ECLI:NL:GHAMS:2025:569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23-001017-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring mishandeling en bedreiging van opsporingsambtenaren met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, was eerder veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van opsporingsambtenaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van de benadeelde partij op 2 februari 2024 en de bedreiging van twee politieambtenaren op 17 februari 2024. De verdachte heeft de benadeelde partij mishandeld door haar te slaan en stompen te geven, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij de politieambtenaren bedreigd met geweld, wat hen in een gevaarlijke situatie heeft gebracht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest, en heeft een schadevergoeding van €250,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001017-24
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-056086-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1963,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 februari 2024 te Alkmaar [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- met een hamer te slaan tegen het hoofd, en/of
- te slaan en/of stompen tegen het lichaam.
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te Alkmaar [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen,
- met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen,
- met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat,
- met verkrachting,
- met feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
- met enig misdrijf tegen het leven gericht,
- met gijzeling,
- met zware mishandeling of
- met brandstichting, door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] de woorden toe te voegen "kom maar naar binnen als je durft. Ik snij je keel door. Ik zal jullie godverdomme pakken. Het is mijn woning. Als jullie binnenkomen dan schiet ik jullie overhoop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging feit 1

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend (steun)bewijs en heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Getuige [getuige] heeft de dag na de vermeende mishandeling gesproken met aangeefster, maar geen letsel bij haar waargenomen terwijl dat wel te verwachten is als je de dag daarvoor met een hamer op het hoofd geslagen bent. De aangeefster is pas een paar dagen later naar de huisarts geweest en deze heeft een bult op het hoofd waargenomen. Het door de huisarts geconstateerde letsel past volgens de raadsman niet bij het slaan met een hamer op het hoofd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat zij de verdachte op 2 februari 2024 tegen is gekomen bij de galerij van haar flat. Er volgde een woordenwisseling waarop zij in de lift stapte. De verdachte stapte een verdieping lager in en gaf haar meerdere klappen en stompen. Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster een blauwe plek op haar rechterborst en een bult aan de rechterzijde van de schedel heeft overgehouden aan die mishandeling. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er een confrontatie tussen hem en aangeefster is geweest waarbij fysiek contact is geweest. Op grond van het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster. Met de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, eerste gedachtestreepje ten laste gelegde, het slaan met een hamer tegen het hoofd, zodat de verdachte van dit gedeelte moet worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep 18 februari 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[benadeelde partij] begon mij uit te schelden en hield niet op. Ik heb haar toen geduwd.
Een proces-verbaal van aangifte van 8 februari 2024 met nummer PL1100-2024024202-2 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1].
Dit proces-verbaal houdt in, zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster [benadeelde partij]:
Op vrijdag 2 februari 2024 liep ik met mijn fiets over de galerij van mijn flat te Alkmaar, op de zevende verdieping richting de lift. Ik zag dat [verdachte] op de galerij stond van de zesde verdieping. Mij is bekend dat hij uit zijn woning is gezet en daar niet meer mag komen. Ik zei tegen hem: ‘Oprotten [verdachte], je mag hier helemaal niet meer komen, je hebt een verbod’. Ik zag dat [verdachte] via het trappenhuis omhoog rende van de zesde naar de zevende verdieping. Inmiddels was ik met mijn fiets de lift op de zevende verdieping ingestapt. Ik zag dat de lift op de zesde verdieping tot stilstand kwam. Ik zag dat de deur van de lift openging en daar [verdachte] stond. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij meerdere klappen en stompen gaf. Ik ben naar de huisarts geweest voor mijn letsel. De huisarts heeft geconstateerd dat ik een bult op mijn hoofd heb en meerdere blauwe plekken.
Een letselverklaring van 7 februari 2024, opgemaakt door [naam 3], huisarts, betreffende [benadeelde partij].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van bovengenoemde patiënte verklaar ik het volgende:
LO/
Bult rechterzijde schedel
Haematoom/blauwe plek rechter borst

