ECLI:NL:GHAMS:2025:544

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.345.434/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], die op 4 juni 2024 door de kinderrechter in Amsterdam onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B]. De moeder van [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft op 3 september 2024 hoger beroep aangetekend. De Raad voor de Kinderbescherming steunt de beslissing van de kinderrechter. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 zijn verschillende partijen aanwezig, waaronder de moeder, haar advocaat, de vader van [minderjarige], en vertegenwoordigers van de GI en de raad. De moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling te beëindigen of de duur ervan te verkorten, terwijl de raad en de GI de noodzaak van de ondertoezichtstelling blijven onderstrepen.

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De moeder betoogt dat de ondertoezichtstelling onterecht is en dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De raad en de GI wijzen echter op de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze nog steeds bestaan. De zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] en de relatie met zijn moeder zijn substantieel en vereisen toezicht en ondersteuning. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.434/01
zaaknummer rechtbank: C/13/750701 / JE RK 24-302
beschikking van de meervoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ;
- de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] , hierna: de GI.
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- [de vader] , hierna: de vader.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (12 jaar).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 4 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 juni 2024 tot 4 maart 2025.
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen.
De raad is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 2 oktober 2024 met bijlage;
- een brief van de zijde van de raad van 14 oktober 2024 met bijlage;
- een e-mailbericht van de zijde van de GI van 16 januari 2025 met bijlagen.
2.3
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De zitting heeft op 22 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en in aanwezigheid van [X] , van Het Ondersteuningsteam VNG;
- V. Aelbers namens de raad;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren te [plaats B] [in] 2012.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
[minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld geweest van 22 januari 2019 tot 22 juli 2020.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 juni 2024 tot 4 maart 2025.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, dan wel de duur ervan te bekorten, althans de ondertoezichtstelling voor een zodanige duur toe te wijzen als is verstreken sinds de instelling daarvan. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek aangevuld in die zin dat zij subsidiair verzoekt, in het geval dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt, dat het hof in zijn uitspraak opneemt dat JBRA haar interventies voortaan schriftelijk vastlegt en gespreksverslagen tijdig deelt met betrokkenen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder vindt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verstrekkend en onnodig.
De kinderrechter heeft zich in haar oordeel gebaseerd op aannames over de veiligheid van [minderjarige] die onvoldoende zijn onderbouwd. De moeder ontkent dat zij [minderjarige] fysiek of mentaal mishandelt. Zij ontkent dat zij niet over de juiste opvoedvaardigheden beschikt. Daarnaast staat de moeder afwijzend tegenover het contact dat [minderjarige] met zijn vader heeft op basis van haar legitieme zorgen over de negatieve invloed van de vader op [minderjarige] . Ook heeft de moeder goede redenen om terughoudend te zijn in het toelaten van hulpverlening. Al haar kinderen zijn namelijk onder toezicht gesteld geweest. Zij heeft wantrouwen tegenover de GI en tot nu toe ervaart zij de betrokkenheid van de GI als onveilig. Door haar ervaringen uit het verleden werkt een ondertoezichtstelling juist contraproductief. De GI zou moeten inzetten op bemiddeling en vrijwillige ondersteuning, waarbij de zorgen van de moeder serieus worden genomen zonder haar autonomie onnodig in te perken.
Tot oktober 2024 liep een hoger beroepsprocedure over de omgang tussen [minderjarige] en zijn zus [zus] . In die procedure is een bijzondere curator benoemd. Er was dus al voldoende zicht op [minderjarige] en zijn situatie. Dat daarnaast een ondertoezichtstelling is uitgesproken geeft aan dat men zich teveel met de moeder bemoeit. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat er behoefte is aan het versterken van het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening, aldus de moeder.
5.3
De raad vindt dat de ondertoezichtstelling op de juiste gronden is uitgesproken en nog steeds in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De zorgen rondom de opvoedcapaciteiten van de moeder bestaan al langer, zo blijkt uit de eerdere ondertoezichtstellingen. Het is de verantwoordelijkheid van de moeder om ervoor te zorgen dat zij de hulp ontvangt die zij daarvoor nodig heeft, zodat de zorgen rondom [minderjarige] kunnen worden weggenomen. [minderjarige] moet kunnen opgroeien in een opvoedomgeving die voor hem zowel fysiek als emotioneel veilig is, zodat hij aan al zijn ontwikkelingstaken kan toekomen. Tot nu toe staat de aanhoudende problematiek van de moeder hieraan in de weg waardoor de zorgen om [minderjarige] blijven bestaan, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven de ondertoezichtstelling noodzakelijk te vinden. Er blijven zorgen bestaan over de wijze waarop [minderjarige] zich ontwikkelt. De school en de buitenschoolse opvang (BSO) hebben zorgen over zijn gedrag op school en over de dynamiek tussen de moeder en [minderjarige] doordat het de moeder niet lukt om sensitief bij hem aan te sluiten. Daarnaast blijft [minderjarige] melding maken van blauwe plekken na ruzies met de moeder. Ook zijn er zorgen over de belastende uitspraken die de moeder doet over belangrijke personen in het leven van [minderjarige] . Zo laat zij zich negatief uit over de vader, zus [zus] en [Y] , de begeleidster van [minderjarige] vanuit Levvel, en belast zij [minderjarige] met haar mening over de GI. Hierdoor ontwikkelt [minderjarige] wantrouwen en raakt hij in een loyaliteitsconflict.
