ECLI:NL:GHAMS:2025:85

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.345.351/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank Noord-Holland had eerder, op 15 juli 2024, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 juli 2025. De moeder van [minderjarige] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te beëindigen en [minderjarige] bij haar terug te plaatsen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) de verlenging van de machtiging steunde.

Tijdens de zitting op 6 december 2024 werd duidelijk dat de ouders van [minderjarige] sinds 2017 een relatie hebben en gezamenlijk gezag uitoefenen. De minderjarige is geboren in 2023 en is sinds haar geboorte onder toezicht gesteld. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van [minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich in een verbeteringsproces bevindt, maar dat dit nog niet voldoende is voor een terugplaatsing van [minderjarige].

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] zijn doorslaggevend geweest in de beslissing van het hof. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.351/01
zaaknummer rechtbank: C/15/352680 / JU RK 24-752
beschikking van de meervoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. D.E. de Boer te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader);
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
Als informanten zijn aangemerkt:
- Kenter Jeugdhulp (hierna: Kenter);
- Stichting de Ontmoeting (hierna: de Ontmoeting);
- de GGZ-begeleider van de vader.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar , (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 15 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 19 juli 2025.
De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij wil dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen en dat [minderjarige] bij haar wordt teruggeplaatst. De GI is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 17 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van moeder van 20 september 2024, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 6 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, waarnemend voor mr. D.E. de Boer;
- de GI, vertegenwoordigd door twee jeugdbeschermers;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- een vertegenwoordigster van Kenter;
- twee vertegenwoordigers van de Ontmoeting.
De GGZ-begeleider was niet aanwezig ter zitting.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2023 te [plaats B ] .
De ouders hebben sinds 2017 een relatie met elkaar en zijn [in] 2024 getrouwd. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 19 juli 2023 is – de toen nog ongeboren – [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Die ondertoezichtstelling is – bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 15 juli 2024 – verlengd tot 19 juli 2025.
3.3
Bij beschikking van 26 oktober 2023 is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 7 november 2023 is een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd.
3.4
[minderjarige] verblijft sinds 26 oktober 2023 in het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 19 juli 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen alsnog af te wijzen en [minderjarige] , al dan niet gefaseerd, bij de moeder terug te plaatsen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen en de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verlengd. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij bij de moeder wordt teruggeplaatst. De moeder beschikt over voldoende opvoedvaardigheden, maar krijgt niet de kans om dit te bewijzen gezien de zeer lage frequentie en duur van de contactmomenten. Volgens de moeder is door de GI onvoldoende toegewerkt aan de terugplaatsing van [minderjarige] . Zo is er geen hulpverlening ingezet om inzicht te krijgen in [minderjarige] ’s gedrag. Ook is niet vast komen te staan dat het vermeende ontregelde gedrag van [minderjarige] het gevolg is van de contactmomenten met de moeder, zodat de moeder het onredelijk acht dat dit gedrag als reden wordt aangedragen dat [minderjarige] niet bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Het opgroeiperspectief van [minderjarige] ligt bij de moeder en het is niet noodzakelijk dat [minderjarige] langer in het pleeggezin verblijft. De ondertoezichtstelling biedt voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] bij de moeder kan opgroeien in een fijne, veilige en stabiele thuissituatie. De Ontmoeting is bovendien bereid om mee te werken aan hulpverlening en om ondersteuning te bieden zodat [minderjarige] (gefaseerd) kan worden teruggeplaatst bij de moeder.
5.3
