ECLI:NL:GHAMS:2025:599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23-002375-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontnemingsmaatregel in drugszaken met betrekking tot MDMA en metamfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2023. De zaak betreft een ontnemingsmaatregel die is opgelegd aan de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en metamfetamine, evenals voor de voorbereiding van de invoer, uitvoer, productie en/of handel in harddrugs. De rechtbank had de betrokkene verplicht om € 24.606,50 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 februari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op € 24.606,50. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat de betrokkene niet de eigenaar was van de aangetroffen drugs en dat de motor die in beslag was genomen, niet in mindering mocht worden gebracht op de betalingsverplichting.

Het hof heeft de ontnemingsmaatregel bevestigd en geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van een eenvoudige kasopstelling correct was. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene onverklaarbare inkomsten heeft verkregen uit de aangetroffen drugs en dat de verklaring van de betrokkene over de eigenaar van de drugs niet aannemelijk was. De opbrengst van de motor werd niet in mindering gebracht op de betalingsverplichting, omdat er conservatoir beslag op rustte. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002375-23
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-123398-22 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 24.061,40 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij conclusie van repliek is de vordering verhoogd naar € 24.606,50.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2023 veroordeeld ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en metamfetamine en de voorbereiding van de invoer/uitvoer, productie/handel en/of opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 15 augustus 2023 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 24.606,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, onder aanvulling van gronden en met dien verstande dat de in hoger beroep gevoerde verweren worden besproken.

Bespreking van verweren en aanvulling van gronden

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig het oordeel van de rechtbank wordt vastgesteld op € 24.606,50 en dat de opbrengst van de motor op de betalingsverplichting in minder wordt gebracht. De betalingsverplichting dient te worden vastgesteld op
€ 22.256,50.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft zich niet bezig gehouden met de handel of productie van harddrugs en heeft ontkend de eigenaar te zijn van de pillen en grondstoffen die zijn aangetroffen in de boxruimte. Hij heeft de spullen voor een bekende in de boxruimte gezet en wist niet wat de inhoud van de dozen en tas was. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte de aankoopwaarde van de verdovende middelen en grondstoffen in de box en de aankoopwaarde van de motor zijn aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was geen eigenaar van deze grondstoffen en deze vertegenwoordigden dan ook geen waarde in zijn vermogen. Dat zou een verruiming betekenen van het feit waarvoor de betrokkene is veroordeeld. Het oordeel van de rechtbank dat de betrokkene wetenschap had van de inhoud van de tas en doos en daar ook over kon beschikken, kan niet worden gelijkgesteld aan (economisch) eigenaarschap. Daarbij is de motor aangeschaft met legale inkomsten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet in het subsidiaire geval worden vastgesteld op € 3.573,10. Meer subsidiair kan hoogstens ook de onder de betrokkene in beslaggenomen motor mee worden gerekend als contante uitgave. Dan bedraagt het voordeel € 7.573,10.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de opbrengst van de motor op de betalingsverplichting in mindering te brengen.
Het hof overweegt als volgt.
De ontnemingsmaatregel is gebaseerd op het derde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van die bepaling kan de ontnemingsmaatregel mede worden opgelegd indien aannemelijk is dat de in die bepaling bedoelde andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt de eenvoudige kasopstelling in aanmerking bij toepassing van artikel 36e lid 3 Sr, in welk geval de rechter niet gehouden is te concretiseren wat die “andere strafbare feiten” zijn geweest. De door de raadsvrouw aangehaalde Geerings-jurisprudentie staat niet in de weg aan het gebruik van de abstracte berekeningsmethode. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt bij het gebruik van die methode immers niet in verband gebracht met concrete strafbare feiten.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebruik gemaakt van een eenvoudige kasopstelling. Het betreft een abstracte berekeningsmethode, waarbij uit de vergelijking van de contante uitgaven met de legale ontvangsten wordt afgeleid tot welk bedrag de betrokkene onverklaarbare inkomsten heeft gekregen. In de boxruimte bij de woning waar de betrokkene verbleef zijn 1548 pillen MDMA en 105,2 liter PMK-glycidezuur aangetroffen. Daarnaast heeft hij op internet gezocht op zoektermen die met de aangetroffen MDMA-pillen en PMK-glycidezuur verband houden. Dit levert een sterk weerlegbaar bewijsvermoeden op dat de betrokkene daarvan eigenaar was. De betrokkene heeft niet willen verklaren wie de hem bekende persoon is die de economisch eigenaar was en die de spullen in zijn boxruimte heeft geplaatst, zodat de verklaring niet geverifieerd kan worden. Het standpunt van de verdediging dat een ander dan de betrokkene (economisch) eigenaar was van de spullen is dan ook niet aannemelijk geworden. Aldus zal het hof de aankoopwaarde van deze verdovende middelen meenemen in de kasopstelling. Voor het overige blijkt de verwerping van de verweren uit het vonnis waarvan beroep. Daarnaast geldt dat in de kasopstelling alle contante uitgaven dienen te worden meegenomen, zo ook de uitgave voor de motor.
Naar het oordeel van het hof dient de opbrengst van de motor niet in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting. Op de opbrengst van de motor rust conservatoir beslag. Het conservatoir beslag gaat over in een executoriaal beslag als de beschikking tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel onherroepelijk is. Het aan de Staat te betalen bedrag kan op de in conservatoir beslag genomen goederen worden verhaald. Van een mogelijkheid tot verrekening bij het bepalen van het aan de Staat te betalen bedrag is echter geen sprake.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2025.
Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]