ECLI:NL:GHAMS:2025:852

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.323.264/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een creditcardaanvraag en de verplichtingen onder de AVG

In deze zaak heeft [appellant] een aanvraag voor een tweede creditcard ingediend bij International Card Services B.V. (ICS), die aanvankelijk werd afgewezen op basis van het beleid van ICS dat de totale kredietruimte voor een klant maximeert. Na verlaging van de kredietlimiet op een bestaande creditcard werd de aanvraag alsnog goedgekeurd. [appellant] vreesde echter negatieve gevolgen van de eerdere afwijzing en diende een inzageverzoek in op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). ICS heeft haar eerdere antwoord aangepast, maar [appellant] was niet tevreden met de geboden informatie. Het hof oordeelde dat ICS aan haar verplichtingen had voldaan, aangezien de afwijzing niet uitsluitend op geautomatiseerde besluitvorming was gebaseerd, maar ook op menselijke tussenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een volledig geautomatiseerde beslissing en dat de afwijzing was gebaseerd op het acceptatiebeleid van ICS. Het hof bekrachtigde deze beslissing en oordeelde dat de grieven van [appellant] faalden, waarbij hij werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.323.264/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/721047 / HA RK 22-275
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2025
inzake
[appellant],
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.N. Nordmann te Amsterdam
tegen
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ICS genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] dient een aanvraag voor een tweede creditcard in die door ICS wordt afgewezen, omdat haar beleid de totale kredietruimte maximeert op de kredietruimte die [appellant] op zijn eerste kaart al had. Na verlaging daarvan blijft het totaal onder het maximum en wordt de tweede kaart alsnog verleend. [appellant] vreest voor negatieve consequenties van de eerdere afwijzing voor toekomstige financiële transacties en vraag een AVG-inzage bij ICS. ICS past haar eerdere, achteraf onjuist gebleken, antwoord aan na start van de procedure. [appellant] is met de beantwoording nog niet tevreden, maar het hof is met de rechtbank van oordeel dat ICS inmiddels aan haar verplichtingen heeft voldaan.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift (met producties), ontvangen ter griffie van het hof op 24 februari 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de rechtbank Amsterdam op 1 december 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 26 mei 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep (met producties), van ICS ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 22 november 2023 laten toelichten, [appellant] door mr. Nordmann en ICS door mr. Ubels, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. ICS is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] . Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] bij akte een aanvullende productie overgelegd.
Bij akte van 9 januari 2024 heeft ICS twee producties overgelegd. [appellant] heeft zich daarover bij akte van 27 februari 2024 uitgelaten en daarbij op zijn beurt drie producties in het geding gebracht, waarop ICS bij antwoordakte van 9 april 2024 heeft gereageerd onder overlegging van twee producties. [appellant] heeft zich daarover bij akte van 15 mei 2024 uitgelaten. ICS heeft bij brief van 16 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen de inhoud van deze laatste akte en verzocht de inhoud daarvan buiten beschouwing te laten, voor zover in deze laatste akte door [appellant] anders wordt gereageerd dan op de inhoud van de laatste twee door ICS overgelegde producties. [appellant] heeft op dit bezwaar gereageerd bij brief van 16 mei 2024. Het hof zal dit bezwaar hierna beoordelen.
Vervolgens is door partijen een beschikking gevraagd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.8 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] heeft op 15 februari 2022 bij ICS een zogenoemde Mastercard Black (met een bestedingslimiet van € 5.000,00) aangevraagd. Op het aanvraagformulier staat vermeld:

Wij gaan na of u in aanmerking komt voor een creditcard en bepalen via een automatische beoordeling de hoogte van de bestedingslimiet. Dit gaat als volgt: Wij passen een scoremodel toe. Hierbij worden uw kenmerken (BKR-status, woonsituatie, huwelijkse status, inkomen en type dienstverband) vergeleken met kenmerken van onze klanten Zo kunnen we een passende bestedingslimiet vaststellen. Wij laten u de uitkomst zo snel mogelijk weten. Als u op basis van de automatische beoordeling niet in aanmerking komt voor een creditcard, of als de verstrekte bestedingslimiet lager is dan u heeft aangevraagd, kunt u ons om uitleg over uw automatische beoordeling vragen. U heeft daarbij het recht op menselijke tussenkomst.”. [appellant] heeft daarbij verklaard deze toelichting te hebben gelezen en te begrijpen.
