ECLI:NL:GHAMS:2025:598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23-000963-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van heroïne door de betrokkene, geboren in 1975. In eerste aanleg had het openbaar ministerie gevorderd dat de betrokkene € 447.542,04 aan de Staat zou betalen, maar dit bedrag werd later bijgesteld naar € 408.300,69. De rechtbank Noord-Holland had de betrokkene eerder veroordeeld voor het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne en had de betalingsverplichting opgelegd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 februari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de betrokkene langer had gedeald dan de rechtbank had vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de betrokkene de woning als opslagplaats voor de drugs gebruikte en dat hij de in de woning aangetroffen heroïne had verkocht. De verdediging voerde aan dat de betrokkene slechts een korte periode had gedeald en dat hij niet op de hoogte was van de heroïne in de woning. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen door zijn activiteiten.

Het hof heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 400.000,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de betrokkene de verplichting oplegde tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000963-22
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-872162-17 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 447.542,04 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering bijgesteld naar
€ 408.300,69.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2018 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van (een grote hoeveelheid) heroïne.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 5 april 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 408.300,69 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 408.300,69 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daartoe is aangevoerd dat het aannemelijk is dat de betrokkene langer dan de door de rechtbank vastgestelde drie maanden dealde. Dat blijkt onder andere uit de tijd die betrokkene het pand huurde en de verklaringen van afnemers. In het pand is een grote hoeveelheid heroïne aangetroffen, alsmede spullen die het aannemelijk maken dat de heroïne versneden werd. Er zijn zakken aangetroffen met daarin elk een halve kilo zuivere heroïne en soortgelijke lege zakken waarvan aannemelijk is dat daarin ook telkens een halve kilo zuivere heroïne heeft gezeten. Er zijn 44 lege zakken aangetroffen. Aannemelijk is dat in totaal 22 kilogram pure heroïne, en 44 kilogram versneden heroïne, is verkocht.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op
€ 12.600,00, dan wel (subsidiair) het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de betrokkene niet langer dan zes maanden heeft gedeald, dat hij zijn woning aan de [adres 2] beschikbaar heeft gesteld aan een vriend en in ruil daarvoor maandelijks 100 gram versneden heroïne heeft gekregen. Die heroïne zou hij vervolgens voor 21 euro per gram hebben verkocht (100 gram heroïne x 6 maanden x 21 euro per gram = € 12.600,00). De betrokkene wist niet van de in de woning aangetroffen heroïne. Op de camerabeelden is te zien dat naast de betrokkene ook een andere persoon op verschillende momenten de woning binnengaat en deze weer verlaat. Daarnaast betwist de betrokkene de verklaringen van de afnemers [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , inhoudende dat hij langer dan 6 maanden heeft gedeald. Daarbij geldt dat de verdediging [naam 1] en [naam 2] wegens overlijden niet heeft kunnen horen en die verklaringen dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten.
Oordeel van het hof
In de woning aan de [adres 2] zijn plastic zakken aangetroffen elk met een halve kilo heroïne. Daarnaast zijn er 44 soortgelijke lege plastic zakken aangetroffen, met daarin resten heroïne. Gelet hierop is het aannemelijk dat in elk van de 44 zakken een halve kilo heroïne heeft gezeten, hetgeen optelt tot een totale hoeveelheid van 22 kilo heroïne. In de woning werden diverse versnijdingsmiddelen aangetroffen, alsmede een persframe, zeef, mixer en gripzakken. De woning werd sinds 2014 door de betrokkene gehuurd en was ingericht om te worden gebruikt voor de handel en bewerking van heroïne. Niet is gebleken dat de betrokkene op enig moment daadwerkelijk heeft gewoond in de woning. Uit de camerabeelden die in de periode van 19 december 2017 tot 19 januari 2018 zijn gemaakt bij de voordeur van de woning, blijkt dat de betrokkene bijna iedere dag de woning betreedt en soms meerdere keren per dag. Ook blijkt uit de beelden dat de betrokkene de woning is binnen gegaan met een tas met daarop de letters “MCD”. In de woning is een soortgelijke tas aangetroffen met daarin acht blokken van een halve kilo heroïne. Weliswaar is op de beelden te zien dat een onbekende man op drie verschillende momenten kort in de woning is, maar niet is gebleken dat hij daarbij spullen in de woning brengt of daaruit weghaalt. Vanaf 23 november 2017 is de betrokkene geobserveerd. Hierbij is waargenomen dat de betrokkene zich bij de woning bevond en meerdere kortstondige ontmoetingen in auto’s had. Op 19 januari 2018 vond eveneens een ontmoeting in een auto plaats tussen de betrokkene en een ander persoon. Kort daarop is die andere persoon, te weten [naam 3] , aangehouden en bleek hij 50 gram heroïne bij zich te hebben. In de periode van 24 november 2017 tot en met 19 januari 2018 is ook het telefoonverkeer van de betrokkene geanalyseerd. Daaruit bleek dat de betrokkene veelvuldig gesprekken voerde waarbij afspraken werden gemaakt over locaties, hoeveelheden en over geld. Afnemer [naam 1] heeft verklaard dat hij al zeker 1,5 jaar om de week bij de betrokkene heroïne kocht en afnemer [naam 2] heeft verklaard dat hij een half jaar tot een jaar drugs bij de betrokkene kocht. Er is onderzoek gedaan naar de inkomsten en uitgaven van de betrokkene in de periode van 1 januari 2015 tot en met 6 december 2017. In die periode hebben er geen transacties met betrekking tot levensonderhoud plaatsgevonden en ook is er geen salaris overgemaakt.
