2.Feiten
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis een aantal vaststaande feiten opgesomd. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Deze feiten komen neer op het volgende.
( a) [geïntimeerde] heeft op 1 december 1982, samen met haar op [datum] overleden echtgenoot, van de [appellant] een recht van erfpacht voor onbepaalde tijd verkregen op het perceel, met de daarop gebouwde woning, aan [straat 1] te [plaats 1] (hierna ook: de woning). De [appellant] is dus eigenaar van de grond en de daarop gebouwde woning, maar heeft deze grond in erfpacht - zonder recht van opstal - uitgegeven. De [appellant] is de erfverpachter en [geïntimeerde] de erfpachter.
( b) De erfpachtakte van 1 mei 1931 (hierna: de erfpachtakte) en latere akten waarbij vrijwillig een wijziging van de canon is overeengekomen, bevatten geen mogelijkheid de canon te verhogen. Verder is in de erfpachtakte bepaald, voor zover relevant:
“(…) 14. b. De eigenares van die terreinen is voorts gerechtigd, indien zij naar haar oordeel de in erfpacht uitgegeven terreinen met de opstallen hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk voor eigen doeleinden noodig heeft, het erfpachtsrecht zonder rechterlijke tusschenkomst, hetzij geheel, hetzij voor eenig perceel afzonderlijk te doen eindigen. (…)”
( c) [geïntimeerde] en wijlen haar echtgenoot hebben op 12 april 1988 ingestemd met een verhoging van de canon. Deze canonverhoging is vastgelegd in een onderhandse akte tussen partijen van 23 maart 1990. In die akte is een vaste canon overeengekomen van (omgerekend) € 746,00 per jaar, die niet geïndexeerd of herzien kon worden. De looptijd van de canon is daarbij vastgesteld op het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 1 januari 2020.
( d) Na het eindigen van voormelde looptijd van de canonafspraak heeft [geïntimeerde] de [appellant] een voorstel gedaan voor een canonverhoging naar € 2.000,00 per jaar.
( e) Op 23 juli 2021 heeft de [appellant] [geïntimeerde] een voorstel gedaan om een erfpachtcanon van € 8.000,00 per jaar overeen te komen, waarbij tevens een jaarlijkse indexering zou gaan plaatsvinden. De [appellant] heeft deze volgens haar marktconforme canon berekend op basis van de WOZ-waarde en de methode die de gemeente [plaats 5] hanteert om een eeuwigdurende erfpachtcanon te berekenen.
( f) [geïntimeerde] heeft dit voorstel op 12 augustus 2021 afgewezen. Zij heeft daarbij een nieuw voorstel gedaan: ofwel een canon van € 1.375,50 per jaar, die vervolgens elk jaar geïndexeerd zou worden, ofwel, zoals eerder voorgesteld, een vaste canon van € 2.000,00 per jaar.
( g) Op 26 augustus 2021 heeft de [appellant] [geïntimeerde] (onder meer) geschreven dat het de vraag is of zij de erfpachtrelatie nog wil voorzetten, als partijen niet tot overeenstemming komen over een redelijke vergoeding. Hierbij heeft de [appellant] aangegeven anders de erfpachtrelatie te willen opzeggen. Dit was volgens haar mogelijk bij deze eeuwigdurende erfpacht na dertig jaar op grond artikel 783 jo. artikel 766 oud Burgerlijk Wetboek (hierna: OBW).
( h) [geïntimeerde] heeft de [appellant] bij brief van 14 september 2021 meegedeeld dat volgens haar de [appellant] niet gerechtigd is om de erfpacht op te zeggen op grond van artikel 766 OBW, maar alleen op grond van artikel 14b van de erfpachtakte, als de [appellant] de grond geheel of gedeeltelijk voor eigen doeleinden nodig heeft.
( i) Bij brief van 6 oktober 2021 heeft de [appellant] betoogd dat opzegging op grond van artikel 766 OBW wel mogelijk is, maar dat discussie hierover niet nodig is omdat zij ook een huisvestingsprobleem heeft voor drie zusters en daarom gebruik wil gaan maken van de opzeggingsbevoegdheid op grond van artikel 14b van de erfpachtakte.
( j) De [appellant] heeft bij brief van 9 november 2021 (bij exploot van 11 november 2021 aan [geïntimeerde] betekend) het erfpachtrecht beëindigd per 1 januari 2023. Deze brief (hierna: de opzeggingsbrief) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Het erfpachtrecht wordt beëindigd op grond van artikel 14 sub b van de vestigingsakte. Cliënte [de [appellant] ; hof] heeft het perceel naar haar oordeel nodig voor eigen doeleinden. (…)
Het erfpachtrecht wordt voorts beëindigd op grond van artikel 766 jo.783 (oud) BW. Er is sinds de uitgifte van dit erfpachtrecht in 1931 een periode van meer dan dertig jaar verstreken, het erfpachtrecht is voor onbepaalde tijd gevestigd en er zijn in de (…) akte geen bedingen bij exploot van 11 november 2021 aan [geïntimeerde] betekend) het erfpachtrecht beëindigd per 1 januari 2023. Deze brief (hierna: de opzeggingsbrief) luidt, voor zover van belang, als volgt:of bepalingen opgenomen omtrent het eindigen van de erfpacht.”
( k) [geïntimeerde] heeft de [appellant] bij brief van 19 november 2021 meegedeeld de opzegging niet te accepteren, omdat er geen geldige opzeggingsgrond is.
( l) [geïntimeerde] heeft [naam 1] , onderzoeker/adviseur op onder meer het gebied van grondwaardes en canonberekening, verzocht haar ter zake te adviseren. Op 30 augustus 2022 heeft deze [naam 1] een advies voor de canonberekening gegeven.
( n) Hierna heeft [geïntimeerde] de [appellant] laten weten bereid te zijn het eerdere voorstel van de [appellant] voor een erfpachtcanon van € 8.000,00 over te nemen, mede gelet op de verklaring van deskundige [naam 1] . De [appellant] is hiermee niet akkoord gegaan en heeft bij de opzegging gepersisteerd.