Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“de woning is voor 50%-50% in eigendom van u en [de vrouw] , de verhouding in de schulden ligt op 2/3-1/3”, is onjuist. Bij het opstellen van de leningsovereenkomsten met [X] had de vrouw de mogelijkheid te bedingen dat zij voor 1/3e draagplichtig zou zijn, net als in 2004 ten aanzien van de eerste hypotheek bij de ABN AMRO. Zij heeft dat niet gedaan. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft de man verwezen naar handgeschreven gespreksaantekeningen en enkele schriftelijke berichten van [naam 3] van [naam 2] .
‘7-8 ton’is, wat correspondeert met 1/3e van de totale schuldenlast -/- levensverzekering & spaardeel (€ 2.150.000,-). De lezing van de man omtrent de draagplicht van de schulden zou daarentegen leiden tot een schuld van de vrouw van € 833.333,33. Verder wijst de vrouw erop dat de gespreksaantekeningen dateren van 11 april 2014 terwijl het advies dateert van juli 2014. Niet duidelijk is wat in de tussentijd is gebeurd.
Hypotheek ABN 1.450”: 2/3 [de man] , 1/3 [de vrouw] en achter “
Hypotheek BV 1.000”: 50/50. [naam 3] heeft bevestigd dat dit haar aantekeningen zijn. Weer iets anders staat in de door [naam 3] geschreven samenvatting van 8 februari 2015 van een bespreking tussen haar en de man op 30 januari 2015, namelijk dat in het testament van de man zal worden opgenomen
: (…) dat de hypotheek het huis volgt waarbij de hypotheek aan de eigen BV 50% van jou is en 50% van [de vrouw] . De hypotheek aan derden is in de verhouding zoals opgenomen in de hypotheekakte (globaal 2/3e voor jou, 1/3e voor [de vrouw] )”. Uit voornoemde stukken van [naam 2] is dus niet eenduidig af te leiden wat de afspraken zijn die partijen hebben gemaakt ten aanzien van de draagplicht voor de hypothecaire schulden.
- de twee leningen bij de ABN AMRO: vrouw 1/3e deel, man 2/3e deel;
- de leningen bij het Nationaal Restauratiefonds en bij [X] : ieder 1/2e deel.
De makelaar zal te allen tijde leidend zal zijn in het verkooptraject, waarbij partijen zonder meer de adviezen van de makelaar zonder discussie zullen opvolgen”. De man heeft niet betwist dat de vrouw op advies van de makelaar kosten heeft gemaakt om de woning verkoopklaar te maken. Hij verzet zich slechts tegen het moment vanaf wanneer de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin heeft hij (voldoende) betwist dat het verkoopcontract op 13 november 2019 is ontvangen. Aangezien duidelijk was dat de boerderij zou worden verkocht, acht het hof het redelijk om vanaf 13 november 2019 rekening te houden met door de vrouw opgevoerde kosten. In eerste aanleg heeft de vrouw bij productie 27 een overzicht overgelegd van de door haar gemaakte kosten. Voor zover de kosten zijn gemaakt vóór 13 november 2019 (in totaal € 1.357,-), zal het hof deze in mindering brengen op het totaalbedrag van € 15.947,-. Er resteert dan een bedrag van € 14.590,- waarvan de man de helft, te weten € 7.295,- aan de vrouw dient te vergoeden. Het hof zal aldus bepalen.
gesplitst,zodat de vrouw een eigen onvoorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen krijgt. De vraag in principaal hoger beroep is slechts nog of daarbij rekening moet worden gehouden met een aanspraak op bijzonder partnerpensioen door [naam 1] of niet. Anders dan de man en [X] menen, valt dat niet af te leiden uit artikel 5 van het door de man en [X] overgelegde echtscheidingsconvenant tussen de man en [naam 1] , omdat daarin uitsluitend wordt gesproken over de verdeling van het door partijen opgebouwde ouderdomspensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en dit artikel dus niet ziet op eventueel opgebouwd (bijzonder) nabestaandenpensioen. Ook het pensioenrapport van Sander & Ravenzwaaij Pensioenconsultants van 8 december 2005 biedt hiertoe op zichzelf bezien onvoldoende steun. De vermelding van de uitgangspunten van de pensioenopbouw, waaronder een opbouwpercentage van 1,4% per dienstjaar voor het partnerpensioen, betekent namelijk niet dat ook daadwerkelijk aan [naam 1] een (bijzonder) partnerpensioen is toegekend. Datzelfde geldt voor de brief van [naam 1] van 12 februari 2023, waarin zij aanspraak maakt op partnerpensioen.
hoogtevan de geldlening de beslissing van de rechtbank in stand zal laten, heeft de rechtbank beslist dat geldlening III bij [X] moet worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de vakantiewoning in [plaats C] . Het hof laat deze beslissing in stand en ziet geen aanleiding de vrouw nu al te veroordelen haar aandeel in de schuld aan de man te betalen.