ECLI:NL:GHAMS:2025:780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
23-002620-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van bloedonderzoek bij verkeersdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1966, was aangeklaagd voor het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis op 4 november 2020. De politierechter had eerder een veroordeling uitgesproken, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling tot dezelfde straf vroeg als in eerste aanleg. Het hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis van de politierechter vernietigd moest worden, omdat het hof tot een andere beslissing kwam.

Het hof heeft vastgesteld dat het bloedonderzoek, dat essentieel was voor de vervolging, niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Artikel 6, eerste lid van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (oud) vereist dat er minimaal 3 milliliter bloed wordt afgenomen. Het hof concludeerde dat uit het dossier niet bleek dat aan deze eis was voldaan, waardoor er geen sprake was van een geldig onderzoek volgens de Wegenverkeerswet 1994. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het tenlastegelegde had begaan.

De verdediging had ook aangevoerd dat de verdachte niet effectief in zijn recht op tegenonderzoek was gesteld, maar het hof oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en dat hij de mogelijkheid had om tegenonderzoek te laten uitvoeren. Het hof oordeelde dat de kosten van een tegenonderzoek geen reden waren om de vervolging niet-ontvankelijk te verklaren. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002620-22
datum uitspraak: 19 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-145927-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat de verdachte dient te worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Voorvragen

Het hof begrijpt de verdediging aldus dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu in de vervolging van de verdachte onjuist is geverbaliseerd, een onjuiste verkeerscontrole heeft plaatsgevonden en geen effectief recht op tegenonderzoek heeft bestaan vanwege de hoge kosten.
De verdediging heeft erop gewezen dat in het dossier is weergegeven dat verdachte op 1 februari 2021, binnen een week na ontvangst van het verslag bloedonderzoek, van de uitslag van dit onderzoek en het recht op tegenonderzoek in kennis is gesteld. Uit het dossier volgt echter dat het Rapport drugs in het verkeer op 17 november 2020 bij het Team Buitengerechtelijke Afdoening (TBA) in Den Haag is ingekomen.
Het hof is van oordeel dat dit op zichzelf een onjuiste weergave in het dossier betreft. Het hof heeft echter ook kennis genomen van het aanvullend proces-verbaal van 1 februari 2021 van [persoon] waaruit volgt dat vanwege verschillende omstandigheden (o.a. Covid19-maatregelen) een achterstand is ontstaan bij het TBA in de verwerking van de bloeduitslagen. Verder stelt het hof vast dat de verdachte niet in zijn belang is geschaad nu hij op de hoogte is gesteld over de uitslag van het bloedonderzoek en hem andermaal de gelegenheid is geboden tot een tegenonderzoek.
Het hof is verder van oordeel dat de verkeerscontrole waaraan de verdachte op 4 november 2020 is onderworpen overeenkomstig artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgevonden. Zowel uit het procesdossier als uit de aanvullende processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat bij de verkeerscontrole aan de verdachte is gevraagd naar zijn rijbewijs. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed (pagina 4) leidt het hof af dat de identiteit van de verdachte bij de verkeerscontrole na opgave daarvan van verdachte is geverifieerd aan de hand van het rijbewijs.
Het hof is tot slot van oordeel dat hoewel de kosten voor een tegenonderzoek aanzienlijk zijn, daarmee niet geconcludeerd kan worden dat daardoor geen effectief recht erop is. Verdachte zal ermee bekend zijn dat het gebruik van een auto, nog buiten de aanschafkosten, bijkomende kosten als verzekering, belasting en onderhoud, kostbaar is. Hij dient er dan ook rekening mee te houden dat in het voorkomende geval kosten verbonden zijn aan in dit geval een tegenonderzoek naar aanleiding van een kennelijk onwelgevallige uitslag van een bloedonderzoek.
Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 november 2020 te Den Helder een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en meer specifiek als bedoeld in artikel 6 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (oud) het toepasselijk wettelijk kader vormt.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (oud) bepaalt dat bij een bloedonderzoek minimaal 3 milliliter bloed wordt afgenomen. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 is omringd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat minimaal 3 milliliter bloed is afgenomen van de verdachte ten behoeve van het bloedonderzoek. Het hof kan derhalve de hoeveelheid afgenomen bloed niet vaststellen Dit betekent dat geen sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 en de verdachte vrijgesproken dient te worden.
De stelling van de verdediging dat de verdachte, anders dan in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte staat vermeld, niet heeft verklaard
“Ik heb vannacht een joint gerookt”, kan onbesproken blijven.
Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman, inhoudende het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] in het geval, zo begrijpt het hof althans de verdediging, het hof tot een bewezenverklaring zou komen, hoeft niet te worden beslist nu de voorwaarde niet is vervuld.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting had mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mrs. D. Emmanouilidis en S. Pesch, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2025.