ECLI:NL:GHAMS:2025:580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
200.327.815/01 en 200.327.816/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling gemeenschap van goederen met betrekking tot onroerende en roerende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen, een man en een vrouw, die in 1989 zijn getrouwd. De rechtbank Amsterdam had eerder op 15 maart 2023 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap vastgesteld. Beide partijen hebben bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. De man heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en heeft verschillende verzoeken ingediend, waaronder het beëindigen van de onderhoudsverplichting en het toedelen van bepaalde onroerende zaken. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de toedeling van bepaalde goederen en de vaststelling van waarden van onroerende zaken. Het hof heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en heeft onder andere geoordeeld dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd op 16 augustus 2023, en dat de vrouw gehouden is de helft van de waarde van de vermogensbestanddelen in Indonesië aan de man te voldoen. De verdeling van de onroerende en roerende zaken is vastgesteld, waarbij het hof de waarde van verschillende goederen heeft beoordeeld en de toedeling van de inboedel heeft bekrachtigd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.327.815/01 en 200.327.816/01
zaaknummer rechtbank: C/13/703616 / FA RK 21-3920 en
C/13/722545 / FA RK 22-5595
beschikking van de meervoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. B.L.A. Bancken te Haarlem,
(voorheen: mr. F. Spieker te Heemstede),
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.

1.De zaak in het kort

De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 15 maart 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en (de wijze van) de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld. Zowel de man als de vrouw hebben bezwaren tegen de beschikking van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
De man is op 24 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 19 juli 2023 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 30 augustus 2023 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 4 oktober 2024 met een aanvullend verzoek en bijlagen (productie 15 t/m 16a en 47 t/m 69),
- een bericht van de zijde van de vrouw van 11 oktober 2024 met een aanvullend verzoek en bijlagen (productie 2 t/m 14)
- een bericht van de zijde van de man van 21 oktober 2024 met bijlagen (productie 70 t/m 72).
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof geconstateerd dat de producties 52, 53 en 59, zoals vermeld in het verweerschrift in incidenteel appel, niet zijn overgelegd. Verder zijn zowel bij het verweerschrift in incidenteel appel als bij de brief van 4 oktober 2024 van de man producties, genummerd 47 tot en 51 en 54 tot en met 58 overgelegd.
2.5.
De man heeft in zijn beroepschrift tevens verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen (zaaknummer 200.327.815/02) en een verzoek gedaan tot inzage op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zaaknummer 200.327.815/03). Bij beschikking van 24 oktober 2023 heeft het hof zowel het schorsingsverzoek als het verzoek tot inzage, voor zover het betreft een tweetal bankrekeningen, afgewezen. Het verzoek tot inzage is, voor wat betreft de erfenis en een tweetal lijfrentepolissen aangehouden tot de behandeling in de hoofdzaak.
2.6.
De zitting heeft op 23 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. B.M.C.M. Hiddes, (destijds) advocaat te Heemstede;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Zowel mr. Bancken als mr. Vosmeijer hebben op de zitting een pleitnotitie overgelegd. Alleen de randnummers 18 en 19 van de pleitnotitie van mr. Bancken zijn ter zitting voorgedragen, de pleitnotitie van mr. Vosmeijer is volledig voorgedragen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1989. Het huwelijk is op 16 augustus 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 maart 2023 in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben een meerderjarige dochter, [dochter] .
3.2.
Partijen zijn gehuwd geweest in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen. Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 17 juni 2021.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de (in zoverre niet) bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank:
de (wijze van) verdeling van de onroerende zaken van partijen te [plaats A] als volgt gelast:
aan de man wordt toegedeeld:
- de woning aan [A-straat] [1] te [plaats A] tegen een waarde van € 675.000,-, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de op de woning rustende hypothecaire geldleningen en waarbij de man ten tijde van de levering van het aandeel van de vrouw bij de notaris de helft van de overwaarde aan de vrouw dient te voldoen;
- het 50% aandeel in de woning aan [A-straat] [2] te [plaats A] tegen een waarde van € 201.000,-, waarbij de man ten tijde van de levering van het aandeel van de vrouw bij de notaris de helft van de waarde aan de vrouw dient te voldoen;
- de garagebox aan de [B-straat] [3 en 4] te [plaats A] tegen een waarde van € 67.000,-, waarbij de man ten tijde van de levering van het aandeel van de vrouw bij de notaris de helft van de waarde aan de vrouw dient te voldoen;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de woning aan de [C-straat] [5] inclusief de garagebox aan de [C-straat] [6] te [plaats A] tegen een waarde van € 422.050,-, waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en waarbij de vrouw ten tijde van de levering van het aandeel van de man bij de notaris eerst het aan de man toekomende vergoedingsrecht ter hoogte van € 184.235,- dient te voldoen en daarna de helft van de resterende overwaarde aan de man dient te voldoen;
- de woning aan de [B-straat] [7] te [plaats A] tegen een waarde van € 441.000,-, waarbij de vrouw ten tijde van de levering van het aandeel van de man bij de notaris de helft van de waarde aan de man dient te voldoen;
bepaald is dat partijen de kosten van het transport gelijkelijk zullen dragen;
de (wijze van de) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap verder als volgt vastgesteld:
aan de man wordt toegedeeld:
- de Nissan Bluebird uit 1988, waarvan de waarde nihil is;
- de Volvo V40 1.8 tegen een waarde van € 1.250,-;
- de Mercedes Benz CLK tegen een waarde van € 14.000,-;
- de Honda Goldwing tegen een waarde van € 3.500,-;
- de [Y] tegen een waarde van € 14.000,-;
- de Volkswagen California Camper tegen een waarde van € 11.250,-;
- de [X] tegen een waarde van € 44.500,-;
onder de verplichting de helft van het totaal van voornoemde waardes aan de vrouw te voldoen;
- de beleggingsrekening met IBAN [rekeningnummer 1] , welke bestaat uit een geldmarktdeel en een instrumentendeel, na verrekening van het vergoedingsrecht ad € 131.051,- van de man, onder de verplichting de helft van de resterende waarde van € 197.937,- aan de vrouw te voldoen;
- de volgende bankrekeningen met het bijbehorende saldo per peildatum:
a. [rekeningnummer 2] met een saldo van € 6.439,84;
b. [rekeningnummer 3] met een saldo van € 26.000,95;
c. [rekeningnummer 4] met een saldo van € 20.000,-;
d. [rekeningnummer 5] met een saldo van € 11.045,53;
e. [rekeningnummer 6] met een saldo van € 102,70;
f. [rekeningnummer 7] met een saldo van € 239,71;
g. de lopende bankrekening en spaarrekening bij Banc of America met een totaal saldo van 29.395,- dollar, omgerekend € 27.484,-,
onder de verplichting de helft van het totaal van voornoemde saldi aan de vrouw te voldoen;
- de inboedel, zoals volgt uit rechtsoverweging 2.4.28. en 2.4.29. (hof: van de bestreden beschikking);
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- het goudstaafje, onder de verplichting de helft van de waarde van € 1.783,64 aan de vrouw (het hof leest: de man) te voldoen;
- de inboedel, zoals volgt uit rechtsoverweging 2.4.28. en 2.4.29. (hof: van de bestreden beschikking);
- de lijfrentepolis van de vrouw bij Scildon tegen een waarde van € 36.073,- en het bedrijfsspaarfonds bij Reaal tegen een waarde van € 760,35, onder de verplichting de helft van het totaal van de waardes aan de man te betalen;
- de volgende bankrekeningen met het bijbehorende saldo per peildatum:
a. [rekeningnummer 8] met een saldo van € 2.968,63;
b. [rekeningnummer 9] met een saldo van € 8.700,52,
onder de verplichting de helft van het totaal van die saldi aan de man te betalen.
Daarnaast is de vrouw veroordeeld in het kader van de verdeling van het banksaldo van de joint saving account spaarrekening met IBAN [rekeningnummer 10] een bedrag van € 4.047,50 (het hof leest: aan de man) te voldoen.
