ECLI:NL:GHAMS:2025:808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
23-001481-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging van straf in hoger beroep wegens openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een bezorger op de Keizersgracht in Amsterdam op 31 januari 2023. De verdachte heeft de benadeelde, die een pakket bezorgde, geduwd en geslagen. Het hof heeft de bewezenverklaring van het geweld bevestigd en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,-, te vervangen door 35 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke taakstraf van 75 uur met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade toegewezen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001481-23
datum uitspraak: 24 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-034318-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Keizersgracht, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten dhr. [benadeelde] door
- ( met kracht) meermaals die [benadeelde] te duwen en/of
- tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te slaan en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde slaan en schoppen van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte volgt dat het slachtoffer, na het bezorgen van het pakket, naar het voertuig van de verdachte liep. Vervolgens stapte de bestuurder (
hof: de verdachte) uit en gaf hij het slachtoffer een harde duw tegen de borst, waarna hij hem een vuistslag tegen de bovenlip gaf en hij hem op meerdere plekken tegen het lichaam sloeg. De verdachte riep de bijrijder erbij, die vervolgens uitstapte en het slachtoffer begon te slaan.
De verdachte bekent het slachtoffer te hebben geduwd.
Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgt dat hij zag dat de man met de witte jas (
hof: de verdachte) het slachtoffer een klap gaf en dat een schermutseling ontstond.
In een proces-verbaal van bevindingen schrijft een verbalisant dat hij een klein beetje bloed op de bovenlip van het slachtoffer zag.
Het hof acht, gelet op de aangifte, de getuigenverklaring, het door de verbalisant waargenomen bloed, en de verklaring van de verdachte, bewezen het duwen en slaan van het slachtoffer.
Voorts is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat het slachtoffer door de verdachte is geschopt; de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2023 te Amsterdam openlijk, te weten aan de Keizersgracht, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door die [benadeelde] te duwen en tegen het hoofd van die [benadeelde] te slaan.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 75 uren, te vervangen door 37 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een bezorger van [bedrijf] , die het verkeer op de Keizersgracht voor een korte tijd ophield in het kader van een bezorging. Hiermee heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 januari 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Tevens blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daar is rekening mee gehouden.
Het hof heeft verder ook rekening gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken, en acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke taakstraf van na te melden hoogte/duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, ter hoogte van € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen in geval van: “(...) b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel (...).”
Door het handelen – het duwen en slaan – van de verdachte heeft de benadeelde partij letsel aan zijn bovenlip opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij in de toelichting op diens vordering gestelde (psychische) gevolgen, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, en gelet op de aard en ernst van de normschending is het hof van oordeel dat de gevorderde € 500,00 aan immateriële schade toewijsbaar is. Het gevorderde bedrag komt het hof billijk voor.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
75 (vijfenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 januari 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. P.F.E. Geerlings en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2025.
mr. D. Abels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.