ECLI:NL:GHAMS:2025:546

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
23-001601-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van schuldheling met geldboete

Op 4 maart 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van schuldheling van een motorblok. De verdachte had het motorblok te koop aangeboden, maar had onvoldoende onderzoek gedaan naar de herkomst ervan, ondanks zijn twijfels over de legaliteit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 400 euro en acht dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, maar heeft dit niet verder bestraft omdat de opgelegde straf relatief laag is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001601-22
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-123374-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de verdachte naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2020 te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (onbekend gebleven) anderen, althans alleen, een bromscooter (type Piaggio, voorzien van kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair
hij op of omstreeks 5 mei 2020 te Uithoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorblok en/of een kentekenplaat ( [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd.

Vrijspraak feit 1 primair

Door de advocaat-generaal en de verdediging is vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Ook het hof is van oordeel dat hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan zonder nadere motivering wordt vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 1 subsidiair

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde schuldheling.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken, nu de verdachte geen schuld heeft omdat hij heeft nagevraagd en heeft gedaan wat hij kon doen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft op [website] een advertentie geplaatst waarin hij een motorblok te koop aanbood. Dit motorblok is door aangever [benadeelde] herkend als de zijne en na inschakelen van de politie is het motorblok aangetroffen in een schuur waarin zich meerdere gestolen goederen bevonden. Het motorblok bleek inderdaad van de gestolen scooter van de aangever afkomstig te zijn.
De verdachte was één van de personen die gebruik maakte van de schuur. De verdachte heeft verklaard dat zijn vriend [naam] , waarmee hij samen in de schuur kluste, hem heeft gevraagd om het motorblok op [website] te zetten. De verdachte heeft op diens verzoek foto’s van het motorblok gemaakt en het vervolgens via zijn eigen [account] te koop gezet. De verdachte heeft daarbij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij niet heeft gevraagd waar het motorblok vandaan kwam, omdat hij er niet van uitging dat het gestolen was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een op dit punt afwijkende verklaring afgelegd. De verdachte zou [naam] meerdere malen hebben gevraagd of het goed afkomstig was van diefstal en of het niet van een vrachtwagen was gevallen. [naam] zou daarop tegen de verdachte hebben gezegd dat dit niet het geval was en beweerde een kenteken en papieren te hebben. De verdachte heeft het kenteken niet gezien, maar heeft wel de codes op het frame gecheckt, in die zin dat hij heeft gekeken of de codes eruit waren gekrast. Dit was niet het geval. Daarbij heeft de verdachte verklaard dat [naam] een achtergrond heeft en dat de verdachte weleens het gevoel heeft gehad dat – zo begrijpt het hof – sommige goederen in die schuur niet op legale wijze daar terecht zijn gekomen.
Het hof is van oordeel dat op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het motorblok, te weten het moment waarop de verdachte het motorblok heeft bekeken, hier foto’s van heeft gemaakt en het te koop heeft aangeboden, de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan, zeker gelet op zijn nadere verklaring over [naam] .
Het hof stelt vast dat de verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet doen van dergelijk onderzoek en overweegt dat - voor zover hij dergelijk onderzoek al heeft verricht - de wijze waarop hij dit zou hebben gedaan onvoldoende is. Ondanks zijn twijfels omtrent de herkomst heeft hij immers niet meer gedaan dan afgaan op de verklaring van [naam] en gekeken of er niets was weggekrast. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het motorblok redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit van misdrijf afkomstig was. Nu de verdachte aan zijn onderzoeksplicht niet naar behoren heeft voldaan, is sprake van schuldheling ten aanzien van het motorblok.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte voor de eveneens tenlastegelegde kentekenplaat (partieel) dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 5 mei 2020 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen een motorblok voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van 400 euro.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte naar Spanje wil. Wanneer de verdachte wordt veroordeeld voor dit feit, is het niet mogelijk voor de verdachte om een verblijfsvergunning aan te vragen, nu een blanco strafblad voorwaarde is voor het verkrijgen van een zogeheten NIE.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldheling van een motorblok. Een delict als schuldheling bevordert het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu door het plegen van schuldheling het de daders van vermogensdelicten makkelijk wordt gemaakt de van misdrijf verkregen goederen af te zetten of tijdelijk onder te brengen en daarmee aan het oog van de politie te onttrekken. Door zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het verzoek van de verdediging komt erop neer dat geen straf- of maatregel wordt opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. In vergelijkbare zaken worden immers doorgaans taakstraffen opgelegd. Nu het hof kiest voor een andere strafmodaliteit, is er naar het oordeel van het hof voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een
'criminal charge'.
Het hof stelt vast dat op 16 juni 2022 hoger beroep is ingesteld en het hof uitspraak doet op
4 maart 2025. In hoger beroep is de redelijke termijn derhalve met ruim acht maanden overschreden. Gelet op de omstandigheid dat aan de verdachte een geldboete van minder dan 1.000 euro wordt opgelegd, zal het hof evenwel volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt 150,00 euro. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat onderzoek naar de gegrondheid ervan en het vereiste rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde nader debat vergt, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Beuze, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 maart 2025.
Mr. C. Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]