ECLI:NL:GHAMS:2025:547

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
23-001575-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot diefstal in een woning door meerdere personen met braak

Op 4 maart 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verdachte die op 11 oktober 2021 in Obdam, gemeente Koggenland, samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal in een woning, waarbij hij zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond en zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. Het hof heeft daarbij de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de verbalisanten in aanmerking genomen. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was voor de politie en is weggerend, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de poging tot inbraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001575-22
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-273675-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Obdam, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een zaag en/of een of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel heeft gepoogd de deur van eerdergenoemde woning open te breken met een koevoet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 11 oktober 2021 te Obdam, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 2] , alwaar die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een zaag en/of een of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of verdachte toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel,
heeft gepoogd (een) deur(en) van eerdergenoemde woning open te breken met een koevoet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 oktober 2021 te Obdam, gemeente Koggenland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft, door met die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) naar eerdergenoemde woning te gaan en/of (in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde woning) op de uitkijk te staan bij voornoemd misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was voor de politie en dat hij daarom is weggerend. De getuigen die de (poging tot) inbraak hebben gezien verklaren dat de twee personen in de achtertuin van de woning een donkere jas aan hadden. De verbalisant constateert echter dat de verdachte een blauwe jas aan had. Bovendien kunnen er meerdere mensen bij betrokken zijn, nu ook een andere man werd aangetroffen op de hoek van de straat bij de woning. Voorts is geen sprake van medeplegen en evenmin van medeplichtigheid omdat niet kan worden vastgesteld wat de rol van de verdachte is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Op 11 oktober 2021 krijgen verbalisanten een melding om te gaan naar de [adres 2] in verband met een inbraak in een woning. Ter plaatse zag verbalisant [verbalisant 1] een persoon uit de achtertuin van [adres 2] komen lopen, het adres waar later blijkt dat er verschillende moeten in de achterdeur zaten. De persoon die uit de achtertuin kwam lopen, stond onder de verlichting van een straatlantaarn en had onder andere een blauwe jas met een witte opdruk aan. De persoon rende vervolgens weg.
Ongeveer een uur later loopt verbalisant [verbalisant 2] op aanwijzing van de hondengeleider naar de voortuin van perceel [adres 3] , aangezien daar mogelijk een persoon achter de bosjes zou liggen. Dit blijkt het geval te zijn. De man die achter de bosjes lag, had naast zich een blauwe jas met witte tekst erop liggen. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde de persoon zeggen dat het zijn jas betrof. In de rechterjaszak van de man zat een schroevendraaier. De persoon die toen is aangehouden betrof de verdachte.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard twee mannen te hebben gezien in de achtertuin van de [adres 2] . Beide mannen droegen volgens de getuige donkere jassen. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] volgt dat hij één van die twee mannen was en dat hij daar met een ander was om in te breken.
Op grond van het voorgaande en de overige inhoud van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat de verdachte degene is geweest die zich samen met de medeverdachte in de achtertuin van de [adres 2] bevond en uit die achtertuin kwam lopen op het moment dat de politie daar aankwam. Die persoon had op dat moment dezelfde jas aan als de jas die later bij de verdachte is aangetroffen en waarvan de verdachte zelf heeft gezegd dat het zijn jas betrof. Dat getuige [getuige 1] heeft verklaard twee personen met donkere jassen te hebben gezien, doet hieraan niet af. Zij heeft de twee personen gezien in een donkere achtertuin en zonder straatverlichting. Daardoor kan zij de blauwe jas van de verdachte voor een donkere jas hebben aangezien. Ook de omstandigheid dat de getuige [getuige 1] een derde persoon aan de voorzijde van de woning heeft gezien, doet hieraan niet af. Die persoon bevond zich volgens die verklaring aan de voorzijde en niet aan de achterzijde van de woning op het moment dat de politie bij de woning aankwam. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Anders dan de raadsman stelt is, gelet op de waarnemingen van de getuige [getuige 1] en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] , sprake geweest van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering. Ook dit verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 11 oktober 2021 te Obdam, gemeente Koggenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 2] , alwaar verdachte en zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een zaag en/of een of meer goederen van hun gading, die geheel of ten dele aan [benadeelde] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, heeft gepoogd de deur van eerdergenoemde woning open te breken met een koevoet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , aspirant werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina’s 17 en 18].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de aangever [benadeelde] :
Ik ben de eigenaar van de woning aan de [adres 2] . Omdat ik bezig ben met verbouwen, staat er vaak veel gereedschap in de woning. Toen ik bij mijn woning kwam, zag ik dat er moeten in de achterdeur van mijn woning zaten. Deze moeten zaten er nog niet toen ik mijn woning op 9 oktober verliet.

2. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , brigadier werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 6].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van de verbalisant:
Op 11 oktober, omstreeks 3.30 uur kreeg ik de melding om te gaan naar de [adres 2] . Daar zou ingebroken worden in een woning.
Ik zag dat er een persoon op de hoek stond van de Anemonenstraat met de Dokter Lohmanstraat. Ik zag dat de persoon mijn kant op keek, maar nauwelijks bewoog. Ik zag vervolgens dat de persoon op de kruising ging rennen. Ik zag een persoon volledig in het zwart gekleed de Dokter Lohmanstraat overstak en vervolgens de Scholekster te Obdam in rende. Deze persoon verdween al snel uit het zicht, waarna ik de achtervolging staakte.
Ik ben vervolgens naar de kruising van de Anemonenstraat met de Dokter Lohmanstaat gelopen. Ik stond op de Dokter Lohmanstraat en keek de Anemonenstraat in. Ik zag dat er een persoon uit de achtertuin van [adres 2] kwam lopen. Ik zag dat de persoon op dat moment onder de verlichting van een straatlantaarn stond. Op dat moment stond deze persoon op ongeveer 20 meter van mij. Ik had goed zicht op deze persoon en er was niets wat mijn zicht belemmerde.
Ik kan de persoon als volgt omschrijven:
- getint uiterlijk;
- ongeveer 1.65 à 1.70;
- tenger postuur;
- blauwe jas met witte opdruk;
- donkerkleurige broek;
- ongeveer 20 à 25 jaar.
Ik zag dat de persoon mij aankeek en vervolgens ha[r]d ging rennen.
Ik zag dat aan de achterzijde van de woning twee openslaande deuren zaten en een bijkeuken deur. Ik zag op beide deuren braakschade. Ik zag dat er op [de] openslaande deuren moet sporen zaten en dat er meerdere pogingen waren gedaan om de deur open te breken. Ik zag dat beide deuren nog deels of volledig waren afgesloten.

3. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , hoofdagent werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina’s 9 en 10].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van de verbalisant:
Op 11 oktober 2021, omstreeks 3.40 uur, kwam ik ter plaatse op de Dokter Lohmanstraat. Ik reed met mijn dienstauto vanaf de Dokter Lohmanstraat de Boterstraat in. Ik stopte bij de kruising met de Ranonkelstraat. Hier stapte ik uit. Ik bleef staan op de kruising Boterstraat/ Ranonkelstraat. Na ongeveer drie kwartier op voornoemde kruising gestaan te hebben, zag ik dat de hondengeleider met zijn diensthond stil stond bij de voortuin van perceel [adres 3] . Ik zag dat vanaf achter het bosje, waar de hondengeleider mij op wees, een man opstond, gekleed in een zwarte spijkerbroek en een donkerkleurig shirt. Ik zag dat naast de man een jas lag, blauw van kleur. Ik zag dat deze jas voorzien was van een witte tekst. Ik hoorde de man zeggen dat dit zijn jas betrof. Dit kwam overeen met het signalement van de man, die [verbalisant 1] bij de betrokken woning had zien wegrennen. Ik zag en voelde dat in de rechterjaszak van de man een schroevendraaier zat. De man gaf op verdachte [verdachte] te zijn. Tijdens het transport van [verdachte] naar het politiebureau hoorde ik hem zeggen dat hij het koud had. Ik hoorde hem zeggen dat dit kwam omdat hij bijna een uur op de grond had gelegen.

4. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , brigadier werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina 13].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van de verbalisant:
Op 11 oktober 2021 heb ik mij gemeld bij de woning [adres 4] . Aldaar sprak ik met de getuige [getuige 2] , welke mij het volgende verklaarde:
“Ik was afgelopen nacht rond 3.00 uur wakker. Een korte tijd later hoorde ik en mijn partner een harde knal. Ik heb meerdere knallen gehoord. Ik zag vervolgens twee personen in de achtertuin van nummer [adres 2] staan. Eén van de personen riep ‘politie’ en ze renden weg.”
5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , aspirant werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina’s 24 en 25].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de getuige:
Op 11 oktober omstreeks 3.30 uur werden mijn man en ik wakker van een klap. Vanuit het raam van onze slaapkamer hebben wij zicht op de achtertuin van de woning op nummer [adres 2] . Ik zag dat er in de achtertuin van nummer [adres 2] twee mannen stonden. Ik zag dat één van de twee mannen een donkere jas droeg. Ik zag dat hij in zijn ene hand een breekijzer vasthield en de punt van dat breekijzer tegen de deur of het kozijn aanhield. Ik zag dat hij met zijn andere hand op de achterzijde van het breekijzer sloeg. Ik zag dat de andere man ook een donkere jas droeg. Ik zag dat hij er bij stond en heen en weer liep door de achtertuin van nummer [adres 2] .

6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , hoofdagent werkzaam bij de Eenheid Noord-Holland [doorgenummerde pagina 42 tot en met 48].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de verdachte [medeverdachte]:
Ik ben aangehouden omdat we hebben geprobeerd een deur van een leegstaande woning in Obdam open te breken. Ik liep langs de woning waar ik geprobeerd had in te breken en ik zag wat staan. Ik zag een zaag staan. Ik ging proberen die deur open te maken. Ik had een kleine koevoet. Ik ben bij de achterdeur begonnen met inbreken door de koevoet tussen de deuren te zetten. Het klopt dat ik niet alleen was. Het lukte niet en ik wilde vervolgens naar huis toe en ik zag toen ineens politie. Ik ben gewoon naar mijn moeders huis aan de [adres 5] gegaan en bij mijn moeder in de tuin gaan liggen. Ik had een zwarte trui of jas aan.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat niets aangevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander, dan wel anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak. Een misdrijf als het onderhavige veroorzaakt angst bij de bewoner(s) en hun buren. De verdachte en zijn mededader(s) zijn aan deze gevolgen van hun handelen volledig voorbijgegaan en hebben zich kennelijk uitsluitend laten leiden door hun streven naar eigen gewin.
Het hof heeft bij het opleggen van de straffen rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Verder heeft het hof rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 februari 2025 is hij eerder voor (poging tot) diefstallen en andere vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Daaruit blijkt ook dat de verdachte na het begaan van het bewezenverklaarde feit is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van 25 jaar. Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf van 105 dagen passend en geboden.
Het hof stelt ook vast dat het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is geschonden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 14 juni 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van
4 maart 2025 einduitspraak. Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim acht maanden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Daarom wordt aan de verdachte een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. B.E. Dijkers en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2025.
Mr. C. Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]