ECLI:NL:GHAMS:2025:601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23-000133-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensensmokkel met betrekking tot illegale reis naar Nederland

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 19 januari 2021, waarin hij werd veroordeeld voor mensensmokkel. Het hof heeft de zaak behandeld op 29 juli 2021 en 18 februari 2025. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door een gesmokkelde persoon te begeleiden tijdens haar illegale reis naar Nederland. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, maar vernietigt de strafoplegging van drie maanden gevangenisstraf. Het hof oordeelt dat de straf moet worden verlaagd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die niet geheel aan de verdachte kan worden toegerekend. De op te leggen straf is gegrond op artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof legt een gevangenisstraf van twee maanden op, waarbij rekening is gehouden met de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige en gelast de teruggave van in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000133-21
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK (
na aanhouding raadsman niet gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-085176-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 juli 2021 en 18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de gronden aanvullen.

Aanvullende overweging

Het hof heeft kennisgenomen van een op de eerdere zitting in hoger beroep door de verdachte overgelegde brief die afkomstig zou zijn van de gesmokkelde [naam]. Daarin komt zij terug op haar eerder afgelegde verklaring en verklaart zij dat de verdachte haar slechts heeft geholpen door als tolk op te treden. De eerdere verklaring van [naam] vindt echter ruimschoots steun in de door de politierechter opgenomen bewijsmiddelen, zodat het hof de in hoger beroep overgelegde brief als ongeloofwaardig terzijde schuift.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door [naam] bij haar illegale reis naar Nederland opzettelijk behulpzaam te zijn, met name door haar tijdens de reis te begeleiden. Mensensmokkel druist in tegen de maatregelen tot bestrijding inzake de illegale toegang tot Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in op naam gestelde (identiteits)documenten moet kunnen worden gesteld. Gelet op de aard en de ernst van het feit en op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking komt. De door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden is in beginsel dan ook passend en geboden.
Bij de bepaling van de straf dient rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van het hof is in deze strafzaak sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, terwijl die overschrijding niet (geheel) aan de verdachte kan worden toegerekend. Het betreft een overschrijding van ruim twee jaar in hoger beroep en een maand in eerste aanleg. Het hof ziet hierin aanleiding om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een maand te bekorten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- € 1498,99;
- Munteenheid (9 x 50.000 Uganda shiling) 18-107366-29;
- Munteenheid (1 x 10.000 Uganda shiling) 18-107366-30.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2025.
Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.