3.2
Ten tijde van de aanvraag bij ICS had [appellant] een ABN Amro Gold Card met een bestedingslimiet van € 10.000,00. Bij e-mail van 23 februari 2022 heeft ICS aan [appellant] (onder meer) bericht: “
Uit onze gegevens blijkt dat u al een door ons uitgegeven Card heeft. Op basis van de door u opgegeven informatie komt u helaas niet in aanmerking voor een tweede Card. Wij moeten uw aanvraag daarom afwijzen. (…) Met behulp van het scoringsmodel is besloten dat wij u geen Card kunnen verstrekken.”. Na overleg tussen partijen en na verlaging van de bestedingslimiet van [appellant] op de ABN Amro Gold Card tot € 5.000,00 is zijn aanvraag voor de Mastercard Black (met een bestedingslimiet van eveneens € 5.000,00) alsnog goedgekeurd.
3.3
[appellant] heeft vervolgens op 20 maart 2022 bij ICS een inzageverzoek als bedoeld in artikel 15 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ingediend, met een aantal vragen over (onder meer) de doeleinden van de verwerking van zijn persoonlijke gegevens, de ontvangers van de persoonsgegevens , bij wie ICS nadere informatie heeft opgevraagd, of er sprake is van geautomatiseerde besluitvorming en zo ja enkele vervolgvragen daarop. ICS heeft [appellant] daarop op 31 maart 2022 de persoonsgegevens verstrekt die zij van hem heeft verwerkt en hem laten weten: “
Er zijn geen gegevens meer geregistreerd van de afgewezen aanvraag, nu de aanvraag alsnog is goedgekeurd. U hoeft zich geen zorgen te maken dat dit enige invloed zou hebben in de toekomst, zelfs al was hier nog wel een registratie van.”. Nog diezelfde dag heeft [appellant] aan ICS bericht het antwoord onvoldoende te vinden, waarna ICS hem heeft laten weten meer tijd nodig te hebben voor de beantwoording van zijn vragen.
3.4
Bij e-mail van 24 juni 2022 heeft ICS aan [appellant] laten weten welke verwerkingsdoelen de persoonsgegevens hebben, met wie deze gegevens kunnen worden gedeeld, etc. De vraag van [appellant] of ICS gebruik heeft gemaakt van geautomatiseerde besluitvorming heeft ICS ontkennend beantwoord.
