ECLI:NL:GHAMS:2025:676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
200.334.224/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Transavia voor schade aan bagage tijdens vervoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Transavia voor schade aan de bagage van [appellant]. [Appellant] had een vervoersovereenkomst gesloten met Transavia voor een vlucht van [plaats 3] naar [plaats 4] op 24 oktober 2021. Tijdens deze vlucht is de koffer van [appellant] beschadigd geraakt. Het hof oordeelt dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld te bewijzen dat ook de items in de koffer onherstelbaar zijn beschadigd. Het hof concludeert dat er geen sprake is van roekeloos handelen door Transavia, waardoor de aansprakelijkheid is beperkt tot maximaal 1.288 BTR, wat overeenkomt met € 1.572,40. Het hof moedigt partijen aan om een minnelijke schikking te overwegen om verdere proceskosten te voorkomen. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die de vordering van [appellant] had afgewezen. Het hof laat [appellant] toe tot bewijslevering over de schade aan de items in de koffer en heeft een getuigenverhoor gepland.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.334.224/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10222712 / CV EXPL 22-7017
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonend te [naam/plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch,
tegen
TRANSAVIA AIRLINES C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Kloot te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Transavia genoemd.

1.De zaak in het kort

Transavia heeft [appellant] met haar bagage vervoerd van [plaats 3] naar [plaats 4] . De koffer van [appellant] is daarbij beschadigd geraakt. [appellant] wordt conform haar aanbod in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat ook de items in de koffer onherstelbaar zijn beschadigd. Het hof oordeelt reeds nu dat er geen sprake is van roekeloos handelen door Transavia, zodat de aansprakelijkheid van Transavia conform haar algemene voorwaarden is beperkt tot maximaal 1.288 BTR (Bijzonder Trekkingsrecht) hetgeen gelijk is aan € 1.572,40. Het hof geeft partijen in overweging hun zaak alsnog te schikken ter voorkoming van verdere proceskosten.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 15 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 juni 2023 (hierna: het bestreden vonnis) van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en Transavia als gedaagde. Het hof heeft bij arrest van 21 november 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Een minnelijke regeling is - blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal - tijdens die mondelinge behandeling niet tot stand gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte na memorie van antwoord;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] is van 30 augustus 2021 tot 24 oktober 2021 in [plaats 2] verbleven. Zij heeft met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia [appellant] op 24 oktober 2021 heeft vervoerd van [plaats 3] naar [plaats 4] .
3.2.
Op de vervoersovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van Transavia van toepassing verklaard. In artikel 8 van deze voorwaarden staat het volgende:
Artikel 8. Bagage
(…)
c. De Passagier zal in zijn/haar Geregistreerde bagage niet vervoeren: breekbare of bederfelijke artikelen (…)’.
3.3.
In artikel 14 lid 3 van de algemene voorwaarden staat het volgende:
3.
Schade aan Bagage
a.
De aansprakelijkheid van Vervoerder met betrekking tot vernietiging, verlies of Schade van Geregistreerde en Niet geregistreerde bagage is beperkt tot 1.288 BTR’s voor elke Passagier.
b.
De Passagier dient de daadwerkelijke Schade aan te tonen. Bij vaststelling van de Schade wordt uitgegaan van de dagwaarde op het moment van de vermissing of de beschadiging van de bagage.
c.
Deze aansprakelijkheidslimieten zijn niet van toepassing:
(i)
indien bewezen wordt dat de Schade het gevolg is van een handelen of nalaten van Vervoerder, diens ondergeschikten of Agenten, met de opzet Schade te veroorzaken of roekeloos en met de wetenschap dat Schade waarschijnlijk het gevolg zou zijn (…)
(ii)
indien de Passagier op het tijdstip van afgifte van de Geregistreerde bagage aan Vervoerder een Bijzondere verklaring van belang bij de aflevering heeft gedaan (…)’
3.4.
De kunststof koffer van het merk [bedrijf 2] van [appellant] is beschadigd geraakt. Twee hoeken van de koffer zijn ingedeukt en er zitten scheuren in de koffer. Op een foto van een net aan de binnenkant van de koffer is een verkleuring te zien (productie 3 memorie van grieven). In de koffer bevonden zich onder meer kledingstukken en een flacon met geparfumeerde shampoo/douchegel. [appellant] heeft als productie 3 in eerste aanleg en productie 5 in hoger beroep facturen overgelegd van artikelen gekocht bij Agent Provocateur, Isabel Marant, Ibiza Mode, Luna di Seta, Attica, Louis Vuitton, Ekavi, Van Loock en Zara die zich volgens [appellant] tijdens de reis in de koffer bevonden.
3.5.
[naam 2] heeft in een bij memorie van grieven overgelegde verklaring, gedateerd 25 oktober 2021, voor zover van belang, geschreven:

Hoi [appellant] ,
Hoe is het er nu mee? Wat een teleurstelling gisteren na je vlucht van [plaats 3] naar [plaats 4] toen ik je daar ophaalde. Een kapotte koffer vol met stinkende inhoud, verkleurde lingerie, zijde en zwemkleding, trui en houten speelgoed. Geen beste reclame voor Transavia: het paradepaardje van de KLM. Hopelijk komt men gauw tot een compensatie voor bovenstaand leed (…)’
3.6.
Een medewerker van [bedrijf 2] heeft in een ‘statement’ van 24 november 2023 geschreven:
‘We received your [bedrijf 2] suitcase [nummer] which has been produced in 2010. (..) Heavily cracked in the polycarbonate shell around the corner (…) the case is beyond repair. The damage was caused by rough handling (..) and it is not a warranty claim. The actual retail price of the suitcase was € 339. The current retail price of the suitcase is € 940. (…).’
3.7.
[naam 3] van Wasserette [bedrijf] [naam/plaats] heeft in een bij memorie van grieven overgelegde verklaring van 11 januari 2024 het volgende geschreven:
‘(..) Cliente [appellant] kwam in het najaar van 2021 met meerdere stuks zijden kleding/ondergoed voor het reinigen daarvan. De zijden items waren echter zodanig aangedaan door de (gelachtige) substantie dat ze niet meer gereinigd konden worden. Zonder ze te beschadigen zouden ze ook niet gereinigd kunnen worden. De zijden items moeten als onherstelbaar beschadigd worden beschouwd’. (..).
3.8.
[appellant] heeft bij Transavia vergoeding van schade gevorderd. Transavia heeft
€ 202,50 (30% van de door [appellant] opgegeven nieuwwaarde van € 675,00) vergoed voor de schade aan de koffer.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Transavia te veroordelen tot betaling van € 6.362,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding en de proceskosten. [appellant] heeft aan haar vordering het bepaalde in artikel 17 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2002/91, hierna het Verdrag van Montreal genoemd, ten grondslag gelegd. Zij heeft gesteld dat de medewerkers van Transavia haar bagage dusdanig ruw hebben behandeld dat sprake is van roekeloos handelen, zodat Transavia gehouden is haar volledige schade te vergoeden. [appellant] heeft de schade aan haar koffer begroot op € 675,00 en de schade aan de verloren gegane artikelen in haar koffer op € 5.890,35.
4.2.
Transavia heeft de vordering betwist. Samengevat heeft Transavia primair aangevoerd dat [appellant] de schade aan de artikelen die zich in de koffer bevonden niet heeft aangetoond en subsidiair dat zij voor die schade niet aansprakelijk is omdat [appellant] een breekbare fles parfum heeft vervoerd. Meer subsidiair heeft Transavia de hoogte van de schade betwist en tot slot heeft Transavia zich beroepen op artikel 14 lid 3 sub a van haar algemene voorwaarden en aangevoerd dat de schade beperkt is tot de maximale BTR omdat Transavia samengevat niet roekeloos heeft gehandeld.
4.3.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de proceskosten. Daartoe heeft de kantonrechter ten aanzien van de schade aan de koffer overwogen dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld voor welk bedrag zij de koffer heeft aangeschaft en waarom zij de nieuwwaarde vergoed zou moeten krijgen. Ten aanzien van de door [appellant] gevorderde schade aan de items die zich in de koffer bevonden, heeft de kantonrechter samengevat overwogen dat schade aan de koffer van [appellant] niet automatisch schade aan de inhoud van de koffer betekent, dat [appellant] de schade aan de items in de koffer onvoldoende heeft onderbouwd en dat ook niet vast is komen te staan dat schade aan deze items is ontstaan als gevolg van het handelen van Transavia, dan wel dat deze items niet konden worden gereinigd.