4.2.
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. (het reeds behandelde en bij beschikking van 24 oktober 2023 afgewezen schorsingsverzoek);
II. (het reeds behandelde en bij beschikking van 24 oktober 2023 afgewezen verzoek tot inzage in twee bankrekeningen van de vrouw);
III. voor recht te verklaren dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van [datum] 2020 van rechtswege is geëindigd, zulks op grond dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW;
IV. te bepalen dat de vrouw gehouden is de kosten van het recherche rapport ad € 11.675,45 aan de man te voldoen;
V. primair te bepalen dat de woning aan de [B-straat] [7] aan de man wordt toebedeeld onder verdeling van de helft van de overwaarde,
subsidiair te bepalen dat de woning aan de [B-straat] [7] aan de huidige huurder wordt verkocht tegen het bod ad € 575.000,-,
meer subsidiair te bepalen dat de woning aan de [B-straat] [7] aan de vrouw wordt toebedeeld tegen het bod van de huidige huurders ad € 575.000,-,
nog meer subsidiair te bepalen dat de woning aan de [B-straat] [7] aan de vrouw wordt toebedeeld tegen de waarde in onverhuurde staat ad € 560.000,-;
VI. te bepalen dat de vrouw het volledige bedrag ad € 10.387,50 terugbetaalt aan de man dan wel terugstort op de Joint Saving Account ten behoeve van de dochter van partijen, zodat de rekening overgezet kan worden op naam van de dochter van partijen;
VII. te bepalen dat het vergoedingsrecht van de man ten aanzien van de woning aan de [C-straat] [5] € 194.244,- betreft;
VIII. te bepalen dat de garagebox aan de [C-straat] [6] aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 48.500,- onder uitkoop van de vrouw voor een bedrag ad € 24.250,-;
Kosten van de huishouding
IX. te bepalen dat in het kader van de aflossingen en rente hypothecaire leningen de vrouw primair een bedrag ad € 50.297,25 en subsidiair een bedrag ad € 39.199,59 aan de man dient te voldoen, alsmede 40% van de toekomstige aflossingen en rentebetalingen totdat de woningen/garages goederenrechtelijk verdeeld zijn;
X. te bepalen dat in het kader van de verzekering van de onroerende goederen de vrouw primair een bedrag ad € 4.597,84 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 3.028,57;
XI. te bepalen dat in het kader van de gemeentelijke belastingen van de onroerende goederen de vrouw primair een bedrag ad € 3.256,97 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 1.994,30;
XII. te bepalen dat in het kader van de garageboxen die partijen huren de vrouw primair een bedrag ad € 3.758,81 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 2.443,28;
XIII. te bepalen dat in het kader van het onderhoud van de huurwoningen van partijen de vrouw primair een bedrag ad € 3.896,78 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 2.696,24;
XIV. te bepalen dat in het kader van de kosten van de roerende zaken de vrouw primair een bedrag ad € 13.521,24 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 10.107,56;
XV. te bepalen dat in het kader van de kosten van de huisdieren van partijen de vrouw primair een bedrag ad € 1.482,71 aan de man dient te voldoen en subsidiair een bedrag ad € 969,12;
(
Overig)
XVI. te bepalen dat de vrouw over dient te gaan tot afgifte van de persoonlijke sieraden van de man op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 10.000,- voor elke dag dat de vrouw dit nalaat;
XVII. te bepalen dat voor de overige onderdelen de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd;
XVIII. te bepalen dat de vrouw ex artikel 843a RV inzage dient te geven in de door haar ontvangen erfenissen.
De man heeft zijn verzoeken aangevuld bij brief van 4 oktober 2024 aldus:
XIX. een verklaring voor recht dat de vrouw gehouden is de helft van de door haar ontvangen erfenissen aan de man te voldoen.
Daarnaast heeft hij zijn grief en, naar het hof begrijpt, ook zijn verzoek over de joint saving account (verzoek onder VI) ingetrokken.
4.3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man in principaal hoger beroep af te wijzen.
Zij verzoekt in incidenteel hoger beroep:
I. primair te bepalen dat de vrouw in het kader van de verdeling van het banksaldo joint saving account [rekeningnummer 11] niets aan de man hoeft te voldoen,
subsidiair € 575,-;
II. de man te bevelen bewijsstukken te overleggen waaruit de exacte saldi van zowel de (i) Independent Asset Management [nummer] en (ii) Maatwerk Arrangement Sparen [rekeningnummer 12] per peildatum blijken;
III. de man te bevelen opgave te doen van het bestaan en saldo van zijn rekening bij de BinckBank per datum opheffing van die rekening alsmede van het bewijs van de overboeking van het saldo naar een andere rekening op zijn naam, dan wel indien de rekening nog bestaat van het saldo per peildatum;
IV. de man te bevelen opgave te doen van het saldo per peildatum van de rekeningen
[rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] ;
V. primair te bepalen dat de waarde van de woning [A-straat] [1] te [plaats A] wordt vastgesteld op € 799.250,-, subsidiair dat de onderhandse verkoopwaarde moet worden vastgesteld door een aan te wijzen en te benoemen onafhankelijke en onpartijdige makelaar;
VI. primair te bepalen dat de waarde van de garages [B-straat] [3 en 4] wordt vastgesteld op € 100.643,50, subsidiair dat de onderhandse verkoopwaarde moet worden vastgesteld door een aan te wijzen en te benoemen onafhankelijke en onpartijdige makelaar;
VII. de waarde van de [X] vast te stellen op € 57.500,-;
VIII. de waarde van de [Y] vast te stellen op € 17.000,-;
IX. te bepalen dat de man aan de vrouw dient af te geven binnen twee weken na de te wijzen beschikking:
o Electrische Chinese fondue;
o Philips juicer;
o Römertopf;
o Slow cooker;
o Chafing dish;
o Electrische wok;
o Electrische smoothiemaker;
o Albert Heijn messenblok met complete inhoud;
o Diversen Tupperware: ovale en ronde bussen met deksels, bewaarbakjes met deksels; kleine ronde bewaardoosjes met deksels;
o Glazen witte rijstkommen (zonder print) 8 stuks;
o Duitse RVS 3delige stoompan:
o Silver balletjes (om flessen te reinigen);
o Coming Ware French White: hoge en lage ronde en ovalen ovenbakjes met bijbehorende glazen en plastic deksels;
o Kookboeken van o.a Serie Blue Band van basis koken / gebak/ Vlees; Serie van Albert Heijn: Chinese koken 3x; Jamie Oliver, Bill Granger/ Verzameling Allerhande;
o alle bakgerei: bakvormen in alle maten, etagère, cake plateau, glazen maatbeker van Pyrex, vouwbare maatcupjes, muffin bakblik groot en klein, blind bak bonen;
o alle KLM-huisjes.
X. te bepalen dat aan de vorderingen genoemd onder II t/m IV en IX een dwangsom wordt verbonden van € 500,- per dag of deel daarvan dat de man nalaat aan de gevraagde veroordelingen te voldoen.
De vrouw heeft haar verzoek bij brief van 11 oktober 2024 aangevuld aldus:
XI. te bepalen dat de opbrengsten en kosten van alle onroerende zaken degene zullen volgen aan wie het betreffende pand is toegedeeld (zoals door de rechtbank bepaald), in die zin dat de kosten van het betreffende onroerende goed voor diens rekening komen en de opbrengsten diegene ten goede komen, met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank in eerste aanleg, dan wel met ingang van de datum van de toedeling en tot die datum vanaf de peildatum partijen ieder voor de helft de inkomsten toekomen respectievelijk alle kosten voor de helft voor ieders rekening zijn.
4.4.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen.
4.5
Partijen zijn over en weer akkoord gegaan met een inhoudelijke behandeling van de aanvullende verzoeken.

