ECLI:NL:GHAMS:2025:589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23-002151-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsgeheim door politieagent en verleiding tot ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een politieagent, werd beschuldigd van schending van zijn ambtsgeheim door vertrouwelijke politie-informatie over een bekende Nederlander te delen. Daarnaast werd hij beschuldigd van het proberen te verleiden van een twaalfjarig meisje tot ontuchtige handelingen en het sturen van een ongepaste foto. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kwalificaties en de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, onder bijzondere voorwaarden. Het hof overwoog dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen in de politie heeft geschaad en dat de zedenfeiten ernstige gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van het slachtoffer. De rechtbank had eerder een taakstraf opgelegd, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van de feiten. De verdachte had geen inzicht gegeven in zijn handelen en de reclassering adviseerde een forensische behandeling. Het hof hield rekening met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de opgelegde straf recht deed aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002151-23
datum uitspraak: 6 maart 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-182312-22 (zaak A) en 13-187422-22 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2025 en 6 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dus bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificaties van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde en de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof aan de overweging over het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting (pagina’s 6 en 7 van het vonnis) het volgende toevoegt.

Aanvulling op overweging ‘Onrechtmatig verkregen bewijs?’

Het hof constateert dat de verdachte op 16 februari 2022, 7 maart 2022 en 15 maart 2022 telkens de cautie is gegeven. Bovendien heeft de verdachte op 15 maart 2022 inhoudelijk ten aanzien van de tenlastegelegde feiten niet (belastend) verklaard en heeft hij geen gegevens verstrekt.
Kwalificaties van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem te dulden.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in zaak A en zaak B onder 1 subsidiair en onder 2, tweede cumulatief/alternatief, bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de officier van justitie in eerste aanleg is gevorderd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en ambulante behandeling en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden..
De raadsvrouw heeft primair verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een geheel voorwaardelijk straf in combinatie met 1 dag gevangenisstraf op te leggen en subsidiair over te gaan tot oplegging van dezelfde straffencombinatie als de rechtbank, met het verzoek de taakstraf te matigen. De raadsvrouw heeft verzocht daarbij rekening te houden met het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – in die zin dat hij zijn leven weer op de rit heeft en hard aan zijn toekomst werkt – en zijn proceshouding sinds het moment dat hij zich realiseerde dat hij fout zat in
zaak A.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van surveillant van politie schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Hij heeft politie-informatie over een bekende Nederlander, die vastzat op het politiebureau, gedeeld met personen die helemaal niets met die zaak te maken hadden, mogelijk om indruk op hen te maken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de privacy van deze persoon, die zich door zijn detentie in een kwetsbare situatie bevond, beschadigd. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in en beschikt uit hoofde van zijn functie over toegang tot gevoelige informatie. Daarmee dient ten allen tijde zorgvuldig te worden omgegaan. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben en tevens op het vertrouwen dat de politie als werkgever in haar werknemers mag hebben.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt twee zedenfeiten. De verdachte heeft gechat met een meisje van twaalf jaar oud – een kind nog – terwijl hij zelf twintig jaar oud en dus volwassen was. Hij heeft geprobeerd haar te verleiden tot het plegen van ontuchtige handelingen bij haarzelf en/of die van hem te dulden. De verdachte heeft haar ook een foto van zijn stijve penis gestuurd. Confrontatie met dergelijke berichten en afbeeldingen kunnen schadelijk zijn voor de (seksuele) ontwikkeling van jeugdigen. Zij dienen hiertegen beschermd te worden. Zeker in zijn hoedanigheid als politieagent had hij beter moeten weten.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan dusdanig ernstige feiten, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt gezien als de enige passende sanctionering. Hij heeft tegen politie en justitie op geen enkel moment inzicht willen geven over het waarom van zijn handelen. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen reden om daarvan af te wijken.
Het hof bepaalt dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, waarbij het hof bijzondere voorwaarden zal stellen. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van 17 november 2022. De reclassering adviseert een forensische behandeling, onder meer gericht op het bewaken van eigen grenzen en die van een ander. Stoerdoenerij, impulsiviteit en het niet bewaken van grenzen hebben immers een rol gespeeld bij de bewezenverklaarde schending van het ambtsgeheim. De reclassering heeft twee bijzondere voorwaarden geadviseerd. De meldplicht zal, naast een controlerende functie, ook een ondersteunende functie hebben om de verdachte te begeleiden bij het verder op orde krijgen van zijn leven. Tevens is een ambulante behandeling geadviseerd. De verdachte heeft aangegeven aan dit plan van aanpak te zullen meewerken. Weliswaar zijn deze voorwaarden ruim twee jaar geleden geadviseerd, maar de verdachte heeft het hof niet voorzien van informatie waaruit zou blijken dat dit advies verouderd is, waardoor het hof van de onverminderde relevantie uitgaat.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt het hof rekening met het tijdsverloop. De zedenfeiten dateren van ongeveer viereneenhalf jaar geleden en de schending van het ambtsgeheim heeft inmiddels ongeveer drie jaar geleden plaatsgevonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal, stelt het hof de duur van de proeftijd vast op twee jaren. Het hof ziet geen aanleiding om dat voor een langere periode te doen. Tevens is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Gelet op de inschatting van de reclassering kan niet worden gezegd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 240a, 248a en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificaties van het in zaak A en zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, namelijk dat de verdachte:
  • zich meldt binnen bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. A.M. Kengen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 maart 2025.