3.5
Bij brief van 13 oktober 2022 heeft ICS aan [appellant] meegedeeld dat zij hem bij brief van 23 februari 2022 onjuist heeft geïnformeerd, waarvoor ICS haar excuses heeft aangeboden, met de mededeling dat de gebruikte, onjuiste standaardbrief niet langer gebruikt wordt. Zij licht toe:
“Uw aanvraag is niet afgewezen door het scoringsmodel dat medewerkers van de afdeling acceptatie mede als steun gebruiken bij productacceptatie. Uw aanvraag is afgewezen omdat in ons acceptatiebeleid is opgenomen dat de totale bestedingslimiet voor een klant, ongeacht of de klant één of meer producten van ons heeft, € 10.000 mag bedragen. Op het moment van de aanvraag voor de Mastercard Black had u reeds een bestedingslimiet van € 10.000 op uw ABN Amro Gold Card . Dat is de reden waarom uw aanvraag - in eerste instantie - is afgewezen en dus niet door gebruik van het scoringsmodel. Ook is er geen sprake van een geautomatiseerd besluit op basis van profilering. Het scoringsmodel dat wordt gebruikt ondersteunt de medewerker van de afdeling acceptatie in de behandeling van het aanvraagproces. De medewerker controleert te allen tijde de uitkomst van de score handmatig.”.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht om ICS te bevelen om hem een volledige en correcte inzage te geven in zijn in het verzoekschrift vermelde persoonsgegevens, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ICS in de proceskosten.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de latere acceptatie (nadat de bestedingslimiet op de andere creditcard was verlaagd, zodat de totale bestedingslimiet onder het door ICS gehanteerde maximum zou blijven) blijkt dat het acceptatiebeleid van ICS de doorslag heeft gegeven en er geen sprake is (geweest) van een volledig geautomatiseerde beslissing, maar van een beslissing door een mens. De verwijzing van [appellant] naar de (andersluidende) tekst van het aanvraagformulier is door de rechtbank gepasseerd, ook al omdat daaruit niet blijkt dat het om een volledig geautomatiseerde besluitvorming zou gaan. Dat het privacyreglement van ICS verwijst naar de mogelijkheid om persoonsgegevens met andere groepsmaatschappijen van ABN Amro Groep te delen, brengt nog niet mee dat dat in dit geval ook is gebeurd.
4.3
ICS is op enkele punten, bijvoorbeeld de te hanteren reactietermijn, tekortgeschoten, maar de rechtbank oordeelt dat dit van onvoldoende gewicht is om de verzoeken toe te wijzen. Het enkele vermoeden van [appellant] dat ICS zijn persoonsgegevens wel met derden heeft gedeeld leidt niet tot een andere beoordeling. Omdat ICS de volledige (althans door de rechtbank als volledig beoordeelde) informatie pas ná de aanvang van de procedure heeft verstrekt worden de proceskosten door de rechtbank gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep grieven aangevoerd en deze genummerd I tot en met IV. [appellant] heeft geconcludeerd tot het vernietigen van de bestreden beschikking en tot het alsnog toewijzen van zijn – in hoger beroep op onderdelen gewijzigde – verzoeken, met veroordeling van ICS in de kosten van het geding.
5.2
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] verzoekt om inzage in zijn persoonsgegevens en heeft een drietal punten naar voren gebracht waarop hij opheldering wenst te verkrijgen:
a. duidelijkheid over de verwerking van zijn persoonsgegevens (in het gebruikte scoremodel) en over het resultaat daarvan (zijn credit score en zijn profile);
b. duidelijkheid over de vraag of (en waarom) die profilering heeft plaatsgevonden door middel van geautomatiseerde besluitvorming en wat de gevolgen van die profilering voor [appellant] zijn;
c. duidelijkheid over de vraag met welke derden ICS de persoonsgegevens van [appellant] heeft gedeeld.
Met de gevraagde duidelijkheid heeft [appellant] zicht op de mogelijke gevolgen van deze aanvraag en afwijzing voor toekomstige aanvragen bij financiële dienstverleners in Nederland.
ICS heeft ook in hoger beroep herhaald dat zij aan alle verzoeken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van [appellant] heeft voldaan.
5.3
Uitgangspunt bij de beoordeling van de verzoeken van [appellant] is dat de AVG aan ICS als verwerkingsverantwoordelijke verplichtingen oplegt, onder meer tot inzage (zowel in de wijze van verwerking als in de uitkomsten). Ingeval van profilering door (uitsluitend) geautomatiseerde besluitvorming geldt een uitgebreide informatieplicht.