5.De motivering van de beslissing

Grieven in principaal hoger beroep
Partneralimentatie (grief I)
5.1
De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud heeft gevraagd voor het geval de woning aan de [B-straat] [7] te [plaats A] niet aan haar wordt toegedeeld. Omdat deze woning wel aan de vrouw is toegedeeld, heeft de rechtbank niet meer op het verzoek van de vrouw beslist. De man is van mening dat de rechtbank het verzoek had moeten afwijzen omdat de vrouw met haar partner samenleeft als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren waardoor er voor de man geen verplichting is om levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw. De partneralimentatieverplichting had definitief beëindigd moeten worden.
De vrouw heeft in haar verweerschrift herhaald dat zij alleen aanspraak maakt op een bijdrage als de woning aan de [B-straat] niet aan haar wordt toegedeeld. Zij heeft daarnaast betwist dat sprake is van duurzaam samenwonen. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat de vrouw afziet van haar aanspraak op partneralimentatie en dat de door de man gevraagde verklaring voor recht kan worden uitgesproken.
Gelet op de mededeling van de zijde van de vrouw ter zitting zal het hof verklaren voor recht dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd met ingang van 23 augustus 2023, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voor zover de man heeft verzocht van een eerdere datum uit te gaan, overweegt het hof dat dit niet mogelijk is: zo lang de vrouw nog getrouwd was met de man, kan de alimentatieverplichting van de man niet eindigen met toepassing van artikel 1:160 BW.
Kosten recherchebureau (grief II)
5.2
Met zijn tweede grief komt de man op tegen de afwijzing van zijn verzoek te bepalen dat de vrouw de kosten van het recherche bureau aan hem moet voldoen. Onder verwijzing naar zijn eerste grief, op grond waarvan de rechtbank volgens de man tot het oordeel had moeten komen dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en een zekere mate van wederzijdse verzorging, is de man van mening dat de vrouw jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat sprake is van een onrechtmatige daad. Het had op de weg van de vrouw gelegen haar verzoek om partneralimentatie in te trekken gelet op haar relatie. In plaats daarvan heeft zij hem in het ongewisse gelaten en heeft de man het recherchebureau moeten inschakelen.
De vrouw wijst erop dat zij in de periode na de peildatum en tot de ontbinding van het huwelijk geen enkel bedrag aan levensonderhoud heeft ontvangen van de man. Er is dan ook geen sprake van door de vrouw aan de man toegebrachte schade. Zij meent dat de man ook in hoger beroep nog niet voldoet aan zijn stelplicht. Volgens haar heeft de man onnodig en prematuur de kosten van het onderzoek gemaakt.
5.3.1
Het hof begrijpt de toelichting op de tweede grief aldus dat de man meent dat de vrouw onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld, doordat zij aanspraak heeft gemaakt op partneralimentatie terwijl zij samenwoonde met een nieuwe partner als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1: 160 BW. De man verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:309), waarin het hof op deze grondslag vergoeding van kosten als deze heeft toegewezen.
5.3.2
Het hof constateert dat de eindversie van het rechercherapport van 18 januari 2023 is. De verplichting tot betaling van een bijdrage tot levensonderhoud kan, zoals het hof onder r.o. 5.1 heeft overwogen, voor het eerst een aanvang nemen na de ontbinding van het huwelijk, te weten 23 augustus 2023. Het rapport van het recherchebureau zou wellicht hebben kunnen bijdragen aan een oordeel maar kan niet een voldoende grondslag zijn geweest om het verzoek van de man toe te wijzen. Het rapport is immers gebaseerd op onderzoek en observaties in een periode die (ruim) voor de datum ligt waarop het huwelijk tussen partijen is ontbonden, terwijl het hof slechts tot het oordeel zou kunnen komen dat sprake is van samenleven als bedoeld artikel 1:160 BW wanneer ook na de ontbinding van het huwelijk aan alle vereisten van artikel 1:160 BW zou zijn voldaan. Dat de vrouw met het instellen of handhaven van een verzoek tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld, kan onder deze omstandigheden niet aan de hand van de stellingen van de man worden vastgesteld.
Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
Woning aan de [B-straat] [7] te [plaats A] (grief III)
5.4
Met grief 3 komt de man primair op tegen de toedeling van de woning aan de [B-straat] [7] te [plaats A] aan de vrouw en subsidiair tegen de waarde. Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de man primair wil dat de woning wordt verkocht aan de huidige huurders. Zij hebben een bod gedaan van € 575.000,-, welk bedrag hoger ligt dan de getaxeerde waarde in onverhuurde staat van € 560.000,-. Verkoop aan de huidige huurders heeft als voordeel dat partijen elkaar niet meer hoeven tegen te komen (de woning ligt tegenover de woning van de man). Ook krijgt de man dan de beschikking over liquide middelen. De vrouw heeft een eigen woning en heeft deze woning niet nodig om in haar inkomsten te kunnen voorzien. De man wijst daarnaast erop dat de vrouw de woning toebedeeld heeft gekregen tegen de waarde in verhuurde staat. Zij kan deze alsnog verkopen aan de huurders en daarmee een overwaarde realiseren van € 134.000,- die zij niet met de man hoeft te delen. Indien de toedeling van de woning in stand blijft, meent de man dat van een waarde van € 575.000,- (gelijk aan het bod van de huurders) dan wel van € 560.000,- moet worden uitgegaan, de waarde in onverhuurde staat.
De vrouw voert aan dat de man alles aan hem toegedeeld lijkt te willen krijgen tegen de laagst mogelijke prijs. Hij wil kennelijk primair de woning tegen de waarde in verhuurde staat dan wel toedeling aan de vrouw tegen de waarde van € 575.000,- dan wel € 560.000,-, terwijl bij toedeling van de woning aan [A-straat] [2] te [plaats A] wel is uitgegaan van de waarde in verhuurde staat. De vrouw wenst de woning te behouden. Zij is niet van plan de woning te verkopen en wil de verhuursituatie voortzetten.
5.5
Partijen hebben indertijd twee woningen gekocht die vervolgens zijn verhuurd. De inkomsten uit verhuur waren een inkomstenbron waarvan partijen hebben geleefd. De vrouw heeft in eerste aanleg toedeling aan haar verzocht om op die manier de verhuur voort te kunnen zetten. Ook in hoger beroep heeft zij aangevoerd dat zij de woning wil blijven verhuren om op die manier haar inkomen aan te vullen. Gelet op de hoogte van haar inkomen uit dienstverband en het inkomen waarover partijen tijdens hun huwelijk konden beschikken, acht het hof dit niet onaannemelijk. Voor zover de man ter zitting in hoger beroep heeft betoogd dat hij de gelden uit de verkoop nodig heeft omdat hij zijn baan zal verliezen, is het hof van oordeel dat hij dit belang onvoldoende heeft onderbouwd. Niet alleen zijn de financiële consequenties van het ontslag nog niet bekend, ook beschikt de man over een aandelenportefeuille die hij (deels) zou kunnen verkopen. Dit belang weegt dan ook niet zwaarder dan het belang van de vrouw bij behoud van de woning. Dat de man de vrouw niet tegen wil komen op straat, is evenmin voldoende om de woning niet toe te delen aan de vrouw. Ter zitting in hoger beroep heeft hij desgevraagd gezegd dat partijen elkaar nauwelijks tegenkomen.
Het hof zal de toedeling van de woning aan de vrouw dan ook in stand laten. Het hof ziet evenmin aanleiding om uit te gaan van een andere waarde dan de waarde in verhuurde staat. De woning wordt immers verhuurd, evenals de aan de man toebedeelde woning aan [A-straat] die op basis van dezelfde waardebepalingsgrondslag is getaxeerd en aan de man is toebedeeld. Weliswaar zou de vrouw de woning na de toedeling aan de huurders kunnen verkopen en zou dit mogelijk, wanneer dit kort na de toedeling gebeurt, in strijd met de tussen partijen geldende eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen komen, maar dat de vrouw dit van plan is, heeft de man onvoldoende onderbouwd.