De GI voert aan dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op goede gronden is verlengd. In een multidisciplinair casuïstiekoverleg is besloten dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt omdat de ouders niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ter hand te nemen en adviezen op te volgen. Daarnaast vertoont [minderjarige] na de contactmomenten met de ouders sterk ontregeld gedrag, waarvan de oorzaak op dit moment nog niet duidelijk is. Ook is het tot nu toe (nog) niet mogelijk geweest om bepaalde hulpverlening in te zetten omdat de moeder onvoldoende in staat is haar emoties te reguleren en er geen sprake is van een veilige hechting tussen [minderjarige] en de moeder, wat een basisvereiste is.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is onderzoek nodig om te achterhalen waar de ontregeling van [minderjarige] na de contactmomenten met de ouders vandaan komt. Feit is wel dat [minderjarige] last heeft van ontregeling en dat gegeven kan niet worden genegeerd, ook niet als dat betekent dat zij niet kan opgroeien bij de ouders. Er zal voor [minderjarige] eerst basisveiligheid moeten worden gecreëerd. Het is voor de ontwikkeling van een kind van belang dat die gevormd wordt in de eerste zes maanden en tot de leeftijd van twee jaar. [minderjarige] moet nu eerst helen. Als [minderjarige] eenmaal die basisveiligheid ervaart, zal haar ontregeling naar verwachting afnemen en is zij beter in staat om contact te maken met anderen. Van belang is wel dat de ouders betrokken blijven in het leven van [minderjarige] .
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.6
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] vijf dagen na haar geboorte, met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst is vanwege zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder thuis. Dat is gebeurd op verzoek van de toen betrokken gecertificeerde instelling (De Jeugd- & Gezinsbeschermers). De kinderrechter heeft aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing verleend en daarna ook verlengd omdat de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] niet waren afgenomen. Het lukte de moeder onvoldoende om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Ook leek de moeder zich niet bewust te zijn van de veiligheidsrisico’s ten aanzien van haar contact met de vader. Dit hof heeft die beslissing bij beschikking van 13 februari 2024 bekrachtigd.
5.7
De uithuisplaatsing van [minderjarige] , slechts vijf dagen na haar geboorte, moet voor de moeder ingrijpend zijn geweest. Het hof ziet dat de moeder de afgelopen periode haar best heeft gedaan om haar leven een positieve wending te geven. Zo is zij niet meer onder invloed van middelen en accepteert zij de begeleiding en steun vanuit de Ontmoeting, waar zij op dit moment nog steeds verblijft. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat zij inmiddels traumabehandeling bij de Brijder heeft afgerond en dat zij zal gaan starten met EMDR therapie.
Het hof acht het positief dat de moeder de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt. Dit is echter een prille ontwikkeling die nog niet voldoende stabiel en bestendig is en niet kan leiden tot een (gefaseerde) terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, zoals de moeder heeft verzocht. Zo is uit de Beoordelingsboog (mei 2024) naar voren gekomen dat Kenter nog steeds zorgen heeft ten aanzien van beide ouders. Kenter heeft grote twijfels over hun leerbaarheid. De opvoeding van [minderjarige] , een zeer prikkelgevoelige baby, brengt extra uitdagingen met zich mee. Volgens Kenter lijkt de ontwikkeling van beide ouders te stagneren en is het de vraag of zij in staat zijn om zich verder te ontwikkelen. Zo zijn er zorgen over het zelfinzicht van de moeder en haar vermogen om sensitief en responsief te reageren op [minderjarige] . Kenter adviseert dan ook om [minderjarige] niet terug te plaatsen bij de moeder. Een terugplaatsing zou volgens Kenter enorme onrust en grote risico’s met zich mee kunnen brengen en schadelijk zijn voor het welzijn, de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] .
5.8
Naast deze zorgen ten aanzien van de ouders, zijn er ook zorgen over de kwetsbaarheid van [minderjarige] . Zo constateert de GI dat [minderjarige] na het contact met de ouders geruime tijd ontregeld gedrag vertoont. De GI vermoedt dat de oorzaak daarvan gelegen is in onveilige hechting tussen [minderjarige] en de ouders, wat ook wordt bevestigd door Kenter in de Beoordelingsboog. Net als Kenter heeft de GI het vermoeden dat sprake is van een door [minderjarige] opgelopen prenataal en/of preverbaal trauma. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd om onderzoek te verrichten naar het ontregelde gedrag van [minderjarige] na de contactmomenten met de ouders. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat op korte termijn een trauma/hechtingsspecialist van NIKA zal worden ingezet voor [minderjarige] .
5.9
Er dient in de komende periode onderzocht te worden wat de oorzaak is van de ontregeling van [minderjarige] na de contactmomenten met de ouders. Na het NIKA-traject zal kunnen blijken waar het ontregelde gedrag van [minderjarige] vandaan komt en is het aan de GI om daar de nodige gevolgtrekkingen aan te verbinden. Het hof is, met de raad, van oordeel dat het gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] nu van groot belang is dat er voor haar basisveiligheid wordt gecreëerd. Vanuit daar kan door de GI worden bekeken hoe het contact met de ouders verder kan worden vormgegeven. Voor zover de moeder het perspectiefbesluit aan de orde heeft willen stellen, is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] thans niet bij de moeder ligt.
5.1
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof zal het door de moeder verzochte dan ook afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van J.E. Franx als griffier en is op 14 januari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.