In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2023. De betrokkene, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor hennepteelt. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 31.555,44, aan de Staat moest worden betaald. De rechtbank had deze vordering toegewezen, maar de betrokkene ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 6 maart 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de verdediging. De verdediging stelde dat de betrokkene geen voordeel had genoten uit de hennepkwekerij en dat de vordering afgewezen moest worden. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de hennepteelt, en dat de vordering van het openbaar ministerie gegrond was op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 31.055,44, waarbij het hof rekening hield met de betrokkenheid van meerdere personen bij de hennepteelt. De betrokkene werd verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof concludeerde dat de betrokkene, ondanks zijn verweer, wel degelijk voordeel had genoten uit de hennepkwekerij, en dat de vordering van het openbaar ministerie terecht was.