De grief faalt.
Garagebox [C-straat] [6] (grief IV)
5.6
De man kan zich niet vinden in de toedeling van de garagebox aan de vrouw. Hij gebruikt de garagebox al jaren als opstal voor zijn goederen. In de garage staan de auto’s, motoren en het gereedschap wat nodig is ten behoeve van het onderhoud. Hoewel de garage tegelijk is aangekocht met de [C-straat] [5] hoort de garage niet bij de woning.
De vrouw wijst erop dat het appartement [C-straat] [5] onderdeel is van een kleinschalig appartementencomplex, bestaande uit twee woonlagen van ieder vier woningen en vier onderliggende garages. De garagedeur is op nauwelijks 2 meter gelegen van de toegangsdeur van de woning van de vrouw. De woning en de garagebox zijn tegelijk aangekocht voor een totaalprijs. Tot 2020 heeft de man zijn auto’s ondergebracht in één van zijn (andere) garages en er zijn ook garages te koop of te huur. Gelet op de slechte verhoudingen tussen partijen, voelt de vrouw zich niet veilig als de garage aan de man wordt toegedeeld.
5.7
Het hof zal de toedeling van de garagebox aan de vrouw in stand laten. De garagebox ligt onder de woning van de vrouw en behoort tot hetzelfde complex. Bovendien zou een toedeling aan de man meebrengen dat partijen lid worden van dezelfde Vereniging van Eigenaren. Gelet op de verstoorde verhoudingen, is dit niet in het belang van partijen. Tot slot heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij van deze garage afhankelijk is voor het stallen van zijn auto’s of motoren en dat dit niet ergens anders zou kunnen.
Joint saving account (grief V van de man, grief I van de vrouw)
5.8
De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 4.047,50 in verband met de verdeling van het banksaldo van de joint saving account.
De man heeft zijn grief op dit punt bij brief van 4 oktober 2024 ingetrokken, zodat het hof hierop niet meer hoeft te beslissen.
De vrouw heeft zelfstandig gegriefd tegen deze beslissing. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam de vrouw inmiddels heeft veroordeeld tot betaling van ruim € 10.000,- aan de dochter van partijen en dat het bedrag van € 4.047,50 deel uitmaakt van dit bedrag. De vrouw heeft verzocht de beslissing van de rechtbank te vernietigen. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, omdat inmiddels is beslist dat de vrouw (ook) het bedrag van € 4.047,50 aan de dochter van partijen moet betalen. Het verzoek van de man zal alsnog worden afgewezen.
Vergoedingsrecht [C-straat] [5] (grief VI)
5.9
De man heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen dat hij aanspraak kan maken op een vergoedingsrecht van € 184.235,- omdat hij met privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning aan de [C-straat] [5] . De rechtbank heeft het vergoedingsrecht berekend op € 194.244,-. Gelet op de verzoek van de man, is een bedrag van € 184.235,- toegewezen. In hoger beroep stelt de man dat hij in eerste aanleg een rekenfout heeft gemaakt. Hij verzoekt alsnog het vergoedingsrecht vast te stellen op € 194.244,-. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof op dit punt.
Gelet op de referte van de vrouw, zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en alsnog bepalen dat de man aanspraak kan maken op een vergoedingsrecht van € 194.244,-.
Kosten van de huishouding (grief VII)
5.1
De rechtbank heeft de verzoeken van partijen ten aanzien van de kosten huishouding afgewezen en daartoe overwogen dat de verzoeken onvoldoende onderbouwd waren (namelijk voor zover een andere verdeling werd verzocht dan voortvloeit uit artikel 1:84 BW), dan wel afgewezen dienden te worden omdat deze zagen op de periode voor de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (huurinkomsten, verzoek van de man) dan wel afgewezen dienden te worden omdat de verrekening van de kosten van de huishouding en de verdeling van de huurinkomsten niet uitgesplitst waren (verzoek van de vrouw).
De man is van mening dat de rechtbank zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Op basis van de bruto jaarinkomens van partijen over de jaren 2020 tot en met 2023 komt hij tot de conclusie dat de verhouding in inkomen 60 (man): 40 (vrouw) is en dat zij de kosten van de huishouding in die verhouding dienen te dragen, omdat zij daarvan niet bij schriftelijke overeenkomst zijn afgeweken. Ook voor de draagplicht van de doorlopende kosten die redelijkerwijs samenhangen met de ontbonden gemeenschap, zoals onder andere de hypotheekaflossingen en de hypotheekrente, dient, zo heeft de man ter zitting bevestigd, uitgegaan te worden van een verhouding 60 (man): 40 (vrouw).
Primair verzoekt de man de kosten te verrekenen vanaf de datum van feitelijk uiteengaan, subsidiair vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, in beide gevallen tot de datum van de goederenrechtelijke overdracht van zowel de roerende als de onroerende goederen. De kosten waarvan de man een verrekening verzoekt betreffen de aflossingen en rente op de hypothecaire leningen, de verzekeringen van de onroerende zaken, de (gemeentelijke) belastingen met betrekking tot de onroerende goederen, de huur van de garageboxen, de kosten voor het onderhoud van de (huur)woningen, de kosten van de roerende zaken (bijvoorbeeld de onderhoudskosten van de auto’s) en de huisdieren.
5.11
De vrouw is (samengevat) van mening dat een eventuele vergoeding van te veel betaalde kosten van de huishouding pas kan worden bepaald als een volledige administratie is bijgehouden van alle inkomsten en kosten van de huishouding die partijen hebben voldaan. In het overzicht van de man ontbreken de kosten van de huishouding van de vrouw en is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met contante betaling van kosten. Omdat een volledige administratie ontbreekt, kan de man niet aantonen dat hij meer heeft gedragen van de kosten van de huishouding dan zijn aandeel. De vrouw heeft eigen kosten voldaan uit haar eigen beperkte inkomen en de man uit zijn hoge inkomen.
Daarnaast wijst de vrouw erop dat tot de periode van ontbinding van de huwelijksgemeenschap geen sprake kan zijn van vorderingen van de kosten van de huishouding omdat, ongeacht van welke rekening ze zijn voldaan, de resultante is verdisconteerd in de verdeling van de saldi van de rekeningen bij helfte per peildatum.
Verder moet rekening worden gehouden met het feit dat kosten die samenhangen met het privévermogen van de man, vanuit dat privévermogen moeten worden voldaan.
Voor zover nodig betwist de vrouw ook de door de man aangegeven verhouding in draagplicht. Het inkomen van de man is al het dubbele van de vrouw.
Daarnaast wijst de vrouw op de omstandigheden en de houding van de man ten aanzien van de gemeenschap. De man beschikt feitelijk over alle vervoermiddelen en de toegang tot alle panden en garages. De vrouw heeft dat niet. Het zou totaal onredelijk zijn om van de vrouw een hoog bedrag te vorderen terwijl de man al die tijd het gebruiksgenot heeft gehad. Voor zover verrekening van kosten van de huishouding aan de orde wordt geacht, stelt de vrouw dat de man die geheel voor zijn rekening moet nemen, haar aandeel bij wijze van gebruiksvergoeding. Zij beroept zich in haar verweer met betrekking tot de onroerende zaken ook op de gebruiksvergoeding.
5.12.1
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat zij de banksaldi op de diverse bankrekeningen moeten verdelen per de peildatum, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor zover de man tot die datum meer zou hebben bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan zijn aandeel, vindt een verrekening daarvan plaats in de verdeling van de banksaldi. In zoverre kan zijn grief niet slagen.
