedrijf 2] maar [geïntimeerde] zijn opdrachtgever is geweest. Hij voert daartoe het volgende aan. De opdracht is tot stand gekomen in de namiddag van 18 juni 2021, op het moment dat [geïntimeerde] en [naam 2] in hun auto op weg waren naar [appellant] om de getunede [merk] [type] op te halen. Ter voorbereiding van de factuur heeft [geïntimeerde] tijdens deze rit [appellant] geïnstrueerd dat [bedrijf 2] de opdrachtgever is. Vervolgens hebben [geïntimeerde] en [naam 2] een chatbericht verstuurd met daarin de gegevens van [bedrijf 2] . Aan de hand van de instructie heeft [appellant] vervolgens de bestelopdracht ter zake de ZIPtuning opgesteld die vervolgens onder het toeziend oog van [naam 2] is ondertekend door [geïntimeerde] . Op grond hiervan mocht [appellant] erop vertrouwen dat [geïntimeerde] een toereikende volmacht had om [bedrijf 2] te vertegenwoordigen. [naam 2] stond erbij toen [geïntimeerde] [bedrijf 2] verbond aan de overeenkomst en [naam 2] heeft hiermee stilzwijgend ingestemd om vervolgens ten laste van [bedrijf 2] een betalingsopdracht te verstrekken. Conform de uitdrukkelijke wens van [bedrijf 2] heeft [appellant] de (reeds betaalde) factuur aan [bedrijf 2] aangemaakt en per e-mail verzonden naar het mailadres [mailadres] . [bedrijf 2] en [geïntimeerde] hebben tijdens het overleg over de technische problemen met de [merk] [type] de juistheid van de persoon van de opdrachtgever nimmer ter discussie gesteld. Op grond van deze omstandigheden mocht [appellant] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [geïntimeerde] een volmacht had van [bedrijf 2] om namens haar de opdracht aan [appellant] te verstrekken, althans dat sprake was van schijn van volmachtverlening. Het is daarom onjuist en onbegrijpelijk dat de rechtbank in haar oordeel voorbij is gegaan aan de partijautonomie waardoor [appellant] niet meer durft te vertrouwen op zijn gevoel van rechtszekerheid. De rechtbank heeft hierdoor ten onrechte de overeenkomst van opdracht gekwalificeerd als een consumententransactie en, in het verlengde daarvan, de algemene ZIPtuning-voorwaarden niet van toepassing verklaard. Dat [geïntimeerde] stelt eigenaar van de auto te zijn, is [appellant] eerst in de loop van de onderhavige procedure gebleken. Ook heeft [bedrijf 2] nimmer verzocht om creditering van de factuur die [appellant] ten laste van haar haar had uitgeschreven en die door [bedrijf 2] is betaald, aldus nog steeds [appellant] .
grief II in principaal appelbestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat de algemene voorwaarden van [appellant] niet van toepassing zijn. Ook deze grief is tevergeefs voorgesteld. Nog daargelaten dat onbegrijpelijk is dat [appellant] stelt dat hij een overeenkomst heeft gesloten met [bedrijf 2] en dat daarop zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn terwijl in die algemene voorwaarden uitdrukkelijk staat dat deze alleen van toepassing zijn op consumentenovereenkomsten en de gestelde overeenkomst met [bedrijf 2] dat niet is, overweegt het hof daartoe het volgende. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot grief I in principaal appel volgt dat de overeenkomst van opdracht is gesloten op 17 juni 2021 en dat eerst op 18 juni 2021, nadat de opdracht was uitgevoerd en [geïntimeerde] de auto bij [appellant] kwam ophalen, een schriftelijke bestelopdracht is ondertekend met daarin een verwijzing naar de algemene voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de overeenkomst aan [geïntimeerde] ter hand zijn gesteld. De enkele stelling dat de algemene voorwaarden op de verhuurbalie lagen, is onvoldoende omdat vast staat dat [geïntimeerde] bij het verstrekken van de opdracht niet binnen is geweest en dus geen redelijke mogelijkheid heeft gehad van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
grief IV in principaal appelkomt [appellant] op tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. [appellant] vordert in hoger beroep dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties en - bij wijze van vermeerdering van eis in hoger beroep - tevens dat daarin verdisconteerd wordt dat [appellant] recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte expertisekosten van € 717,50 exclusief btw.
grief V in principaal appel, ten slotte, komt [appellant] op tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling in het vrijwaringsincident. Deze grief faalt reeds omdat [appellant] heeft verzuimd toe te lichten waarom de beslissing van de rechtbank in het vrijwaringsincident onjuist is en waarom de daaruit voortgevloeide proceskostenveroordeling dient te worden vernietigd.