5.4
[appellant] heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de (aanvankelijke) afwijzing van de Black Card volledig gebaseerd is op een geautomatiseerde besluitvorming. ICS heeft gesteld dat deze geautomatiseerde profilering één van de toetsingsinstrumenten is die de ICS-medewerker gebruikt alvorens deze op de aanvraag beslist maar dat het besluit
niet uitsluitend geautomatiseerd wordt genomen. Eén van de andere instrumenten is het acceptatiebeleid, waarbij sprake is van wezenlijke menselijke tussenkomst. Volgens ICS is dit acceptatiebeleid het enige dat (aanvankelijk) aan een honorering van de aanvraag van [appellant] in de weg stond. Er gold een bestedingslimiet van € 10.000,00 en [appellant] had op zijn Gold Card al een limiet van € 10.000,00 uitstaan. Nadat zijn limiet op die creditcard was verlaagd tot € 5.000,00 is de aanvraag van [appellant] alsnog geaccepteerd. [appellant] heeft de door ICS gestelde menselijke tussenkomst weliswaar betwist, maar heeft daarbij slechts verwezen naar de tekst van het aanvraagformulier, waarvan ICS in haar brief van 13 oktober 2022 heeft uitgelegd dat die niet klopt. [appellant] heeft in reactie op het door ICS gevoerde verweer nagelaten om toe te lichten hoe het dan kan dat ICS hem de Black Card alsnog heeft verstrekt na verlaging van de limiet op de Gold Card. Door [appellant] is niet gesteld - laat staan onderbouwd - dat die toekenning aan enig ander feit dient of zelfs maar kan worden toegerekend dan aan genoemde verlaging van de kredietlimiet op de Gold Card. Daarmee staat tussen partijen voldoende vast dat ICS bij de toekenning van een tweede creditcard aan dezelfde persoon het beleid hanteert dat de totale bestedingslimiet niet hoger dan € 10.000,00 mag zijn. Deze nadere beslissing van ICS is het resultaat van persoonlijk contact tussen [appellant] en ICS geweest, dus niet louter de toepassing van een volledig geautomatiseerd besluitvormingssysteem, maar mede het gevolg van een ‘betekenisvolle menselijke tussenkomst’. Deze gang van zaken sluit aan bij de stellingen van ICS dat de uitkomst van het geautomatiseerde scoremodel niet de enige toets is voorafgaand aan de beslissing, maar dat deze uitkomst wordt gelegd naast het door ICS gehanteerde toekenningsbeleid en dat vervolgens een mens de uiteindelijke beslissing namens ICS neemt. Door [appellant] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beoordeling kunnen leiden.
5.5
Vorenstaande beoordeling is mede gebaseerd op de door ICS na de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde ‘procesplaat’, voorzien van een schriftelijke verklaring van [naam 3] , [bedrijf] bij ICS. In de procesplaat wordt het aanvraagproces van een creditcard van ICS beschreven en [naam 3] verklaart in aanvulling daarop dat de op de procesplaat weergegeven gang van zaken juist is. Waar het op neer komt is dat, nadat de aanvrager alle benodigde gegevens heeft verstrekt, ICS een score van het BKR ontvangt, waarna een interne fraudescoring plaatsvindt en een kredietwaardigheidstoets wordt uitgevoerd. De door ICS berekende score (in het geval van [appellant] ) wordt gebruikt om de limiet te bepalen en een medewerker van de afdeling acceptatie beslist vervolgens over de goedkeuring of afwijzing van de aanvraag. [naam 3] verklaart verder dat geen andere externe partijen bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken dan het BKR, indien het interne ICS-scoringsmodel een reden voor afwijzing van de aanvraag oplevert. Daaruit blijkt dat de mogelijk externe (fraude)checks in verband met wetgeving die tot screening van veiligheidsrisico’s (o.a.Wwft, Wft) leidt dan nog niet heeft plaatsgevonden. Deze tussentijdse beëindiging van de aanvraag (de totale fraudetoets is dan dus nog niet afgerond) is ook ‘logisch’: als duidelijk is dat reeds het acceptatiebeleid (met betrekking tot de maximale kredietruimte op alle door ICS aan één particulier verstrekte