Ten aanzien van feit 2

Een proces-verbaal van aangifte van 17 februari 2024 met nummer PL1100-2024035174-2, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [verbalisant 2]:
In mijn hoedanigheid als inspecteur van de politie van Basisteam Alkmaar van de
Eenheid Noord-Holland doe ik hierbij aangifte van bedreiging tijdens mijn werk.
Op zaterdag 17 februari 2024 waren ik en [verbalisant 1], belast met de incidentafhandeling van Basisteam Alkmaar van de Eenheid Noord-Holland. Wij waren in uniform gekleed en reden in een herkenbaar politievoertuig. Omstreeks 03:15 uur waren wij ter plaatse op de [adres 2] te Alkmaar. Wij zijn voor de deurpost blijven staan. Ik riep met luide stem: "Politie maak uzelf kenbaar. Politie is daar iemand". Ik hoorde niemand reageren. Ik hoorde mijn collega [verbalisant 1] zeggen: "Ik zie daar links een schaduw, hij staat daar". Ik riep met luide stem: "We zien je schaduw maak jezelf kenbaar." Ik hoorde een persoon vanuit de woning met luide stem zeggen: "Kom maar binnen als je durft. Ik snij je keel door. Ik zal jullie godverdomme pakken. Het is mijn woning." Later bleek deze man de heer [verdachte] geboren op [geboortedag 1]1963 te [geboorteplaats] te zijn. Toen de deur dicht sloeg hoorde ik de man luid zegen: "Als jullie binnen komen dan schiet ik jullie overhoop." Ik voelde mij ernstig bedreigd, ik had het gevoel dat er zeer zeker een misdrijf tegen mijn leven gepleegd had kunnen worden. Daarnaast heeft hij gedreigd met een zware mishandeling. Het feit dat hij tegen mij zegt dat hij mijn keel zou door zou snijden heeft mij een zeer groot gevoel van onveiligheid bezorgt. Na de instap in de woning zijn er ook meerdere messen in de woning aangetroffen. Er lagen zelfs twee grote messen in een ruimte rechts naast de voordeur. Ik voelde dat ik in een gevaarlijke situatie was beland en dat de persoon tegen over mij ons ook echt iets wilde aandoen.
Een proces-verbaal van aangifte van 17 februari 2024 met nummer PL1100-2024-035135-7, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [verbalisant 1]:
In de ochtend van zaterdag 17 februari 2024 omstreeks 03.15 was ik als
politieambtenaar bij een melding van huisvredebreuk op de [adres 2] te
Alkmaar. Ik was hier samen met mijn collega, Inspecteur [verbalisant 2]. Ik zag in de hal van de woning op de grond een schaduw vanuit de badkamer aan de linkerzijde. Ik wees mijn collega hierop zodat hij ook wist waar [verdachte] zich bevond. [verdachte] begon te schreeuwen naar ons dat we moesten oprotten. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij hier woonde en dat niemand hem die woning uit kon krijgen. [verdachte] gooide op dat moment de deur dicht en zei dat als wij hem de woning uit zouden proberen te zetten, dat wij van hem zouden zijn.. Door deze opmerkingen hebben wij, zonder overleg met elkaar, ervoor gekozen om afstand te nemen van [verdachte]. Voor mij was de keuze om dit te doen bewust omdat ik [verdachte] instaat achtte om deze bedreigingen daadwerkelijk uit te voeren. Op dit moment voelde ik mij zo bedreigd dat ik als ik op dezelfde plek zou blijven staan er een moment zou komen dat ik mijn leven niet zeker was.
Een proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2024 met nummer PL1100-2024035135-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op zaterdag 17 februari 2024 omstreeks 03:15 uur waren wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1], ter plaatse op de [adres 2] te Alkmaar. Ik, zag in de entree van de flat een
man zitten. De man maakte zichzelf bekend als [naam 6] geboren op
[geboortedag 2]1960. Ik hoorde [naam 6] zeggen: "Die [verdachte] zit in mijn woning en hij wil
er niet uit. Hij heeft mij bedreigd met een mes. Ik ben gevlucht naar buiten. Hier
heb je mijn sleutel dan kan je naar binnen: Hij wil mijn woning niet uit".
Na dit te hebben gehoord zijn wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1], met de lift naar de 9de
verdieping gegaan en heb ik met de sleutel van [naam 6] de deur van [adres 2] opengedraaid.
Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zijn voor de deurpost blijven staan. Ik, [verbalisant 2], riep
met luide stem: "Politie maak uzelf kenbaar. Politie is daar iemand". Ik hoorde
niemand reageren. Ik hoorde mijn collega [verbalisant 1] zeggen: "Ik zie daar links een
schaduw, hij staat daar". Ik, [verbalisant 2], riep met luide stem: "We zien je schaduw maak
jezelf kenbaar." Ik hoorde, een persoon, vanuit de woning met luide stem zeggen: "Kom maar binnen als je durft. Ik snij je keel door. Ik zal jullie godverdomme pakken. Het is mijn woning." Ik zag een man uit een ruimte van links komen en ik zag dat hij een schop
tegen de deur gaf. Ik zag dat de deur met een harde klap dichtsloeg. Later bleek deze
man de heer [verdachte] geboren op [geboortedag 1]1963 te [geboorteplaats] te zijn.
Toen de deur dicht sloeg hoorde ik de man luid zeggen: "Anders knal ik jullie gewoon
neer". Ik keek mijn collega [verbalisant 1] aan wij hebben toen meteen afstand genomen van de deur. Na komst van verschillende ondersteunende eenheden zijn zij de woning binnen gegaan en is meneer [verdachte] onder controle gebracht en aangehouden.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 februari 2024 te Alkmaar [benadeelde partij] heeft mishandeld door te slaan en stompen tegen het lichaam.
2.
hij op 17 februari 2024 te Alkmaar [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- met zware mishandeling,
door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de woorden toe te voegen "kom maar naar binnen als je durft. Ik snij je keel door. Ik zal jullie godverdomme pakken. Het is mijn woning. Als jullie binnenkomen dan schiet ik jullie overhoop", terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van de politie.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [benadeelde partij] door haar te slaan en stompen tegen het lichaam. Hierdoor heeft zij pijn en letsel ondervonden. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee opsporingsambtenaren. Dat zijn ernstige feiten die niet alleen leiden tot gevoelens van angst, maar ook het gezag van de politie ondermijnen en de uitoefening van de publieke taak van de politie belemmeren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 februari 2025 is hij eerder voor bedreiging onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 900,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De benadeelde heeft lichamelijk letsel opgelopen, te weten een bult op het hoofd en een blauwe plek op de borst. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en gelet op wat in soortgelijke gevallen wordt toegewezen vaststellen op € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 februari 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr P.J. van Eekeren en mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2025.
=========================================================================
[…]