Voor het overige overweegt het hof als volgt. Artikel 1:84 lid 1 BW bepaalt dat de kosten van de huishouding ten laste komen van het gemeenschappelijke (“gemene”) inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. Zijn deze inkomens ontoereikend dan komen de kosten van de huishouding ten laste van het gemeenschappelijke vermogen van partijen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan. Artikel 1:84 lid 2 BW bevat de fourneer- of bijdrageplicht van ieder van de echtgenoten; de echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht voldoende gelden ter beschikking te stellen om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen en de echtgenoten moeten elkaar geld verschaffen om de schulden die in het kader van de huishouding ontstaan, te kunnen betalen. Aan deze draag- en fourneerplicht verandert in beginsel niets door het enkele feit dat de samenwoning wordt verbroken. Tot de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 BW moeten in het algemeen worden gerekend hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en hetgeen ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven. Daartoe behoren wat betreft de huisvestingskosten in het bijzonder de betalingen van hypotheekrente als sprake is van een eigen woning. Daarentegen kunnen in beginsel noch het aflossingsdeel van hypothecaire betalingsverplichtingen, noch de verschuldigde premie voor een levensverzekeringspolis die ertoe strekt om te zijner tijd met het opgebouwde kapitaal de hypothecaire lening af te lossen, tot de in deze bepaling bedoelde huishoudelijke kosten worden gerekend, omdat daarmee primair vermogensopbouw plaatsvindt.
5.12.2
Om te kunnen vaststellen of een echtgenoot op grond van de regels van artikel 1:84 lid 1 en lid 2 BW over een bepaalde periode te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding moet die echtgenoot in ieder geval stellen (en bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen) (i) wat de totale kosten van de huishouding over die betreffende periode waren, (ii) wie in die betreffende periode welke kosten heeft betaald, (iii) ten laste van welke middelen die kosten zijn voldaan, (iv) wie in de betreffende periode welk inkomen (al dan niet uit vermogen) heeft genoten, en – zo nodig – (v) wie welk vermogen in die betreffende periode heeft gehad. Aan de hand van de bijdragen die partijen hebben geleverd en afhankelijk van de vraag ten laste van welke middelen zij die bijdragen hebben voldaan, kan worden vastgesteld of een partij nog nader moet bijdragen dan wel te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding.
De man heeft deze verschillende elementen evenwel niet (voldoende) inzichtelijk gemaakt. Hij heeft slechts een aantal kosten aan de orde gesteld, zoals weergegeven onder rov 5.10. Hij heeft niet gesteld wat de totale kosten van de huishouding over de door hem genoemde periode bedroegen, wie welke van deze kosten heeft gedragen en wat in die periode de omvang van ieders (inkomen uit) vermogen was. Wat betreft de inkomsten uit arbeid is niet duidelijk wat het netto inkomen was. Verder heeft hij bijvoorbeeld de totale kosten voor de verzekeringen van de onroerende zaken opgevoerd, terwijl uit de bankafschriften blijkt dat een deel daarvan uit de huurinkomsten is betaald. In hoeverre de huurinkomsten door hem bij de inkomsten van partijen zijn opgeteld, is niet duidelijk, terwijl daarnaast de vraag kan worden gesteld of kosten die samenhangen met de verhuur van woningen, tot de kosten van de huishouding behoren. Voor zover de man heeft gesteld dat hij heeft afgelost op de hypothecaire geldlening, heeft het hof hiervoor al overwogen dat aflossingen in beginsel niet tot de kosten van de huishouding behoren.
Het voorgaande brengt mee dat de door de man voorgedragen feiten en omstandigheden niet een afdoende feitelijke onderbouwing opleveren, en het hof niet in staat is te bepalen of de man meer dan zijn aandeel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Daarmee faalt zijn grief en het hof zal de daarmee samenhangende verzoeken (IX-XV) van de man afwijzen.
De sieraden (grief VIII)
5.13
De man richt zich met grief VIII tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek van de man tot afgifte van sieraden door de vrouw af te wijzen. De vrouw heeft zich volgens de man op 1 januari 2022 ten onrechte toegang tot de woning van de man verschaft en de kluis helemaal leeggehaald. De vrouw heeft een foto gemaakt van de sieraden nadat zij deze had leeggehaald. De man heeft deze foto uit de mail van de vrouw gehaald. De vrouw heeft ter zitting in eerste aanleg erkend dat zij de sieraden heeft meegenomen naar het buitenland en maar een klein deel van de sieraden heeft teruggegeven aan de man. De man is van mening dat zijn verzoek tot afgifte op straffe van een dwangsom alsnog dient te worden toegewezen.
De vrouw voert aan dat zij per ongeluk een aantal sieraden van de man heeft meegenomen. Deze heeft ze al teruggegeven tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Zij heeft geen andere sieraden meer.
5.14
Ter zitting in hoger beroep heeft de man drie sieraden omcirkeld op de foto die als productie 60 in eerste aanleg is overgelegd. Verder heeft hij gezegd dat hij de trouwring die van zijn vader was, nog niet heeft teruggekregen. De vrouw heeft ter zitting betwist dat de drie sieraden op de foto eigendom van de man waren; deze zijn haar eigendom, zo heeft de vrouw verklaard. Ook heeft zij betwist dat zij de ring van de vader van de man in haar bezit heeft.
Gelet op de betwisting van de vrouw is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de op de foto omcirkelde sieraden persoonlijke sieraden van hem zijn en dat de vrouw deze, of de trouwring van de vader van de man, in haar bezit heeft. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
Verzoek op grond van artikel 843a Rv (grief IX) en verklaring voor recht
5.15
In eerste aanleg heeft de man verzocht op grond van artikel 843a Rv te bepalen dat de vrouw inzage dient te verschaffen in de door haar ontvangen erfenissen in Indonesië. Dit verzoek is afgewezen. De man heeft gedurende de procedure in hoger beroep meer informatie gekregen waaruit volgens hem blijkt dat de vrouw erfenissen heeft ontvangen: de vader van de vrouw is immers in 2002 overleden in Indonesië, terwijl daarbij niet is bepaald dat de erfenissen bij uitsluiting zijn verkregen. In verband hiermee verzoekt hij een verklaring voor recht af te geven dat de vrouw gehouden is de helft van de door haar ontvangen erfenissen aan de man te voldoen.
De vrouw heeft betwist dat zij iets heeft ontvangen. De man regelde tijdens het huwelijk alle financiën en was hiervan ook op de hoogte. De vader van de vrouw is op 15 oktober 2002 overleden. De man weet ook dat de moeder van de vrouw nog leeft en dat er hoe dan ook niets te verwachten is zodra zij overlijdt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw gezegd dat ze niet weet of ze recht heeft op een stukje (waarde) van de woning in Indonesië.
5.16
De man heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoeken op grond van artikel 843a Rv ingetrokken zodat het hof hierop niet meer hoeft te beslissen.
Uit de stukken die de man heeft overgelegd, blijkt dat de vrouw (aangeduid als [naam 1] ) mede-rechthebbende is op een stuk grond en gebouw(en) gelegen aan de [adres] . Zo heeft de man een verklaring overgelegd van de heer [naam 2] , die verklaart dat genoemde grond en gebouw(en) weliswaar op zijn naam staan, maar niet geheel zijn eigendom zijn, maar mede eigendom van zijn ouders en zijn biologische broers en zussen, onder wie de vrouw. Deze verklaring dateert van 23 september 2002. De verklaring is mede ondertekend door de vader van de vrouw en de vrouw zelf. Na deze datum is de vader van de vrouw overleden. De vrouw heeft de door de man overgelegde stukken niet althans niet voldoende betwist en evenmin heeft zij betwist dat zij erfgenaam is van haar vader.
Dit brengt mee dat zij (mede-)erfgenaam is van het aandeel in het stuk grond en gebouw(en) dat voorheen (mede-)eigendom was van haar vader, maar ook dat zij uit eigen hoofde mede- eigenaar is van het stuk grond en gebouw(en). Immers, zij was al (mede-)rechthebbende voor het overlijden van haar vader.