Op grond van het voorgaande ziet het hof voldoende aanwijzingen dat de betrokkene degene is die de woning voor een langere periode heeft gebruikt als opslagplaats voor de drugs en dat de betrokkene degene is die de in de woning aangetroffen drugs heeft verkocht. Dat een enkele keer is gezien dat iemand anders de woning binnenging doet daar niet aan af. Die persoon droeg niets de woning in of uit en was slechts kortstondig binnen. Dit in tegenstelling tot de betrokkene, die veelvuldig bij de woning is gezien waaronder met tassen soortgelijk aan die waarin bij de doorzoeking drugs zijn aangetroffen. Dat de betrokkene de woning kortdurend zou hebben verhuurd, in ruil daarvoor heroïne ontving die hij heeft verkocht en verder niets afwist van de in de woning aangetroffen heroïne is geenszins aannemelijk geworden. De betrokkene heeft deze lezing in het geheel niet onderbouwd.
Het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de afnemers [naam 2] en [naam 1] niet kunnen worden gebruikt, omdat zij zijn overleden en de verdediging hen niet heeft kunnen ondervragen wordt verworpen. Dat de betrokkene langer drugs verhandelde dan de periode die in de strafzaak is bewezenverklaard, blijkt niet alleen uit de genoemde verklaringen, maar ook uit het feit dat hij in die periode, volgens de transacties, geen uitgaven voor levensonderhoud had en nauwelijks legale inkomsten genereerde, wat duidt op illegale inkomsten.
Gelet op de in de woning aangetroffen versnijdingsmiddelen en op de omstandigheid dat de betrokkene aan afnemers verkocht, gaat het hof ervan uit dat de zuivere heroïne die in de zaken zat, werd versneden, en dat hij de 22 kilo zuivere heroïne als 44 kilo versneden heroïne heeft verkocht. Het hof is daarom van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de in strafzaak bewezenverklaarde feiten, alsmede andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Prijs voor een kilo zuivere heroïne in West-Europa = € 21.126,00
Reële gemiddelde straatprijs voor (versneden) heroïne: € 21.000,00
Investering: 22 x € 21.126 = € 464.772,00
De huurkosten woning [adres 2]: € 50.927,31
De totale investering: € 464.772,00
€ 50.927,31 +/+
------------------- =
Investering totaal€ 515.699,31
Opbrengsten totaal:44 x € 21.000,00 = € 924.000,00
Opbrengsten - investering:
924.000,00 - 515.699,31 = € 408.300,69
Het hof stelt zodoende het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 408.300,69.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen, aangezien de betrokkene nu noch in de toekomst draagkrachtig genoeg is om een hoger bedrag te betalen dan het primair verzochte.
Met betrekking tot de draagkracht van de betrokkene overweegt het hof dat in het ontnemingsgeding de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde kan worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dit moment én in de toekomst geen draagkracht heeft en zal hebben. Uit hetgeen daartoe is aangevoerd en overigens over de persoon van de betrokkene is gebleken, is dat niet (aanstonds) aannemelijk geworden. Er is onvoldoende reden om reeds nu op grond van de draagkracht van de betrokkene de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen. Het zal de betrokkene vrijstaan om in een later stadium op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:26 Sv te verzoeken dat de ingevolge dit arrest opgelegde betalingsverplichting zal worden kwijtgescholden of verminderd.
Redelijke termijn
Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden waarborgt het recht van eenieder om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen uiterlijk twee jaar. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de betrokkene aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een strafvervolging. Voor een ontnemingsprocedure geldt de termijn vanaf het moment waarop het de betrokkene duidelijk wordt dat hem een wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen.
De redelijke termijn is aangevangen op 3 mei 2018, de dag waarop het aanhangig maken van de ontnemingsvordering is aangekondigd. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 5 april 2022. Voor de fase van hoger beroep is de termijn aangevangen op 5 april 2022, de datum waarop het hoger beroep is ingesteld namens de betrokkene. Het hof spreekt op 4 maart 2025 het arrest uit. In eerste aanleg is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna twee jaar. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 11 maanden. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de betalingsverplichting matigen.
Aan de betrokkene zal daarom, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting worden opgelegd tot betaling van
€ 400.000,00aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
408.300,69 (vierhonderdachtduizend driehonderd euro en negenenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 400.000,00 (vierhonderdduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2025.
Mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.