5.Beoordeling

5.1
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven (waarvan één voorwaardelijk) op. Samengevat strekken de grieven ertoe dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis, Transavia alsnog zal veroordelen tot betaling van een bedrag van primair € 6.362,00 en subsidiair € 1.572,40, althans het equivalent van 1.288 BTR, met veroordeling van Transavia in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
5.2.
Transavia bestrijdt de grieven en concludeert tot afwijzing van de vordering in hoger beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
5.3.
Op grond van artikel 17 lid 2 van het Verdrag van Montreal is Transavia aansprakelijk voor schade die wordt geleden in geval van vernieling, verlies of beschadiging van aangegeven bagage, op grond van het enkele feit dat de gebeurtenis die de vernieling, het verlies of de beschadiging heeft veroorzaakt, plaats heeft gehad aan boord van het luchtvaartuig of gedurende enig tijdvak waarin Transavia de aangegeven bagage onder haar hoede had.
5.4.
Vaststaat dat de koffer van [appellant] onherstelbaar is beschadigd gedurende de periode dat Transavia de koffer onder haar hoede had, zodat Transavia op grond van voornoemd artikel aansprakelijk is voor deze schade.
5.5.
In geschil is of ook de items in de koffer onherstelbaar zijn beschadigd zoals [appellant] heeft gesteld. Transavia heeft dat betwist en aangevoerd dat [appellant] de (onherstelbare) schade aan de items in de koffer eenvoudig had kunnen illustreren als zij direct na het openen van de beschadigde koffer een foto had gemaakt van de gebroken flacon en de (daardoor) beschadigde items.
5.6.
Op [appellant] rust overeenkomstig artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en bewijslast van het bestaan van de schade. Met de verklaring van [naam 2] (zie 3.5) en Wasserette [bedrijf] [naam/plaats] (3.7) heeft zij dat bewijs ter zake nog niet geleverd. [appellant] heeft in randnummer 27 van de memorie van grieven uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat de items die zich in de koffer bevonden onherstelbaar beschadigd zijn geraakt. Het hof zal [appellant] dan ook overeenkomstig haar aanbod toelaten tot bewijs van die stelling.
5.7.
Reeds nu overweegt het hof dat, als [appellant] erin slaagt te bewijzen dat (de) items in haar koffer onherstelbaar zijn beschadigd, het hof het voldoende aannemelijk acht dat de items die [appellant] blijkens de overgelegde bonnen en facturen in [plaats 2] heeft aangeschaft zich in de koffer bevonden en eveneens dat de schade aan koffer de schade aan de items in de koffer heeft veroorzaakt doordat de flacon met substantie is gebroken. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.
( a) Het gaat in casu om een overeenkomst tussen een consument en een professionele vervoerder, zodat aan het door de consument te leveren bewijs niet al te strenge eisen mogen worden gesteld.
( b) De aard en de strekking van artikel 17 lid 2 van het Verdrag van Montreal; de koffer bevond zich ten tijde van de schadetoebrengende gebeurtenis onder de hoede van Transavia.
( c) De ernst van de schade aan de koffer en de foto van de binnenzijde van de koffer (zie 3.4).
( d) De onweersproken stelling van [appellant] dat de flacon zich in plastic bevond, zodat zij naar het oordeel van het hof aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan.
5.8.
Verder overweegt het hof reeds nu, dat ook als [appellant] slaagt in het aan haar opgedragen bewijs, het hof bij eindarrest geen hoger bedrag zal toewijzen dan de maximale aansprakelijkheidslimiet zoals vermeld in artikel 14 lid 3 van de algemene voorwaarden van Transavia (1.288 TBR corresponderend met € 1.572,40, zie 3.2) verminderd met het al door Transavia betaalde bedrag (€ 202,50, zie 3.8). Hiertoe is enerzijds redengevend dat de stelling van [appellant] dat Transavia gelet op de ernst van de schade aan de koffer roekeloos moet hebben gehandeld, wordt verworpen. [appellant] heeft deze stelling niet onderbouwd, terwijl Transavia roekeloos handelen heeft betwist en heeft toegelicht dat het bagageafhandelingstraject voor het overgrote deel automatisch plaatsvindt, waarbij koffers soms ongelukkig terechtkomen en koffers kapot (kunnen) gaan. Ook het hof is van oordeel dat aan de ernst van de schade aan de koffer niet kan worden afgeleid dat Transavia (en/of haar hulppersonen) roekeloos hebben gehandeld. De verwijzing van [appellant] naar de verklaring van de medewerker van [bedrijf 2] maakt dit niet anders. Anderzijds geldt dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het aankoopbedrag van de items gekocht in 2021 de maximale BTR overschrijdt.
5.9.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het relatief geringe bedrag dat maximaal zou kunnen worden toegewezen ingeval het verlangde bewijs wordt geleverd, geeft het hof partijen uitdrukkelijk in overweging ter voorkoming van verdere (hoog oplopende) proceskosten alsnog de mogelijkheden tot een minnelijke regeling te onderzoeken.

6.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het bewijs van haar stelling dat de items die zich op 24 oktober 2021 in haar koffer bevonden onherstelbaar zijn beschadigd;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal kunnen plaatsvinden voor mr. W. Aardenburg, daartoe als raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 15 april 2025 voor opgave door de advocaat van [appellant] van de te horen getuigen en van de verhinderdata van partijen en de getuigen in de maanden juni tot en met september 2025;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Aardenburg, mr. M.L.D. Akkaya en mr. F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.