Het lukt de GI niet om al deze zorgen met de moeder te bespreken. De moeder herkent zich namelijk niet in de zorgen en begint tijdens gesprekken telkens over haar eigen persoonlijke problemen. Hierdoor komt de GI niet tot samenwerking en kan niet met de moeder worden gesproken over de daadwerkelijke zorgen of kunnen er stappen worden gezet naar begeleiding.
Inmiddels is er wel zicht op de woonsituatie van [minderjarige] bij de moeder doordat de moeder Het Ondersteuningsteam en Families First bij haar thuis heeft binnengelaten. Hierover zijn geen zorgen meer. Wel blijven zowel de emotionele als fysieke ontwikkeling van [minderjarige] punten van zorg. Voor de fysiek onveilige situaties zou een time-out plek voor [minderjarige] moeten worden gerealiseerd waar hij terecht kan wanneer de spanningen thuis te hoog oplopen. Ook het realiseren hiervan komt echter moeizaam van de grond door de weerstand van de moeder daartegen en haar wantrouwen tegenover anderen. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de GI betrokken blijft.
5.5
De vader heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven aanwezig te zijn om te volgen hoe het met [minderjarige] gaat, zodat [minderjarige] weet dat de vader er altijd voor hem is (geweest). De vader wil graag omgang met [minderjarige] en hoopt dat dit snel kan worden opgestart. Ook denkt de vader dat hij een steun zou kunnen zijn voor de moeder en [minderjarige] . In ieder geval staat zijn deur altijd voor [minderjarige] open, aldus de vader.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn.
De zorgen over [minderjarige] bestaan onder meer hieruit dat er geen zicht is op de thuissituatie van [minderjarige] , terwijl hij zorgelijke uitspraken heeft gedaan over fysieke en emotionele mishandeling, waardoor er mogelijk sprake is van een voor hem onveilige thuissituatie. Daarnaast is er een patroon zichtbaar waarbij de moeder [minderjarige] isoleert van de mensen die voor hem van betekenis zijn. De moeder heeft meermaals contact met familieleden verbroken en heeft recent het contact tussen [minderjarige] en [Y] bemoeilijkt door tegen [minderjarige] negatief over haar te praten. Hiermee heeft de moeder de belangen genegeerd van [minderjarige] , die nu juist een voor hem zo belangrijke vertrouwensband met zijn begeleidster had opgebouwd. Hetzelfde geldt voor het door de moeder niet toestaan van contact van [minderjarige] met zijn vader. [minderjarige] heeft hem nog nooit ontmoet, terwijl hij in ieder geval al sinds 2015 aangeeft behoefte te hebben aan contact met zijn vader. Ook zijn de moeder en [minderjarige] recent naar [plaats A] verhuisd. Volgens de moeder was dit in het belang van [minderjarige] omdat hij daardoor naar een geschikte school kan. Hiermee is [minderjarige] echter uit een voor hem vertrouwde omgeving gehaald, waardoor [minderjarige] nog meer en volledig is aangewezen op de moeder. Uit observaties van de school en de BSO blijkt dat de leerkrachten zien dat [minderjarige] angst voor de moeder lijkt te hebben en dat de moeder daar niet sensitief op reageert. Dit is, naast zijn uitspraken over zijn thuissituatie, zorgelijk. Om aan zijn ontwikkeling te kunnen toekomen, dient [minderjarige] op te groeien in een, in alle opzichten, veilige thuissituatie waarin tevens ruimte is om onbelast contacten met anderen te hebben.
De moeder blijft voornoemde zorgen ontkennen waardoor de GI en de hulpverlening niet aan de slag kunnen met de doelen van de ondertoezichtstelling die nodig zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Deze doelen zijn dan ook nog niet behaald. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI aangegeven nog niet vrijuit met [minderjarige] te kunnen praten door het wantrouwen dat hij tegenover de GI heeft. Ook is er nog geen hulp gevonden die gericht is op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . Door de afwerende houding van de moeder en de moeizaam verlopende gesprekken waarin de moeder de zorgen niet herkent, kan de nodige hulpverlening niet worden gevonden, laat staan worden ingezet.
Het hof heeft begrip voor de problemen van de moeder, waardoor zij de ruimte niet kan vinden om hulp bij de opvoeding van [minderjarige] te accepteren. Echter, door het gebrek aan inzicht bij de moeder en haar volhardende afwijzende houding tegen noodzakelijke hulpverlening, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling nog steeds in het belang is van [minderjarige] .
5.7
Positief is dat de moeder sinds de ondertoezichtstelling de medewerkers van Families First bij haar thuis heeft ontvangen en goed contact heeft met Het Ondersteuningsteam. Zij ervaart de betrokkenheid van laatstgenoemde als steunend. Bovendien is hierdoor een start gemaakt met zicht op de thuissituatie . Daarnaast accepteert de moeder inmiddels de omgang die [minderjarige] met zijn zus [zus] heeft. Ook heeft de moeder ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij een time-out plek voor [minderjarige] aan het creëren is bij een tante. Daarnaast is het een positieve ontwikkeling dat de moeder hulp heeft gevonden bij CCMW, een instelling die haar cultuur sensitieve hulp kan bieden.
Dit neemt de hiervoor bij punt 5.6 reeds beschreven zorgen echter niet weg.
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was en dat ook nu nog is, om toezicht te kunnen houden op de ontwikkelingen en om hulpverlening in te kunnen zetten om de zorgen over - en de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Het subsidiaire verzoek van de moeder kan in het kader van deze procedure niet worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.