De man heeft daarnaast een “Loan agreement en future distribution plan”, ondertekend in 2009, overgelegd, die betrekking heeft op hetzelfde stuk grond, in welke overeenkomst de zeven kinderen, onder wie de vrouw, geld uitlenen aan hun moeder (een bedrag van tweehonderdentien miljoen Indonesische roepies). Ook deze overeenkomst is mede ondertekend door de vrouw. Tot slot heeft de man een “Sales agreement and future distribution of Cikuner property” van 27 juli 2014 overgelegd. In de inleiding van deze overeenkomst staat het volgende:
“This document describes an agreement on how the property at Cikuner belonging to Mrs [naam 3] (Mama) is to be sold and distributed amongst her children”. De vrouw wordt genoemd als één van de kinderen. Of dit stuk grond oorspronkelijk ook eigendom was van de vader van de vrouw, staat niet in de overeenkomst, al zijn daarvoor aanwijzingen, gelet op het feit dat de moeder voor de helft gerechtigd is en de kinderen voor de andere helft. Ook de inhoud van deze stukken heeft de vrouw niet betwist. Integendeel, de advocaat van de vrouw heeft ter zitting verklaard deze stukken van de vrouw te hebben ontvangen.
Uit deze overeenkomsten kan (vooralsnog) niet worden opgemaakt of deze verband houden met de nalatenschap van de vader van de vrouw of dat de vrouw al mede-eigenaar was van de grond voor het overlijden van haar vader, maar ook hieruit vloeien rechten van de vrouw voort die in de ontbonden gemeenschap zijn gevallen. De vrouw heeft ter zitting ook bevestigd dat zij voor de verwerving van onroerend goed in Indonesië heeft betaald. De vrouw heeft ter zitting gewezen op de zeer beperkte waarde, waarbij zij bedragen heeft genoemd van € 1.740,- en € 1.160,-. Ook heeft zij erop gewezen dat de betalingen zijn gedaan om ervoor te zorgen dat haar moeder voldoende heeft om van te leven. Van de vrouw mag echter worden verwacht dat zij nadere informatie aan de man geeft, opdat partijen alsnog tot een verdeling op dit onderdeel kunnen komen.
Het hof zal, gezien het voorgaande en met name gelet op het door partijen ter zitting gevoerde debat, het verzoek van de man aldus begrijpen, dat de verzochte verklaring voor recht betrekking heeft op alle vermogensbestanddelen van de vrouw in Indonesië, voor zover deze (voor de peildatum) in de inmiddels ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zijn gevallen en de verzochte verklaring voor recht op na te melden wijze toewijzen. Van de vrouw kan worden verwacht dat zij nadere informatie aan de man geeft over de waarde van de verschillende vermogensbestanddelen opdat partijen ook op dit onderdeel tot een afwikkeling komen.
Incidenteel hoger beroep
Inzage in de bankrekeningen per peildatum en per datum opheffing rekening (grief II)
5.17
Beleggingen met rekening [nummer]
De vrouw is samengevat van mening dat de stukken van de man met betrekking tot zijn beleggingen onvoldoende duidelijk zijn. Weliswaar blijkt uit deze stukken dat [naam 4] in 2018 is overgegaan in BinckBank (N.V.) en dat de rekening bij BinckBank in 2020 is opgeheven, maar deze informatie is niet volledig en onduidelijk. Als de rekening bij BinckBank in 2020 is opgeheven, zou deze rekening nog in de belastingaangifte over 2019 moeten voorkomen, maar dat is niet het geval. Verder heeft de man een overzicht van beleggingen overgelegd per 22 december 2020, waaruit een saldo van bijna € 120.000,- blijkt, terwijl de vrouw stukken heeft overgelegd van de ABN rekening met nummer [rekeningnummer 13] waaruit blijkt dat deze rekening uit twee vermogensbestanddelen bestaat: (i) Independent Asset Management [nummer] en (ii) Maatwerk Arrangement Sparen [rekeningnummer 12] . Het totale saldo van deze bestanddelen bedroeg in december 2020 € 327.292,90. De vrouw meent dat de man van beide rekeningen formele overzichten moet kunnen aanleveren per peildatum. De vrouw verzoekt de man te bevelen opgave te doen van het bestaan en het saldo van zijn BinckBank bankrekening per datum opheffing van die rekening alsmede het bewijs van overboeking van het saldo naar een andere rekening op zijn naam, dan wel indien de rekening nog bestaat van het saldo per peildatum. Daarnaast verzoekt zij de man te bevelen bewijsstukken over te leggen waaruit de exacte saldi blijken van (i) Independent Asset Management [nummer] en (ii) Maatwerk Arrangement Sparen [rekeningnummer 12] .
De man betwist dat hij informatie heeft achtergehouden. [naam 4] was reeds onderdeel van de BinckBank en is in 2018 daadwerkelijk onder de naam BinckBank voortgezet. Partijen zijn vervolgens in 2019 overgestapt van de BinckBank naar [naam 5] en [naam 6] vermogensbeheer, waarna de effecten zijn overgeheveld naar de ABN bankrekening met nummer [rekeningnummer 12] onder de naam maatwerkarrangement sparen, die bestond uit de twee door de vrouw genoemde vermogensbestanddelen. Op de peildatum (17 juni 2021) was dit maatwerkarrangement € 356.729,02 waard.
5.18
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek onder III, inhoudende dat de man opgave moet doen van het bestaan en het saldo van zijn BinckBank bankrekening per datum opheffing van die rekening alsmede het bewijs van overboeking van het saldo naar een andere rekening op zijn naam, dan wel als de rekening nog bestaat, van het saldo per peildatum, ingetrokken, zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat zij de waarde van de effectenrekening bij de ABN bank met nummer [rekeningnummer 12] (zowel Independent Asset Management als Maatwerk Arrangement Sparen) zullen delen per peildatum van de verdeling, dat wil zeggen de datum van de bestreden beschikking, 15 maart 2023. De man zal bij de ABN bank een opgave vragen van de waarde per die datum.
Saldi bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5]
5.19
De vrouw heeft daarnaast verzocht de man te bevelen opgave te doen van het saldo per peildatum van de bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 14] .
De man is van mening dat hij met de in hoger beroep overgelegde producties voldoende duidelijkheid heeft gegeven.
5.2
Ter zitting heeft de vrouw zich akkoord verklaard met de saldi die blijken uit de door de man in hoger beroep overgelegde producties 56 en 57, te weten € 20.000,- ( [rekeningnummer 4] ) en € 11.045,53 ( [rekeningnummer 5] ), zodat het verzoek van de vrouw tot opgave van de saldi, een en ander op straffe van een dwangsom, zal worden afgewezen.
Taxatiewaarde [A-straat] [1] en de garages [B-straat] [3 en 4] (grief III)
5.21
De vrouw voert in haar derde grief aan dat de woning aan [A-straat] [1] en de garages aan de [B-straat] [3 en 4] te [plaats A] opnieuw moeten worden getaxeerd. De man heeft de echtelijke woning laten taxeren zonder instemming van de vrouw. Uit de eerste taxatie van 22 oktober 2021 blijkt een waarde van 695.000,-. De tweede taxatie, per 30 november 2022, komt uit op een waarde van € 675.000,-. Er zou dus sprake zijn van een prijsdaling in een markt met prijsstijgingen. De vrouw betwist daarom de waarde van € 675.000,-. Zij wijst erop dat het gaat om een hoekwoning die in alle opzichten als goed onderhouden wordt omschreven. De vergelijkbare objecten betreffen woningen met een aanzienlijk kleiner perceel- en woningoppervlak. Daarnaast is volgens de man zelf de markt tussen 2021 en 2022 met 15% gestegen, zodat de woning volgens de stellingen van de man € 799.250,- waard zou moeten zijn. Ook wijst zij erop dat de WOZ-waarde in 2022 € 775.000,- bedroeg. Primair stelt zij dat van de waarde van € 799.250,- moet worden uitgegaan. Subsidiair meent zij dat de onderhandse verkoopwaarde moet worden vastgesteld door een onafhankelijke makelaar.