creditcards) aan honorering van de aanvraag in de weg staat en dus tot een (‘tussentijdse’) afwijzing van de aanvraag leidt, dan ligt het niet voor de hand om vervolgens ook nog externe registers of andere bronnen te raadplegen: de aanvraag wordt toch afgewezen. De verwijzing van [appellant] naar wetgeving die tot bedoeld nader onderzoek verplicht, is immers redelijkerwijs niet van toepassing op een afwijzing van een creditcard-aanvraag om andere redenen. De stellingen van [appellant] miskennen dat van een voltooid fraude-onderzoek (waarop de door hem aangehaalde voorschriften van toepassing zijn) geen sprake was, omdat de aanvraag reeds in een eerdere fase van het onderzoek tot een afwijzing leidde, namelijk toen door menselijke tussenkomst bleek dat [appellant] niet voldeed aan het acceptatiebeleid. Door [appellant] zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere beoordeling moeten of zelfs maar kunnen leiden: zijn twijfel aan de juistheid van de stellingen van ICS (met verwijzing naar het aanvraagformulier) is daartoe onvoldoende. Het hof gaat daarom van de juistheid van de geschetste volgordelijkheid uit, waarmee is komen vast te staan dat er nog geen andere derden dan BKR in het verwerkingsproces (tot aan de eerste afwijzing) betrokken zijn geweest en dat de besluitvorming niet uitsluitend geautomatiseerd heeft plaatsgevonden. Daarmee staat ook vast dat de door ICS aan [appellant] verstrekte informatie op dit punt juist en dus afdoende was.
5.6
Door [appellant] is voorts gesteld dat de mogelijkheid dat zijn persoonsgegevens door ICS zijn gedeeld binnen het ABN Amro concern reeds moet worden aangenomen omdat ICS zich expliciet het recht daartoe heeft voorbehouden. Hiermee miskent [appellant] dat zo’n voorbehoud niet meebrengt dat dat in het concrete geval ook is gebeurd. De tot afwijzing geleid hebbende gegevens zijn bovendien niet afgekomen van een ander onderdeel van het ABN Amro concern, maar waren eenvoudigweg binnen de gegevens van ICS zelf beschikbaar. Het ligt geenszins voor de hand dat ICS bij ABN Amro Bank zou gaan checken of de eigen gegevens van ICS over de andere door ICS aan [appellant] afgegeven creditcard wel zouden kloppen. Door [appellant] zijn geen voldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zelfs maar tot een andere veronderstelling zouden kunnen leiden. Dat [appellant] zelf de mededelingen van ICS ongeloofwaardig blijft vinden, komt voor zijn rekening. Het hof is van oordeel dat het [appellant] inmiddels duidelijk zou moeten zijn dat de vroegtijdige afwijzing van zijn eerste aanvraag in de weg heeft gestaan aan het vervolgen van het ‘stappenplan’, zodat voldoende is komen vast te staan dat ICS geen gegevens met anderen dan BKR heeft gedeeld.
5.7
Voor zover [appellant] in zijn na de mondelinge behandeling genomen aktes nieuwe en/of andere standpunten heeft ingenomen dan in het beroepschrift laat het hof deze verder buiten beschouwing omdat de tweeconclusie-leer aan een inhoudelijke beoordeling van nieuwe standpunten in de weg staat.
5.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ICS aan haar verplichtingen jegens [appellant] heeft voldaan. De grieven van [appellant] falen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Naast de hiervoor besproken grieven zijn er door [appellant] geen voldoende concrete feiten gesteld die indien juist bevonden of alsnog bewezen tot een andere beoordeling kunnen leiden.
5.9
[appellant] is in hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. ICS heeft geen bezwaar gemaakt tegen de kostencompensatie in eerste aanleg. Het hof laat die beslissing daarom in stand (verbod van reformatio in peius).

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ICS vastgesteld op € 783,00 voor griffierecht, € 3.035,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. van de Poel, H.T. van der Meer en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.