grief 1 in incidenteel appelbetoogt [geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte de schade voor zover deze ziet op de vervanging van de motor, heeft bepaald op € 20.000,-. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, voert [geïntimeerde] aan dat hij de stelling dat de vervanging van de motor € 20.000,- zou moeten kosten, wél heeft weersproken. [geïntimeerde] verwijst in dit verband naar de als productie 8 bij de inleidende dagvaarding gevoegde prijsopgave van [bedrijf 3] waaruit blijkt dat de kosten van een stripmotor € 40.787,25 exclusief btw (€ 49.352,57 inclusief btw) bedragen. Primair meent [geïntimeerde] dat de rechtbank van laatstgenoemd bedrag had moeten uitgaan bij het bepalen van de omvang de schade. Ten onrechte heeft de rechtbank dit bedrag verlaagd naar € 20.000,- en daarbij verzuimd de btw mee te nemen. De auto had op het moment dat deze aan [appellant] werd aangeboden slechts 35.000 km gereden. Uit de rapportage van [bedrijf 4] blijkt dat de niet beschadigde onderdelen van de motor in goede staat verkeerden zodat een aftrek van nieuw voor oud niet op zijn plaats is. Daarbij komt dat door het vervangen van de motor de auto niet meer in de originele staat verkeerde hetgeen normaliter tot een verlaging van de waarde leidt. Subsidiair is [geïntimeerde] van mening dat de schade aan de motor exclusief het in- en uitbouwen van de motor, met bijkomende kosten en materialen, dient te worden bepaald op € 25.000,- exclusief btw (€ 30.250,- inclusief btw). [geïntimeerde] verwijst in dit verband naar een e-mailbericht van [bedrijf 7] waarbij een vergelijkbare motor wordt aangeboden voor een bedrag van € 25.000,- Ook meent [geïntimeerde] dat de door [bedrijf 5] in rekening gebrachte kosten inzake het nadere rapport dat is geschreven naar aanleiding van het door [appellant] ingebrachte rapport van [bedrijf 6] , een bedrag van € 459,80, voor toewijzing in aanmerking komen, omdat deze kosten redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
LJNAO2786,
NJ2005/76). Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. Bij het vervangen van gebruikte onderdelen door nieuwe onderdelen, is het gerechtvaardigd een aftrek ‘nieuw voor oud’ toe te passen. Uitgaande van het hiervoor overwogene lag het op de weg van [geïntimeerde] bescheiden over te leggen, zoals een reparatienota met bijbehorende specificatie, waaruit op objectieve wijze de kosten blijken van herstel van de motorschade. [geïntimeerde] heeft dergelijke bescheiden echter niet overgelegd. Hij heeft slechts volstaan met de stelling dat [naam 2] het herstellen van de motorschade op zich heeft genomen, de daarmee gemoeide kosten heeft voorgeschoten, en dat hij, [geïntimeerde] , om die reden [naam 2] dient terug te betalen, in welk verband [geïntimeerde] heeft verwezen naar een aantal door hem in het geding gebrachte pro forma facturen. Voor het hof heeft [geïntimeerde] daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt welk totaalbedrag concreet gemoeid is geweest met het herstellen van de schade. Dit betekent dat de schade aan de hand van beschikbare aanknopingspunten zoveel mogelijk - schattenderwijs - dient te worden begroot. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat bij de schadebegroting primair uitgegaan dient te worden van € 49.352,57 inclusief btw, zijnde de kosten van een nieuwe motor. De motor in de [merk] [type] van [geïntimeerde] was een gebruikt exemplaar waarmee - naar zeggen van [geïntimeerde] - al 35.000 km was gereden. Deze omstandigheid rechtvaardigt dat een aftrek van ‘nieuw voor oud’ wordt toegepast, zodat om die reden al niet kan worden uitgegaan van de prijs die [bedrijf 3] hanteert in haar prijsopgave van 13 september 2021 voor een nieuwe motor. Ook het subsidiaire betoog van [geïntimeerde] dat de schade aan de motor exclusief het in- en uitbouwen van de motor met bijkomende kosten en materialen dient te worden bepaald op € 25.000,- exclusief btw (€ 30.250,- inclusief btw), wordt verworpen. [geïntimeerde] verwijst weliswaar naar een e-mailbericht van [bedrijf 7] waarbij een vergelijkbare motor wordt aangeboden voor € 25.000,-, maar [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd en toegelicht dat voor de schade aan de motor van zijn auto bij laatstgenoemd bedrag moet worden aangeknoopt en niet bij het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 22.000,- (inclusief btw). Tegen de achtergrond dat de prijs van een gebruikte motor sterk wordt bepaald door factoren als ouderdom, aantal gereden kilometers en wijze van gebruik, had dit wel op zijn weg gelegen. Grief 1 in incidenteel appel die ertoe strekt dat het hof een hoger bedrag toewijst dan de rechtbank heeft gedaan ter zake van de waarde van de vervangende motor, faalt mitsdien.
grief 3 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van de door hem gevorderde kosten ad € 25.200,- voor vervangend vervoer. [geïntimeerde] voert aan dat hij door een fout van [appellant] niet over zijn eigen auto heeft kunnen beschikken en daardoor genoodzaakt was een vervangende [merk] [type] te huren. Als [appellant] zijn werk naar behoren had verricht en de overeenkomst correct was nagekomen door een goede tuning uit te voeren, had [geïntimeerde] vanaf 18 juni 2021 weer de beschikking gehad over zijn auto. [geïntimeerde] meent dan ook dat het gevorderde bedrag als redelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komt.
grief 4 in incidenteel appelbetoogt [geïntimeerde] dat de rechtbank de gevorderde terugbetaling van de kosten van de tuning ten onrechte heeft afgewezen. [geïntimeerde] voert in dit verband aan dat [appellant] de tuning niet goed heeft uitgevoerd en daarmee is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht. Omdat een correcte nakoming niet meer mogelijk is - de motor is immers onherstelbaar beschadigd -, meent [geïntimeerde] dat [appellant] gehouden is het betaalde bedrag voor de tuningswerkzaamheden aan hem terug te betalen. [geïntimeerde] wijst in dit verband op de door hem op 21 juni 2021 verrichte overboeking van € 663,- naar de rekening van [naam 2] .