De garages aan de [B-straat] [3 en 4] zijn eveneens op 30 november 2022 getaxeerd, op een waarde van € 67.000,-. Ook deze waarde kan volgens de vrouw niet kloppen. Zij wijst erop dat de garage [C-straat] [6] te [plaats A] volgens de verklaring van dezelfde taxateur een waarde van € 46 .000,- zou hebben. Deze garage heeft een afmeting van 23,31 m2. Het oppervlak van de garages aan de [B-straat] is daarentegen 51 m2. De waarde naar gelijke norm zou dan neerkomen op € 100.643,50. De vrouw stelt primair dat deze waarde in de verdeling moet worden betrokken en subsidiair dat de waarde moet worden vastgesteld door een onafhankelijke makelaar.
5.22
De man wijst erop dat de makelaar heeft geprobeerd contact met de vrouw te krijgen om tot een gezamenlijke taxatie te komen. Omdat dit niet lukte heeft de man zelf de taxaties laten verrichten. Wat betreft de woning aan [A-straat] [1] geldt dat de waarde is gedaald omdat de huizenprijzen waren gedaald en omdat de vloer van de benedenverdieping vervangen moet worden vanwege rot. Volgens de man is de waarde van de garages [B-straat] [3 en 4] niet vergelijkbaar met de waarde van de garage aan de [C-straat] , gelet op de andere ligging, grootte en faciliteiten. Zo bedraagt de oppervlakte van de garages zelf 32 m2, 51 m2 betreft de oppervlakte inclusief oprit. Volgens de man had het op de weg van de vrouw gelegen om te reageren op de verzoeken van de man om een gezamenlijke taxatie, of had de vrouw een andere taxatie kunnen laten uitvoeren om een andere waarde aan te tonen.
5.23
Het hof overweegt dat de grief van de vrouw zich niet richt tegen de toedeling van de woning aan de man, zodat de feitelijke verdeling en daarmee de toedeling van de woning aan de man heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023, de datum van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft de waarde bepaald op basis van het door de man overgelegde taxatierapport. Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat de taxatie niet juist kan zijn omdat de woning wordt omschreven als in alle opzichten goed onderhouden, overweegt het hof dat de taxateur op pagina 28 heeft overwogen dat het taxatierapport na de gereedmelding is aangepast in verband met geconstateerde aantasting van de begane grondvloer. De kosten hiervan worden geschat op € 32.000,- tot € 42.000,- (pagina 15). De referentieobjecten betreffen woningen die zijn voorzien van een begane grond vloer zonder vochtproblemen. Verder heeft de taxateur bij de referentieobjecten aangegeven waarom de woningen als referentieobjecten konden worden gebruikt en wat de verschillen zijn met de getaxeerde woning. Daarbij valt op dat over het algemeen de referentieobjecten een gebruiksoppervlakte hebben die vrijwel gelijk is aan dat van de woning, maar een kleinere perceeloppervlakte. Het hof leidt hieruit af dat de gebruiksoppervlakte meer invloed heeft op de taxatiewaarde dan de perceeloppervlakte. In het geval dat sprake is van een kleinere gebruiksoppervlakte, is de (gecorrigeerde) verkoopprijs ook lager. De taxateur heeft zowel vergelijkingen gemaakt voor de situatie dat de woning met de daartegenover gelegen garages aan de [B-straat] wordt verkocht als voor de situatie dat dit niet het geval is. Zonder de garages aan de [B-straat] is sprake van een perceeloppervlakte van 316 m2, zoals ook staat vermeld op het overzicht van de WOZ-waarde en niet 367 m2 waarvan de vrouw uitgaat. De waardepeildatum voor de WOZ-waarde is 1 januari van het voorgaande jaar. De WOZ-waarde op 1 januari 2022, waarnaar de vrouw verwijst, is om die reden dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het taxatierapport. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat het taxatierapport niet kan worden gebruikt voor de waardebepaling van de woning, mede in aanmerking genomen dat de taxateur lid is van NRVT en uit het taxatierapport volgt (pagina 6) dat de taxatie is verricht volgens de laatste eisen uit de Reglementen en praktijkhandleidingen NRVT (Nederlands Register Vastgoed Taxateurs en de laatste eisen in de Reglementen Gedrags- en Beroepsregels en de Praktijkhandreiking Wonen van NRVT. Het hof heeft geen aanleiding aan deze mededeling te twijfelen.
Wat betreft de taxatie van de garages overweegt het hof dat de man voldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van een gebruiksoppervlakte van 51 m2. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat de garage aan de [C-straat] verwarming heeft, wat niet het geval is bij de garages aan de [B-straat] . Gelet op deze betwisting heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat van een hogere waarde voor de garages aan de [B-straat] moet worden uitgegaan dan de rechtbank heeft gedaan. De grief faalt in zijn geheel.
Waarde oldtimers (grief IV)
5.24
In grief 4 voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte haar bezwaren tegen de taxatiewaardes van de [X] en de [Y] niet heeft gevolgd. Uit de stukken van de man blijkt dat de [X] in 2019 een vervangingswaarde had van € 57.500,-. De taxatie per 2022 gaat uit van een waarde van € 44 .500,-. Er wordt geen verklaring gegeven voor de aanzienlijke waardevermindering. De vrouw stelt dat van de waarde van € 57.500,- moet worden uitgegaan.
Ten aanzien van de [Y] geldt hetzelfde. Deze motor is in 2019 getaxeerd voor de verzekeringswaarde van € 17.000,- en zou vervolgens in waarde zijn gedaald eind 2022 tot € 14.000,-. De vrouw stelt dat tenminste de waarde van € 17.000,- in aanmerking moet worden genomen.
De man wijst erop dat er een verschil is tussen de verzekeringswaarde, waarbij het gaat om de vervangingswaarde in het geval het object totaal verloren is gegaan, en de taxatiewaarde, die de waarde in het economisch verkeer weergeeft. Het is niet gebruikelijk van de verzekeringswaarde uit te gaan.
5.25
Met de man is het hof van oordeel dat de waarde van zowel de [X] als de [Y] aan de hand van de taxatiewaarde en niet aan de hand van de verzekeringswaarde moet worden vastgesteld. Een taxatie ten behoeve van de verzekering heeft immers een ander doel dan een taxatie die in het kader van een verdeling wordt gedaan. Daarbij komt dat de laatste taxaties ten behoeve van de verzekering uit 2019 stammen, terwijl de taxatie ten behoeve van “de economische waarde” van de [X] van 7 december 2022 dateert en de taxatie ten behoeve van de [Y] van 6 december 2022. Het zijn beide data die voldoende dicht bij de peildatum van de verdeling liggen. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit onderdeel bekrachtigen.
Inboedel: keukenspullen, KLM huisjes en olieverfschilderijen (grief V)
5.26
De vrouw kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank over de verdeling van de inboedel. Haar woning is slechts summier ingericht omdat zij niet veel spullen mocht meenemen van de man. Zij beperkt zich bij haar verzoek tot een aantal keukenspullen. Zij kookte en bakte vaak en is gehecht aan deze spullen. Daarnaast is zij het niet eens met de beslissing over de olieverfschilderijen en de KLM huisjes. De vrouw had verzocht de ollieverfschilderijen aan de man toe te delen en de KLM huisjes aan haar. De rechtbank heeft niets overwogen over de schilderijen, maar vervolgens wel de KLM huisjes bij helfte verdeeld. Omdat de schilderijen impliciet aan de man zijn toegedeeld meent de vrouw dat alle KLM huisjes aan haar moeten worden toegedeeld.
De man meent dat de beslissing van de rechtbank juist is, mede omdat de vrouw in een volledig (nieuw) ingerichte keuken met keukenspullen is gaan wonen, diverse spullen al heeft meegenomen en reeds eerder spullen heeft ontvangen. Hij gaat echter ermee akkoord dat de vrouw nog de volgende spullen krijgt toegedeeld: Philips juicer, Römertopf, 8 glazen witte rijstkommen, silver balletjes en de verzameling Allerhande. De overige spullen gebruikt hij zelf. Volgens de man heeft hij een groot deel van de KLM huisjes gespaard voor het huwelijk, terwijl een deel van de KLM huisjes van de dochter is. De man ziet niet in waarom de vrouw meer recht heeft op deze huisjes dan de man. De schilderijen zijn van de grootvaders naar de ouders van de man en uiteindelijk naar de man zelf gegaan. Een groot deel is naar neven en nichten van de man gegaan. Een paar schilderijen hangen bij de man en een paar bij de vrouw. De schilderijen hebben louter een emotionele waarde. De man is van mening dat deze schilderijen al verdeeld zijn
.
5.27
Het hof overweegt dat ieder van partijen aanspraak kan maken op een verdeling van de inboedelgoederen. Deze behoren immers tot de gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft aan de hand van de verzoeken van de vrouw een verdeling vastgesteld. Een deel van de zaken waar de vrouw om had verzocht is door de rechtbank niet aan haar toegedeeld. De vrouw heeft in eerste aanleg lijsten overgelegd van de inboedel die zich in de woning aan [A-straat] [1] bevindt. Onduidelijk is of dit een complete lijst betreft. Evenmin is bekend wat de waarde is van de inboedel. Omdat het hof geen compleet beeld heeft van de totale inboedel en de waarde daarvan, kan het hof niet vaststellen of toewijzing aan de vrouw van de in hoger beroep alsnog verzochte goederen tot een juiste verdeling van de inboedel leidt. Daarbij komt dat de vrouw weliswaar heeft aangevoerd dat zij over een beperkt aantal goederen beschikt, maar dat zij niet heeft betwist dat haar woning over een keukenuitrusting beschikt. Daarnaast heeft zij, gelet op het verweer van de man, onvoldoende onderbouwd dat in het geheel geen verdeling van de schilderijen heeft plaatsgevonden. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank bekrachtigen, met dien verstande dat aanvullend de goederen waarmee de man zich akkoord heeft verklaard, aan de vrouw zullen worden toegedeeld. Voor een dwangsom ziet het hof gezien de geschetste omstandigheden geen aanleiding.
Aanvullend verzoek van de vrouw
5.28
De aanvulling/vermeerdering van het verzoek van de vrouw ziet op de verdeling van de opbrengsten en kosten van alle
onroerendezaken van partijen en komt erop neer dat degene aan wie de betreffende onroerende zaak is toegedeeld, ook de rechthebbende is van de opbrengsten, maar anderzijds de kosten van de betreffende onroerende zaak goed voor zijn rekening moet nemen, een en ander vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank, dan wel een latere datum.
De man is bereid zich niet te verzetten tegen deze vermeerdering van het verzoek, omdat partijen over en weer nog moeten verrekenen, maar heeft betoogd dat de vrouw heeft nagelaten haar verzoek te onderbouwen met een bedrag, dan wel bedragen, waardoor hij geen idee heeft waarop het verzoek precies ziet en hij ook van mening is dat de vrouw onvoldoende verweer heeft gevoerd op de bedragen die de man heeft opgevoerd.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek vermeerderd en verzocht deze regeling ook te laten gelden voor de
roerendezaken. De man heeft tegen deze vermeerdering van het verzoek bezwaar gemaakt. Het hof zal dit aanvullend verzoek in zoverre niet in behandeling nemen en overweegt daartoe als volgt. In hoger beroep geldt de zogeheten twee-conclusieregel. Die regel vereist dat de verzoeker in hoger beroep in beginsel al zijn grieven tegen de bestreden uitspraak in het verzoek in hoger beroep aanvoert en de verweerder op zijn beurt de verweren direct volledig bij antwoord in hoger beroep naar voren brengt. Dienen partijen na het verzoek in hoger beroep nadere verzoeken in, zoals de vrouw ter zitting heeft gedaan, dan dient het hof daarop in beginsel geen acht te slaan. Dit beginsel kan uitzondering lijden indien de wederpartij ondubbelzinnig met de eisvermeerdering heeft ingestemd. Daarvan is wat dit verzoek betreft geen sprake, gelet op het bezwaar van de man. Evenmin is het hof gebleken dat de overige in de rechtspraak erkende uitzonderingen op dit beginsel zich voordoen.
5.29
Het hof zal het aanvullend/vermeerderd verzoek van de vrouw (het aanvullende verzoek dat met instemming van beide partijen wel behandeld kan worden) afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Het verzoek van de vrouw gaat ervan uit dat volledig duidelijk is welke opbrengsten en kosten bij welke panden behoren. Daarvan is echter geen sprake. Zo is tussen partijen in geschil of de hypothecaire geldlening, verbonden aan [A-straat] [1] , (mede) is aangegaan ten behoeve van de aankoop van de [B-straat] [7] . Indien daarvan sprake is, is het de vraag of de aflossingen, die de man op de hypotheekschuld heeft gedaan, alleen voor zijn rekening zouden moeten komen. Daarnaast heeft inmiddels al een verdeling van huurinkomsten plaatsgevonden van beide panden, terwijl de man – naar het hof begrijpt – ook rente en aflossingen voor de woning aan de [C-straat] heeft voldaan, die aan de vrouw is toegedeeld. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd hoe de betalingen die inmiddels zijn gedaan, moeten doorwerken in de afrekening.
Het voorgaande betekent niet dat helemaal geen verrekening zal moeten plaatsvinden; daar doet de afwijzing van het verzoek van de vrouw op dit onderdeel niet aan af. Partijen zullen hierover nader overleg moeten voeren en bijvoorbeeld ter gelegenheid van de notariële levering tot een afrekening kunnen overgaan.
Conclusie
5.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarin is bepaald dat:
- de vrouw € 4.047,50 aan de man moet betalen in verband met de verdeling van het saldo op de joint saving account;
- de vrouw aan de man ten tijde van de levering van het aandeel van de man in de woning aan de [C-straat] [5] inclusief de garagebox aan de [C-straat] [6] te [plaats A] eerst het aan de man toekomende vergoedingsrecht ter hoogte van € 184.235,- dient te voldoen voordat wordt overgegaan tot betaling aan de man van de helft van de resterende overwaarde,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst alsnog af de verzoeken van de man voor zover deze zien op de joint saving account;
- bepaalt dat de vrouw aan de man ten tijde van de levering van het aandeel van de man in de woning aan de [C-straat] [5] inclusief de garagebox aan de [C-straat] [6] te [plaats A] eerst het aan de man toekomende vergoedingsrecht ter hoogte van € 194.244,- dient te voldoen voordat wordt overgegaan tot betaling aan de man van de helft van de resterende overwaarde;
en voorts
- verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat zij de waarde van de effectenrekening bij de ABN AMRO bank met nummer [rekeningnummer 12] (zowel Independent Asset Management als Maatwerk Arrangement Sparen) zullen delen per peildatum van de verdeling, dat wil zeggen de datum van de bestreden beschikking, 15 maart 2023, en dat de man bij de ABN AMRO bank een opgave zal vragen van de waarde per die datum;
- deelt toe aan de vrouw, in aanvulling op de inboedelgoederen die op grond van de bestreden beschikking aan haar zijn toegedeeld:
* Philips Juicer;
* Römertopf;
* 8 stuks glazen witte rijstkommen (zonder print)
* Silver balletjes (om flessen te reinigen);
* verzameling Allerhande;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voorts
- verklaart voor recht dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 16 augustus 2023 van rechtswege is geëindigd op de grond dat de vrouw samenwoont met haar partner als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW;
- verklaart voor recht dat de vrouw gehouden is de helft van de waarde van de vermogensbestanddelen van de vrouw in Indonesië, voor zover deze voor de peildatum in de inmiddels ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zijn gevallen, aan de man te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. H.A. van den Berg en mr. M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is 4 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.